ECLI:NL:RBMNE:2024:2351

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
17 april 2024
Zaaknummer
10899590 / ME VERZ 24-11
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en afwijzing ontbindingsverzoek in verband met arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter op 21 maart 2024 uitspraak gedaan over het ontslag op staande voet van [verzoeker] door [verweerster]. [verzoeker] was sinds 16 januari 2006 in dienst bij [verweerster] en was sinds 30 maart 2022 arbeidsongeschikt. Op 4 december 2023 werd hij op staande voet ontslagen vanwege negatieve uitlatingen op zijn Facebook-pagina over [verweerster]. De kantonrechter oordeelde dat de uitlatingen van [verzoeker] niet ernstig genoeg waren voor een ontslag op staande voet, vooral gezien de context van zijn arbeidsongeschiktheid en de problemen in het re-integratietraject. De kantonrechter stelde vast dat [verweerster] geen rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] en dat het ontslag derhalve niet rechtsgeldig was. Het verzoek van [verzoeker] om het ontslag te vernietigen werd toegewezen, en [verweerster] werd veroordeeld om de re-integratieverplichtingen te hervatten en het loon van [verzoeker] te betalen. Het ontbindingsverzoek van [verweerster] werd afgewezen, omdat dit verband hield met de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker]. De proceskosten werden toegewezen aan [verzoeker].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 21 maart 2024 (bij vervroeging)
in de zaken met zaaknummers 10899590 / ME VERZ 24-11 en 10912880 ME 24-16 BW/ 31650
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verweerder in de (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken,
hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
procederend op basis van een toevoeging: [.] ,
gemachtigde: mr. C.A. Fokker
en
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
verzoekster in de (voorwaardelijke) zelfstandige tegenverzoeken,
hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde: mr. G.M. Gerdes.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft de volgende stukken, in bovengenoemde procedures, ontvangen en gelezen:
- het verzoekschrift met 6 producties, op de griffie ingekomen op 25 januari 2024 (zaaknummer. 10899590 / ME VERZ 24-11);
- het zelfstandig verzoek van [verweerster] tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding met 7 producties, op de griffie ingekomen op 1 februari 2024 (zaaknummer. 10912880 ME 24-16);
- het verweerschrift van [verweerster] met zelfstandig voorwaardelijk tegenverzoek met producties 8 tot en met 33(zaaknummer. 10899590 / ME VERZ 24-11).
1.2.
De mondelinge behandeling in beide procedures heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 4 maart 2024 op de locatie van deze rechtbank in Lelystad. [verzoeker] is daar verschenen, bijgestaan door mr. Fokker. Namens [verweerster] zijn de heer [A] (Teamleader) en mevrouw [B] (HR-adviseur) verschenen, bijgestaan door mr. Gerdes. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen.
1.3.
Op de mondelinge behandeling is bepaald dat uiterlijk 25 maart 2024 uitspraak zou worden gedaan.

2.Wat is de kern?

2.1.
[verzoeker] is op 4 december 2023 op staande voet ontslagen door [verweerster] , vanwege zijn uitlatingen op zijn Facebook-pagina over [verweerster] . Gelet op de omstandigheden waaronder [verzoeker] deze berichten geplaatst heeft, zijn de uitlatingen niet ernstig genoeg voor een ontslag op staande voet. De kantonrechter ziet verder een verband tussen het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerster] en de ziekte van [verzoeker] . De verzoeken van [verzoeker] zullen daarom grotendeels worden toegewezen en de verzoeken van [verweerster] zullen worden afgewezen.

3.Wat is er feitelijk aan de hand?

