ECLI:NL:RBMNE:2024:2326

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
10958451 \ UE VERZ 24-53
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand gekomen na gesprek over functie merchant sales

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerster] B.V. [verzoeker] had een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar bij [verweerster] en verzocht om een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de functie van merchant sales, die zou ingaan op 1 januari 2024. Hij stelde dat er tijdens een gesprek op 4 december 2023 een onvoorwaardelijke toezegging was gedaan door [verweerster] voor deze nieuwe overeenkomst. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen onvoorwaardelijk aanbod was gedaan en dat [verzoeker] niet kon vertrouwen op een nieuwe arbeidsovereenkomst zonder dat hij daarvoor iets hoefde te doen. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen, omdat niet was komen vast te staan dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Tevens werd [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van [verweerster].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10958451 UE VERZ 24-53 JH/1050
Beschikking van 17 april 2024 (bij vervroeging)
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M. Degelink,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met 20 producties van [verzoeker] , door de rechtbank ontvangen op 27 februari 2024, en het verweerschrift met twee producties van [verweerster] . Zowel [verzoeker] als [verweerster] hebben daarna nog twee aanvullende producties overgelegd.
1.2.
Op 3 april 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. [verzoeker] was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweerster] was de heer [A] (country manager) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde. Partijen hebben geantwoord op de door de kantonrechter gestelde vragen en zij hebben op elkaar kunnen reageren. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 januari 2023 op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar in dienst getreden bij [verweerster] . Hij was werkzaam in de functie van sales account executive tegen een brutoloon van laatstelijk € 4.850 per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 4 december 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [verweerster] , in de persoon van [A] . In dat gesprek is door partijen gesproken over een arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024 voor de functie van merchant sales. Partijen verschillen uitdrukkelijk van mening over wat er tijdens dat gesprek is afgesproken.
2.3.
[verweerster] heeft [verzoeker] diezelfde dag (4 december 2023) een e-mail gestuurd waarin onder meer het volgende staat:

We hebben vandaag gesproken over je inzet als AE (Merchant Sales)
onderstaande de functie beschrijving.
Graag ontvang ik je feedback of je het interessant vindt om deze rol in te vullen.
Dan kan ik het voordragen in Spanje.
Als je het ziet zitten zou ik je willen vragen een eerst opzet te maken van:
- lijst van top drie merken die we per categorie in de winkel moeten hebben
- Jaarplan op weekniveau waarin we ingaand op trends, events, seizoen producten/merken (…)”
2.4.
Op 11 december 2023 heeft [verzoeker] [A] de weekly update (de kantonrechter begrijpt dat die weekly update een overzicht bevatte van de werkzaamheden die [verzoeker] in die week had verricht (hierna: de weekly update)) van 8 december 2023 gestuurd. In de weekly update heeft hij vermeld dat hij de functie van merchant sales graag wil hebben. Op 13 december 2023 heeft [verzoeker] aan [A] via Google Chat gevraagd of het kan kloppen dat hij het nieuwe contract nog niet binnen heeft. [A] heeft daarop geantwoord dat het nieuwe contract de week daarop zou komen. Op 14 december 2023 heeft [A] naar aanleiding van de mail van 4 december het volgende gemaild aan [verzoeker] :
“ [verzoeker] , je bent nog niet terug gekomen op deze e-mail. Ik wil graag je input om keuzes te kunnen gaan maken.”
2.5.
[verzoeker] heeft op 15 december 2023 aan [verweerster] laten weten dat hij in de weekly update al had laten weten dat de functie van merchant sales hem een mooie passende rol lijkt om te vervullen. [A] heeft [verzoeker] diezelfde dag in een e-mailbericht laten weten dat hem de opmerking over de nieuwe functie in de weekly update volledig was ontgaan, dat hij wil dat [verzoeker] aantoont dat hij de rol overziet en dat hij ingaat op de vraag die hij [verzoeker] heeft gesteld naar aanleiding van het gesprek op 4 december 2023. [A] heeft [verzoeker] in dat bericht ook meegedeeld:

Zoals gisteren aangegeven vind ik het allemaal redelijk passief en dat neem ik mee in mijn uiteindelijke besluit hoe ik zaken wil inrichten in 2024. Overtuig me aub met een goed plan dat jij de man bent voor deze rol.”
2.6.
[verzoeker] heeft [A] op 17 december 2023 verschillende documenten (hierna te noemen: een plan) toegestuurd. [A] heeft [verzoeker] meegedeeld dat hij de toegestuurde informatie zal gaan bestuderen en hier op 22 december 2023 op terug zal komen.
