8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van een 62-jarige vrouw, die fysiek zeer kwetsbaar was, omdat zij op dat moment herstellende was van een heupoperatie. De verkrachting vond bovendien plaats in de eigen woning van het slachtoffer. Het slachtoffer zette die bewuste ochtend nietsvermoedend het vuilnis buiten. Toen zij weer terugkwam in haar woning en zich klaarmaakte om te gaan douchen, stond verdachte ineens voor haar neus. Hij was haar woning binnengedrongen, en greep haar met kracht vast. Met geweld heeft verdachte het slachtoffer vervolgens meegenomen naar de badkamer en haar naar de grond gewerkt. Het slachtoffer had geen schijn van kans om aan verdachte te ontkomen. Verdachte deed de deur van de badkamer op slot, zodat het slachtoffer niet weg kon. In de badkamer heeft hij het slachtoffer vervolgens op een gewelddadige manier gevingerd. Toen verdachte om hulp wilde roepen, stopte hij zijn vingers in haar mond. Daarna werd het slachtoffer meegesleurd naar haar slaapkamer en op haar eigen bed gegooid, waarna verdachte het rolgordijn in de slaapkamer naar beneden deed zodat niemand hun kon zien. Terwijl het slachtoffer voortdurend verbaal en non-verbaal aangaf dat zij wilde dat verdachte stopte en haar huis zou verlaten, ging verdachte door met haar verkrachten. Verdachte heeft daarbij flink geweld toegepast. Hij heeft haar zelfs zo hard gevingerd, dat zij bij het lichamelijk onderzoek door de forensisch arts nog steeds bloedde. Het slachtoffer was tijdens de verkrachting – begrijpelijk – zeer angstig, en vreesde op enig moment zelfs voor haar leven.
Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft zijn eigen seksuele lusten op haar gebotvierd, zonder zich op enig moment te bekommeren om haar welzijn; hij heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn eigen behoeften. Het feit dat de verkrachting heeft plaatsgevonden in de eigen woning van het slachtoffer is extra naar en traumatiserend. Het gevoel veilig te zijn in de eigen woning, is het slachtoffer door het handelen van verdachte ontnomen en zal niet gemakkelijk terugkeren.
Verkrachting betreft een zeer ernstig feit dat diep ingrijpt in de levens van slachtoffers en hun psychische gesteldheid vaak in ernstige mate aantast. Dat hier in het onderhavige geval ook sprake van is, blijkt uit het dossier, de onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding en het door de dochter van het slachtoffer uitgeoefende spreekrecht.
Verdachte heeft gezegd dat hij zich vanwege cocaïnegebruik niets kan herinneren van wat er is voorgevallen. De deskundigen achten volledig geheugenverlies niet waarschijnlijk, maar kunnen het ook niet helemaal uitsluiten. Feit is dat het slachtoffer en haar naasten met veel vragen achterblijven. Dat is uiteindelijk ook aan verdachte te wijten.
De persoon van verdachte
De rechtbank kijkt ook naar de persoon van de verdachte. Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 22 februari 2024;
- een Pro Justitia Rapportage van het NIFP van 24 november 2023, opgemaakt door S. Dragt, psychiater;
- een Pro Justitia Rapportage van het NIFP van 28 november 2023, opgemaakt door R. Bout, GZ-psycholoog;
- een reclasseringsadvies van Inforsa van 20 februari 2024, opgemaakt door M.E. van Oort, reclasseringswerker.
Justitiële documentatie
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. De rechtbank constateert echter dat het niet gaat om soortgelijke feiten, en dat deze veroordelingen bovendien zeer oud zijn. Om die redenen zal zij deze niet in strafverzwarende zin meenemen bij de strafoplegging.
Rapportages NIFP
Door S. Dragt, psychiater en R. Bout, GZ-psycholoog, is op respectievelijk 24 en 28 november 2023 een Pro Justitia rapport opgemaakt betreffende verdachte. De Pro Justitia rapportages van Dragt en Bout (hierna ook wel: de deskundigen) houden – zakelijk en kort weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
Verdachte lijdt aan een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een psychotische stoornis door cocaïne. De ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Daarnaast was de psychotische stoornis door cocaïnegebruik in ieder geval aanwezig in de dagen en weken voorafgaand aan het tenlastegelegde, en in de periode erna. Of deze stoornis ook ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig was, kunnen de deskundigen niet vaststellen. De ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het advies is om het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundigen over en is van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
De deskundigen hebben voorts vastgesteld dat het recidiverisico hoog is op het moment dat verdachte cocaïne blijft gebruiken. Om de kans op recidive te verminderen zal verdachte behandeling moeten krijgen om abstinent te blijven van cocaïne. Verdachte is bij tegenslagen en problemen kwetsbaar om opnieuw cocaïne te gebruiken. Het is daarom van belang dat de copingmechanismes van verdachte worden vergroot, zodat hij in staat is op adequate wijze met tegenslagen en problemen om te gaan, zonder cocaïne te gebruiken.
De deskundigen adviseren aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling in de specialistische verslavingszorg. Dit biedt volgens de deskundigen voldoende waarborgen om de kans op recidive in te perken tot een voor de maatschappij aanvaardbaar niveau. De deskundigen hebben hierbij ook in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder een behandeling in een forensisch kader heeft gehad. Een stringenter kader achten zij daarom op dit moment te prematuur.