3.1.
[verzoeker] is sinds 16 januari 2006 in dienst bij [verweerster] in de functie van Employee Distribution Center voor 38 uur per week.
3.2.
Sinds 30 maart 2022 is [verzoeker] arbeidsongeschikt. [verweerster] heeft in de periode van februari-april 2023 twee maal het loon van [verzoeker] stopgezet, omdat [verzoeker] onvoldoende zou meewerken aan zijn re-integratie. De bedrijfsarts heeft over beide loonstops geoordeeld dat die onterecht zijn opgelegd.
3.3.
Op 3 mei 2023 is aan [verzoeker] een crisismaatregel opgelegd, waarna hij een aantal dagen gedwongen opgenomen is geweest in een GGZ-instelling. De psychiater heeft tijdens de zitting waarin om voortzetting van de crisismaatregel werd gevraagd, verklaard dat [verzoeker] veel stress heeft door een conflict met zijn werkgever en dat het gebruik van alcohol en cannabis mogelijk voor extreme paranoïde en achterdocht hebben gezorgd. Daarnaast heeft de psychiater geadviseerd aan [verzoeker] om een afspraak te maken voor verdere diagnostiek, omdat de verslaving niet het enige is dat speelt en er meer begeleiding moet zijn.
3.4.
Op 3 juli 2023 heeft [verzoeker] van [verweerster] een officiële waarschuwing ontvangen, omdat [verzoeker] zich (in de periode van april-juni 2023) op zijn Facebookpagina meerdere keren op een negatieve en schadende wijze zou hebben uitgelaten over [verweerster] .
3.5.
Omstreeks juni/juli 2023 heeft mediation plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [verweerster] .
3.6.
Op 12 oktober 2023 heeft [verzoeker] een tweede officiële waarschuwing ontvangen voor negatieve uitlatingen op Facebook over [verweerster] .
3.7.
Tijdens een gesprek op 4 december 2023 is [verzoeker] op staande voet ontslagen door [verweerster] , omdat hij recent op zijn Facebookpagina onder de naam “ [naam] ” weer negatieve en schadende uitlatingen over [verweerster] zou hebben geplaatst met de teksten:
“Werkse ik wordt betaald shijt aan ze kankeren [verweerster] schaam je rot
Mij alleen laten en met alles bemoeien ke [verweerster] gaat kapot geef mij maar rotterdam”

4.Wat willen partijen?

4.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om de opzegging van 4 december 2023 te vernietigen en [verweerster] te veroordelen om hem te werk te stellen, althans de re-integratieverplichtingen te hervatten. Voor het geval [verweerster] daar niet toe overgaat, vraagt [verzoeker] een dwangsom van € 500,00 per dag aan [verweerster] op te leggen.
Daarnaast vraagt [verzoeker] veroordeling van [verweerster] tot betaling van zijn loon met ingang van 5 december 2023, vermeerderd met de wettelijke verhoging en onder verstrekking van salarisspecificaties. Tot slot vraagt [verzoeker] om [verweerster] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] laten weten zijn primaire verzoeken te handhaven, zodat de in het verzoekschrift ingestelde subsidiaire verzoeken buiten beschouwing worden gelaten.
4.2.
[verweerster] voert verweer en verzoekt om afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] en vraagt voorwaardelijk om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen haar en [verzoeker] (op de e- g- en i-grond) voor het geval het ontslag op staande voet wordt vernietigd.
[verweerster] heeft bij zelfstandig tegenverzoek (met zaaknr. 10912880 ME 24-16) verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van € 2.465,68, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zowel in het verzoek als in het tegenverzoek vraagt [verweerster] veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.