2.7.
Op 22 december 2023 heeft [A] [verzoeker] zowel mondeling als schriftelijk meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen van rechtswege eindigt op 31 december 2023. [verzoeker] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.8.
Omdat [verweerster] het einde van de arbeidsovereenkomst niet tijdig heeft aangezegd, heeft zij bij de eindafrekening de wettelijke aanzegvergoeding aan [verzoeker] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] stelt dat [verweerster] hem in het gesprek op 4 december 2023 onvoorwaardelijk heeft toegezegd dat hij met ingang van 1 januari 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst zou krijgen voor de duur van zes maanden in de functie van merchant sales. [verzoeker] beschouwt die arbeidsovereenkomst als een verlenging van de eerdere arbeidsovereenkomst onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden. Hij verzoekt daarom in deze procedure:
Primair:
vernietiging van de opzegging;
voor recht te verklaren dat per 1 januari 2024 sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden;
[verweerster] te verplichten [verzoeker] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, op straffe van een dwangsom;
[verweerster] te veroordelen tot doorbetaling van het loon, te vermeerderen met wettelijke verhoging;
Subsidiair:
[verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 31.428 bruto;
[verweerster] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.904,64 bruto;
Primair en subsidiair:
[verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen;
[verweerster] te veroordelen tot afgifte van de in het verzoekschrift genoemde stukken;
[verweerster] te veroordelen in de proceskosten.
[verzoeker] verzoekt daarnaast voor de duur van dit geding bij wijze van voorlopige voorziening veroordeling van [verweerster] tot doorbetaling van het overeengekomen loon vanaf
1 januari 2024 en tot toelating van [verzoeker] tot de overeengekomen werkzaamheden.
3.2.
[verweerster] voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , met veroordeling van [verzoeker] in de door [verweerster] werkelijk gemaakte advocaatkosten.
[verweerster] betwist uitdrukkelijk dat zij [verzoeker] een onvoorwaardelijke toezegging over voortzetting van het dienstverband heeft gedaan. Volgens [verweerster] was een verlenging van de arbeidsovereenkomst niet aan de orde, omdat zij niet tevreden was over het functioneren van [verzoeker] in zijn functie van sales account executive. [verweerster] zag wel mogelijkheden voor [verzoeker] in de functie van merchant sales, maar vanwege haar eerdere ervaringen met [verzoeker] was het niet vanzelfsprekend dat hij die functie ook zou krijgen. [verweerster] stelt dat [verzoeker] daarvoor eerst een plan moest presenteren. Dat heeft [verzoeker] ook gedaan.
Omdat dat plan onder de maat was, heeft [verweerster] uiteindelijk besloten om [verzoeker] geen nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden, aldus steeds [verweerster] .

4.De beoordeling

Arbeidsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024
4.1.
Alle verzoeken van [verzoeker] (met uitzondering van zijn verzoek om een afschrift van stukken, waarover hierna meer) zijn gebaseerd op de stelling dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen voor de periode van 1 januari 2024 tot 1 juli 2024. Een (arbeids)overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding. De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken, de stellingen van partijen en hetgeen zij op de zitting hebben verklaard, niet kan worden afgeleid dat [verweerster] [verzoeker] een onvoorwaardelijk aanbod heeft gedaan, dat door [verzoeker] is aanvaard. De kantonrechter zal hierna uitleggen waarom niet.
4.2.
[verzoeker] stelt dat [verweerster] aan hem een onvoorwaardelijke toezegging voor een nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gedaan. Op hem rust de last die stelling te onderbouwen en zo nodig te bewijzen. Om hieraan te voldoen heeft [verzoeker] met name verwezen naar de door hem opgestelde weergave van het gesprek van 4 december 2023. Volgens [verzoeker] heeft [A] in dat gesprek namens [verweerster] toegezegd dat zijn arbeidsovereenkomst hoe dan ook zou worden verlengd en dat hij daarvoor niets hoefde te doen omdat de verlenging automatisch in de online omgeving zou verschijnen. Dat dit de insteek van het gesprek van 4 december 2023 is geweest wordt volgens [verzoeker] bevestigd door de Google Chat met [A] op 13 december 2023, waarin [A] heeft laten weten dat het nieuwe contract de week daarop zou komen.
[verzoeker] heeft op de zitting nog aangevoerd dat [verweerster] een vooropgezet doel had om hem te benadelen of hem een oor aan te naaien en dat zij hem op het laatste moment heeft laten vallen omdat er geschikte kandidaten uit een bedrijfsovername naar voren gekomen waren.
4.3.