Reclasseringsadvies
Uit voormeld reclasseringsadvies volgt dat verdachte naast een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en een psychotische stoornis door cocaïnegebruik problemen heeft op meerdere leefgebieden. Verdachte heeft schulden, is zijn woning kwijtgeraakt en heeft geen werk meer. Er lijkt volgens de reclassering ook sprake te zijn van een beperkt netwerk. Bovendien is het gedrag dat verdachte in de Penitentiaire Inrichting (hierna: P.I.) vertoont zorgelijk te noemen. Verdachte is volgens informatie van de P.I. betrokken geweest bij een groot aantal incidenten. Er worden op dit moment geen beschermende factoren gezien. De reclassering is gelet op dit alles van mening dat een intensief traject en toezicht van de reclassering nodig is om het hoge recidiverisico in te perken.
De reclassering acht een klinische behandeling van verdachte voor de ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne geïndiceerd. De reclassering is van mening dat een ambulante behandeling onvoldoende het hoge recidiverisico kan ondervangen, gelet op het feit dat de vorm van cocaïne die verdachte gebruikt zeer verslavend is, en vanwege de vele incidenten die gedurende het voorarrest in de P.I. hebben plaatsgevonden.
De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij als bijzondere voorwaarden een klinische opname ten behoeve van zijn behandeling, meewerken aan een ambulante behandeling, een meldplicht bij de reclassering, begeleid wonen in een instelling die daarvoor bestemd is, een drugsverbod, een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de woning van het slachtoffer.
Verdachte heeft bij de reclassering en ter terechtzitting aangegeven mee te zullen werken aan een klinische behandeling voor zijn verslaving als dit aan hem wordt opgelegd.
De op te leggen straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Met een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak zouden de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde miskend worden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans voor een verkrachting worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de oriëntatiepunten voor de strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij verkrachting met geweld of met een daarmee vergelijkbare mate van dwang, is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Bij ernstig geweld of een daarmee vergelijkbare mate van dwang, is het uitgangspunt 48 maanden.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank in aanmerking dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate is toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat daartegenover meerdere strafverzwarende omstandigheden staan. Verdachte heeft het slachtoffer in haar eigen woning en in haar eigen bed verkracht. Bovendien betrof het slachtoffer een fysiek kwetsbare vrouw. Zij is van gevorderde leeftijd en was net geopereerd aan haar heup. Verdachte heeft bovendien aanzienlijk fysiek geweld toegepast op het slachtoffer. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook een straf aan de bovenkant van voornoemde bandbreedte van de LOVS-oriëntatiepunten. De rechtbank hanteert gelet op het voorgaande in deze zaak als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
De rechtbank ziet in het licht van de speciale preventie, gelet op de over verdachte opgemaakte rapportages en hetgeen ter terechtzitting is besproken, echter reden om een gedeelte van deze gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank acht het in het belang van zowel verdachte als de maatschappij dat verdachte zo spoedig mogelijk na zijn detentie wordt behandeld voor zijn ernstige stoornis in het cocaïnegebruik. Temeer nu de deskundigen hebben geoordeeld dat het recidiverisico hoog is als verdachte niet abstinent is en blijft van cocaïne. Verdachte heeft ter terechtzitting ook aangegeven dat hij behandeling voor zijn cocaïneverslaving wil, en dat hij daaraan zal meewerken. De rechtbank is van oordeel dat een ambulante behandeling in het geval van verdachte niet passend is. Daarbij heeft de rechtbank met name gelet op voornoemd reclasseringsadvies. Het feit dat de vorm van cocaïne die verdachte gebruikt als zeer verslavend moet worden beschouwd, en de vele incidenten die zich in de P.I. hebben afgespeeld, zijn voor de rechtbank redenen om aan te sluiten bij het advies van de reclassering om een klinische behandeling aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal ook de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijk strafdeel verbinden, met uitzondering van het locatie- en contactverbod.
Alles overwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Met dit voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan. Daarnaast zorgt oplegging van de bijzondere voorwaarden ervoor dat het herhalingsgevaar wordt ingeperkt, en dat verdachte na detentie de behandeling en begeleiding krijgt die hij nodig heeft om zijn leven op de rit te krijgen en te houden. Deze straf wijkt af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank merkt daarover het volgende op. De eis van de officier van justitie komt in de praktijk voor verdachte naar alle waarschijnlijkheid neer op 40 maanden vastzitten, vanwege de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Dat komt dus overeen met de 40 maanden onvoorwaardelijk die de rechtbank oplegt. Het voorwaardelijke strafdeel, met een lange proeftijd, maakt dat verdachte alles bij elkaar 76 maanden in het vizier van justitie blijft en de laatste drie jaren daarvan onder toezicht staat. Dat is uiteindelijk dus een langere periode dan de vijf jaren (60 maanden) die de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte na zijn detentie langdurig onder toezicht en begeleiding van de reclassering staat, reden waarom zij een langere proeftijd oplegt dan de gebruikelijke twee jaar.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op het gedrag van verdachte jegens het slachtoffer en ter voorkoming van toekomstige strafbare feiten, oordeelt de rechtbank dat er aanleiding bestaat om de volgende vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen:
- een contactverbod met [slachtoffer] ;
- een locatieverbod voor de [straat] , de [straat] , de [straat] en de [straat] te [woonplaats] en het gebied dat binnen deze straten ligt.
De rechtbank zal deze vrijheidsbeperkende maatregel opleggen voor de duur van vijf jaar. Hierbij zal de rechtbank bevelen dat voor iedere keer dat verdachte dit contactverbod overtreedt, een vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van ten hoogste twee weken. Op grond van de wet zal de totale duur van de vervangende hechtenis de periode van 6 maanden niet overschrijden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.