5.De beoordeling

in het verzoek en in het zelfstandig tegenverzoek
5.1.
Kern van het geschil is de vraag of het op 4 december 2023 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
5.2.
[verzoeker] meent dat er geen dringende reden is voor een ontslag op staande voet, omdat [verweerster] ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn (persoonlijke) omstandigheden. De kantonrechter is dat met [verzoeker] eens en legt dat hierna uit.
Er is geen dringende reden voor een ontslag op staande voet
5.3.
Gelet op de samenhang van het verzoek van [verzoeker] en het zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding worden deze gezamenlijk behandeld. Voor beide verzoeken is namelijk de eerste vraag die beantwoord moet worden of het ontslag op staande voet dat [verweerster] op 4 december 2023 aan [verzoeker] heeft gegeven rechtsgeldig is.
5.4.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 lid 1 BW. In dit artikel staat dat de arbeidsovereenkomst onverwijld opgezegd kan worden om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
5.5.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De stelplicht en de bewijslast voor het bestaan van een dringende reden liggen bij de werkgever.
5.6.
De door de werkgever aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden fixeert de omvang van het debat tussen partijen, omdat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoodzaakt tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De werknemer moet zich namelijk na de mededeling kunnen beraden of hij de opgegeven reden(en) als juist erkent en als dringend aanvaardt. De werkgever die een werknemer heeft ontslagen, moet dus in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, stellen en zo nodig bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden.
5.7.
[verweerster] heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoeker] zich voor de derde keer, na twee keer gewaarschuwd te zijn, in strijd met de gedragsregels negatief over [verweerster] heeft uitgelaten op zijn Facebookpagina. De uitlatingen die aan de eerste twee waarschuwingen ten grondslag liggen heeft [verweerster] niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd.
5.8.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij moeten ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer worden betrokken.
5.9.
De dringende reden voor het ontslag op staande voet ziet op de uitlatingen van [verzoeker] die hij omstreeks november/december 2023 heeft gedaan over [verweerster] op zijn Facebookpagina.
De berichten uit november/december 2023 die [verzoeker] op zijn Facebookpagina heeft geplaatst zijn negatief van toon en bevatten ongepast taalgebruik. Anderzijds zijn deze berichten erg warrig en daardoor voor een buitenstaander moeilijk te begrijpen en waarschijnlijk oninteressant.
De berichten die tot het ontslag op staande voet hebben geleid zijn in vergelijking met de eerdere berichten die [verzoeker] op zijn Facebookpagina heeft geplaatst (en waar [verweerster] heeft volstaan met een officiële waarschuwing) een stuk korter, minder ernstig van toon en zijn niet aan specifieke personen gericht binnen [verweerster] . Ze zijn ook niet direct te herleiden naar [verweerster] . Daarbij speelt mee dat [verzoeker] zijn Facebookpagina ook niet op zijn eigen naam heeft staan, zodat hij voor derden minder goed vindbaar is. Wel heeft hij onder zijn volgers collega’s die deze berichten hebben kunnen gelezen. Voor zover die collega’s de berichten hebben gelezen geldt dat zij ook op de hoogte zijn van de omstandigheden van [verzoeker] , omdat hij al vanaf maart 2022 arbeidsongeschikt is.
5.10.
Maar van doorslaggevend belang dat hier geen sprake is van een dringende reden is dat [verweerster] voorbij is gegaan aan de relevante omstandigheden en daarmee aan de context die tot deze uitlatingen hebben geleid. Deze uitlatingen van [verzoeker] houden namelijk verband met de arbeidsongeschiktheid en de obstakels in het re-integratietraject zoals [verzoeker] deze heeft ervaren. Zo heeft [verzoeker] erop gewezen dat de alsmaar oplopende spanningen in het re-integratietraject, waaronder de diverse loonstops en de manier waarop de mediation is verlopen bij hem hebben gezorgd voor oplopende frustraties en fungeerde zijn Facebookpagina als uitlaatklep voor hem in een onzekere en moeilijke periode. Ook is duidelijk dat [verzoeker] diverse financiële problemen had en die verergerd zijn door de loonstops die door [verweerster] zijn opgelegd. Die loonstops bleken achteraf ook niet terecht te zijn. Ook is aannemelijk dat de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] in elk geval deels voortkomt uit psychische klachten. Zo is [verzoeker] in mei 2023 nog gedwongen opgenomen geweest bij wijze van crisismaatregel en heeft de psychiater destijds ook verklaard dat [verzoeker] door het conflict met [verweerster] veel stress ervaart en het gebruik van alcohol en cannabis mogelijk voor extreme paranoïde en achterdocht hebben gezorgd. Bij [verweerster] was dat ook bekend. [verweerster] heeft gezegd dat zij in twijfel trekt of [verzoeker] nog wel psychische klachten heeft, omdat de bevindingen van de psychiater waar [verzoeker] naar verwijst dateren van mei 2023. Dat standpunt heeft [verweerster] verder niet onderbouwd. Gelet op de problematiek die in mei 2023 in elk geval speelde en de crisismaatregel die beslist niet zomaar wordt opgelegd, vindt de kantonrechter het in elk geval niet aannemelijk dat ruim een half jaar later geen enkele sprake meer zou zijn van psychische klachten.