[verweerster] heeft daartegenover gesteld dat de door [verzoeker] gegeven weergave van het gesprek op 4 december 2023 niet klopt. Volgens haar is er op 4 december 2023 wel gesproken over de mogelijkheid om een nieuwe aansluitende arbeidsovereenkomst aan te gaan voor de functie van merchant sales, maar heeft [A] in dat gesprek duidelijk gezegd dat [verzoeker] eerst diende aan te tonen dat hij kwalificeerde voor die functie. Dat [verzoeker] er niet van uit mocht gaan dat hij zonder meer een nieuwe arbeidsovereenkomst zou krijgen heeft [A] bij de mondelinge behandeling nog als volgt toegelicht.
4.3.1.
Een verlenging van de functie die [verzoeker] bij [verweerster] vervulde (sales account executive) zat er niet in. [A] heeft toegelicht dat dat was omdat [verzoeker] in die functie niet naar verwachting presteerde en dat hij daar op is aangesproken. Om die reden moest [verzoeker] in de laatste fase van zijn dienstverband ook weekly updates sturen van zijn werkzaamheden. [A] heeft uitgelegd dat hij inschatte dat [verzoeker] beter tot zijn recht zou kunnen komen in een functie als merchant sales, omdat die functie beter aansluit bij eerdere werkervaring van [verzoeker] op het gebied van advertentieverkoop. Vandaar dat die functie is voorgesteld en niet een verlenging van zijn bestaande contract. Omdat het ging om een nieuwe, andere functie was wel nodig dat [verzoeker] liet zien wat hij daarvoor in de mars had. [A] had namelijk direct behoefte aan inhoudelijke ondersteuning op dat vlak, dus moest zeker weten dat hij op de inzet van [verzoeker] kon vertrouwen. Het verkrijgen van die functie was dus, anders dan [verzoeker] heeft aangevoerd, volgens [A] niet vanzelfsprekend.
4.3.2.
Om die reden heeft [A] op 4 december 2023 meteen een e-mail naar [verzoeker] gestuurd met het verzoek zijn plannen uiteen te zetten. Uit deze e-mail en het verloop daarna (zie punt 2.3.-2.5.) blijkt volgens [A] duidelijk dat van een onvoorwaardelijke toezegging geen sprake is. De chat van 13 december 2023 moet dan ook niet gezien worden als een bevestiging dat al een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen, maar als een mededeling vanuit een verwachting dat [verzoeker] zich als voldoende geschikt voor de functie van merchant sales zou presenteren. [A] had op dat moment namelijk nog geen reden om aan te nemen dat het door [verzoeker] te stellen plan kwalitatief onvoldoende zou zijn, omdat hij dat plan pas op 17 december 2023 kreeg en zich toen pas kon beraden op de geschiktheid van [verzoeker] voor de nieuwe functie.
4.3.3.
Volgens [A] heeft [verzoeker] niet heeft laten zien dat hij de juiste man was voor de nieuwe functie. Dat was voor [A] uitermate teleurstellend en had hij niet verwacht. Om die reden is pas in een laat stadium (toen de aanzegtermijn al liep) besloten [verzoeker] de nieuwe functie niet aan te bieden. [verweerster] heeft daarbij rekenschap gegeven van de consequenties van het niet in acht nemen van de aanzegtermijn, door meteen de daarvoor wettelijk bepaalde vergoeding aan [verzoeker] te betalen. [A] heeft bestreden dat de functie merchant sales is ingevuld door werknemers die in dienst waren bij een overgenomen bedrijf. De functie is extern open gesteld en [verweerster] zal die pas half 2024 in kunnen vullen met een recent gevonden nieuwe kracht.
4.4.
De kantonrechter stelt vast dat de door [A] gegeven toelichting op de zitting aansluit bij de inhoud van de mailwisseling tussen partijen en de gang van zaken vanuit het perspectief van [verweerster] verklaart. Omdat tegenover de verklaring van [verzoeker] bij de mondelinge behandeling over de gang van zaken op 4 december 2023 de geloofwaardige verklaring van [A] staat die op de mondelinge behandeling is afgelegd, is niet komen vast te staan dat er met ingang van 1 januari 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Uit een en ander volgt evenmin dat [verzoeker] er op mocht vertrouwen dat hij per 1 januari 2024 een nieuwe arbeidsovereenkomst aangeboden zou krijgen zonder dat hij daarvoor verder iets hoefde te doen. Zeker als wordt bedacht dat [verzoeker] in zijn functie als sales account executive beneden verwachting presteerde. [verzoeker] heeft dat namelijk niet weersproken, maar enkel gezegd dat ook zijn collega niet naar tevredenheid functioneerde.