Van [verweerster] had gelet op al deze omstandigheden en dus de context waarin de uitlatingen van [verzoeker] tot stand zijn gekomen, verwacht mogen worden dat zij met [verzoeker] juist het gesprek zou aangaan over zijn frustraties en boosheid in het kader van het re-integratietraject. Dat [verweerster] dat heeft gedaan blijkt nergens uit en evenmin lijkt dit onderwerp van gesprek te zijn geweest tijdens de mediation. Ook had [verweerster] met [verzoeker] afspraken kunnen maken over het (tijdelijk staken of beperken van het) gebruik van Social Media, zeker toen [verweerster] ontdekte dat de eerdere waarschuwingen geen of onvoldoende effect hadden.
5.11.
Dat [verzoeker] met zijn uitlatingen mogelijk in strijd met de gedragsregels van [verweerster] heeft gehandeld en al twee keer eerder is gewaarschuwd door [verweerster] voor het plaatsen van negatieve uitlatingen over [verweerster] op zijn Facebookpagina, maakt de uitkomst hier gelet op de relevante omstandigheden niet anders. Dat [verweerster] zich genoodzaakt voelde tot ontslag op staande voet over te gaan, omdat de eerdere twee waarschuwingen bij [verzoeker] niet bleken door te dringen levert juist ook een bevestiging op van het hiervoor geschetste beeld van [verzoeker] . [verweerster] heeft de invloed van de arbeidsongeschiktheid op het gedrag en de uitlatingen van [verzoeker] miskend dan wel in elk geval niet onder ogen gezien.
[verweerster] had geen dringende reden om tot ontslag op staande voet over te gaan
5.12.
De kantonrechter vindt dat [verweerster] gelet op de hiervoor beschreven relevante omstandigheden, geen dringende reden had om [verzoeker] op staande voet te ontslaan.
Ontslag op staande voet is een uiterst redmiddel. Van [verweerster] kon dan ook gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, te meer omdat [verzoeker] per 29 maart 2024 104 weken arbeidsongeschikt is en daarmee in principe de loondoorbetalings-verplichting voor [verweerster] zou eindigen.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen bestaat nog
5.13.
Dat betekent dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat het niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen op grond van de artikelen 7:677 en 7:678 BW. Het ontslag op staande voet wordt daarom vernietigd; dat betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] nog doorloopt. Het verzoek van [verweerster] tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding wordt daarom ook afgewezen, omdat [verzoeker] aan [verweerster] geen dringende reden heeft voor ontslag op staande voet.
[verweerster] moet het loon en de wettelijke verhoging daarover betalen
5.14.
[verweerster] vindt dat het in de risicosfeer van [verzoeker] ligt dat hij vanaf 5 december 2023 niet meer heeft gewerkt en meent daarom dat zij geen loon hoeft te betalen aan [verzoeker] . Daar gaat de kantonrechter niet in mee. Zoals hiervoor is geoordeeld is [verweerster] onterecht tot ontslag op staande voet overgegaan en alleen al om die reden ligt het volledig in de risicosfeer van [verweerster] dat zij het loon aan [verzoeker] niet heeft betaald. [verweerster] is namelijk aan de hier relevante omstandigheden voorbij gegaan.
[verweerster] moet het loon vanaf 5 december 2023, tot het moment dat haar loondoorbetalingsverplichting is geëindigd, aan [verzoeker] betalen. Daarbij geldt dat [verweerster] 70% van het bruto maandloon aan [verzoeker] moet betalen zolang hij arbeidsongeschikt is. [verweerster] heeft gezegd dat op het bedrag van € 2.318,16 bruto maandelijks een bedrag van € 35,18 in mindering moet worden gebracht, maar heeft ook tijdens de mondelinge behandeling niet kunnen uitleggen waar dat bedrag op ziet en wat daarover zou zijn afgesproken. Daarom moet [verweerster] 70% van € 2.318,16 bruto per maand aan [verzoeker] betalen.
[verweerster] heeft ook gevraagd het loon te matigen. Daar bestaat geen aanleiding voor. Dat [verzoeker] zijn verzoekschrift pas aan het einde van de vervaltermijn heeft ingediend, betekent niet dat hij daarom geen recht zou hebben op het volledige loon.
Ook de wettelijke verhoging zal conform artikel 7:625 BW over het achterstallige loon worden toegewezen, omdat vast staat dat [verweerster] het loon niet meer (en dus te laat) heeft betaald sinds 5 december 2023. De wettelijke verhoging wordt niet gematigd, omdat de kantonrechter vindt dat [verweerster] had moeten weten dat ontslag op staande voet hier gelet op de omstandigheden niet op zijn plaats was.
[verweerster] moet loonspecificaties afgeven
5.15.
Ook de vordering tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto specificaties ten aanzien van de loonbetalingen is toewijsbaar, gelet op het bepaalde in artikel 7:626 BW.
De arbeidsovereenkomst wordt niet ontbonden
5.16.
Omdat het ontslag op staande voet is vernietigd komt de kantonrechter toe aan beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wijst de verzoeken van [verweerster] (op de e-, g- en i-grond) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af en legt dat hierna uit.
[verzoeker] is arbeidsongeschikt, zodat een opzegverbod tijdens ziekte geldt. Op [verweerster] rust daarom de bewijslast dat het verzoek tot ontbinding geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] . Omdat [verweerster] aan al haar verzoeken de uitlatingen van [verzoeker] ten grondslag heeft gelegd, rust meer specifiek op [verweerster] de bewijslast dat [verzoeker] de uitlatingen (op deze wijze) ook zou hebben geuit indien hij niet ziek was uitgevallen.
[verweerster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] zich ook op deze negatieve wijze op Facebook zou hebben uitgelaten als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest. Het tegendeel lijkt juist aannemelijk, omdat een verband lijkt te bestaan tussen de arbeidsongeschiktheid en de uitlatingen van [verzoeker] , waarvoor ook wordt verwezen naar rechtsoverweging 5.10. Verder vindt de kantonrechter ook van belang dat [verzoeker] voordat hij arbeidsongeschikt werd, nooit negatieve uitlatingen over [verweerster] heeft gedaan. Er hebben zich evenmin andere incidenten voorgedaan tijdens het (inmiddels 17-jaar lange) dienstverband. [verweerster] heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] deze uitlatingen ook zou hebben gedaan als hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.
Omdat aan alle verzoeken van [verweerster] dezelfde gedragingen ten grondslag liggen, zal de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op zowel de e- g- als i-grond worden afgewezen, vanwege het opzegverbod tijdens ziekte.
De re-integratie moet worden hervat
5.17.
[verzoeker] heeft gevraagd om wedertewerkstelling. Dat verzoek zal worden afgewezen, omdat [verzoeker] op het moment van het ontslag op staande voet niet werkzaam was in zijn eigen functie vanwege zijn langdurige arbeidsongeschiktheid en daarom geen belang heeft bij dit verzoek. Het verzoek van [verzoeker] om de re-integratieverplichtingen te hervatten zal worden toegewezen, omdat zowel werkgever als werknemer verplicht zijn invulling te geven aan hun re-integratieverplichtingen. Daarbij heeft [verzoeker] ook belang – ondanks dat de 104 weken op 29 maart 2024 verstrijken – omdat het UWV nog moet beoordelen of voldoende is gedaan aan de re-integratie en dus nog niet duidelijk is of per die datum een einde komt aan de re-integratieverplichtingen. De kantonrechter ziet geen aanleiding dwangsommen toe te wijzen, omdat [verweerster] heeft laten weten vrijwillig aan haar re-integratieverplichtingen te zullen voldoen. Het verzoek van [verzoeker] tot het opleggen van dwangsommen zal daarom worden afgewezen.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
5.18.
[verweerster] is zowel in het verzoek van [verzoeker] als in haar zelfstandige (voorwaardelijke) tegenverzoeken in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
In het verzoek en het voorwaardelijk tegenverzoek worden de proceskosten van [verzoeker] begroot op € 1.036,00, bestaande uit € 814,00 aan salaris gemachtigde, € 135,00 aan nakosten en € 87,00 aan griffierecht. Omdat in het zelfstandig tegenverzoek niet is gebleken van kosten of werkzaamheden ten aanzien van het tegenverzoek die voor aparte vergoeding in aanmerking komen, worden die kosten op nihil begroot.

6.De beslissing

De kantonrechter:
in de zaak met zaaknr. 10899590 / ME VERZ 24-11
in de verzoeken van [verzoeker] :
6.1.
vernietigt de opzegging van [verweerster] van 4 december 2023 en veroordeelt [verweerster] om binnen een week na betekening van deze beschikking, de re-integratieverplichtingen te hervatten;
6.2.
veroordeelt [verweerster] om met ingang van 5 december 2023 aan [verzoeker] te voldoen (het netto equivalent van) € 2.318,16 bruto per maand, althans bij voortdurende ziekte 70% van dat bedrag, in geval van te late betaling te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, onder gelijktijdige verstrekking van salarisspecificaties;
6.3.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten van [verzoeker] , vastgesteld op
€ 1.036,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
In het voorwaardelijk zelfstandig tegenverzoek van [verweerster] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst:
6.6.
wijst de verzoeken af;
6.7.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag vastgesteld op nihil.
In de zaak met zaaknr. 10912880 ME 24-16
In het zelfstandig tegenverzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding
6.8.
wijst het verzoek af;
6.9.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot vandaag vastgesteld op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.M.J. Schoenaker, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.