4.5.
Een en ander betekent dat de primaire en subsidiaire verzoeken die zijn gebaseerd op de stelling dat tussen partijen op en na 1 januari 2024 een arbeidsovereenkomst bestaat, worden afgewezen. Dat geldt ook voor de verzochte voorlopige voorziening.
Afschrift van stukken
4.6.
[verzoeker] heeft in deze procedure ook verzocht om een afschrift van de volgende documenten:
de volledige weekagenda en de agendering van het verlengingsgesprek van 4 december 2023;
de e-mail waaruit blijkt dat het geplande beoordelingsgesprek van 18 december 2023 is verplaatst naar 22 december 2023;
de communicatie via Google Chat tussen [verzoeker] en [A] over de opname van vakantiedagen.
[verweerster] heeft als verweer gevoerd dat zij voorafgaand aan deze procedure op verzoek van [verzoeker] alle verzochte documenten aan [verzoeker] heeft verstrekt waarover zij beschikt, met uitzondering van de volledige weekagenda. Privacybelangen van haar werknemers verzetten zich tegen overlegging van dat document.
4.7.
Artikel 843a Rv geeft recht op inzage, afschrift of uittreksel van bescheiden indien is voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden, te weten: (1) eiser dient een rechtmatig belang te hebben bij afgifte van de gevraagde bescheiden, (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden en (3) het moet gaan om bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin eiser of zijn rechtsvoorganger partij is. Ook als aan deze voorwaarden is voldaan, kan het gevorderde afschrift worden afgewezen als degene die de gegevens onder zich heeft daarvoor gewichtige redenen heeft of omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] af om de volgende redenen.
4.7.1.
[verzoeker] heeft onvoldoende onderbouwd dat hij een rechtmatig belang heeft bij afgifte van de door hem verzochte documenten. [verweerster] bestrijdt namelijk niet dat in de weekagenda van 4 december 2023 een verlengingsgesprek stond geagendeerd, maar slechts het verloop van dat gesprek. Ook wordt niet betwist dat op 18 december 2023 een beoordelingsgesprek is gepland en dat dat verplaatst is naar 22 december 2023. Het belang bij de verzochte gegevens is de kantonrechter dus niet duidelijk.
Bovendien heeft [verzoeker] niet toegelicht in welke zin de betreffende stukken een ander licht zouden kunnen werpen op de waardering van wat er over en weer gezegd en verklaard is en uit de overgelegde stukken in deze procedure kan worden afgeleid. Feit blijft immers dat de verklaringen van [verzoeker] en [A] , zoals uitvoerig toegelicht bij de mondelinge behandeling, lijnrecht tegenover elkaar staan en dat de uitleg die [verweerster] aan de gang van zaken geeft niet in tegenspraak is met de berichten die partijen hebben gewisseld.
4.7.2.
Uit hetgeen in punt 4.7.1 is overwogen vloeit voort dat een behoorlijke rechtsbedeling is gewaarborgd ook zonder de verschaffing van de gevraagde bescheiden.
4.7.3.
[verweerster] heeft bovendien een gerechtvaardigd belang om de documenten niet te verstrekken, namelijk de bescherming van de privacy van haar werknemers. Niet weersproken is namelijk dat met het verstrekken van de volledige weekagenda ook gegevens van derden beschikbaar zouden komen voor [verzoeker] .
Proceskosten
4.8.
[verzoeker] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden begroot op de wijze als bepaald in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. Dat betekent dat de hoogte van de proceskosten wordt bepaald aan de hand van het zogenaamde liquidatietarief, waarbij in WWZ-zaken voor de vaststelling van het gemachtigdensalaris in beginsel aangesloten wordt bij het tarief dat geldt voor een kort geding in kantonzaken. Dit leidt ertoe dat de kosten aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 814 aan salaris gemachtigde.
4.9.
Het verzoek van [verweerster] tot vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte
advocaatkosten wordt afgewezen. Het is vaste jurisprudentie dat een vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten slechts toewijsbaar is onder buitengewone omstandigheden, zoals wanneer sprake is van misbruik van procesrecht of een andere normschending. Die situatie doet zich hier niet voor. Er is geen sprake van een evident ongegrond verzoek van of normschending door [verzoeker] . Een werknemer mag het oordeel van de rechter vragen over het bestaan van een (nieuwe dan wel voortgezette) arbeidsovereenkomst.
4.10.
De nakosten en de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
5.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 814, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [verzoeker] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 135 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver, kantonrechter, en is in het openbaar (bij vervroeging) uitgesproken op 17 april 2024.