ECLI:NL:RBMNE:2024:2309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
10974742 \ MV EXPL 24-27
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde, waarbij de eiser vorderingen heeft ingesteld wegens huurachterstand. De gedaagde, die sinds 1 april 1999 een bedrijfsruimte huurt van de eiser, is niet verschenen op de mondelinge behandeling van 2 april 2024, waardoor verstek is verleend. De eiser vordert onder andere ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van achterstallige huur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde sinds september 2023 niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet en heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is voor de vorderingen van de eiser. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en te verlaten, en heeft de gedaagde ook veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, toekomstige huur, contractuele boetes, buitengerechtelijke incassokosten en een voorschot op schadevergoeding wegens leegstand. De proceskosten zijn eveneens voor rekening van de gedaagde. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10974742 \ MV EXPL 24-27
Vonnis in kort geding van 16 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigden: mr. V.G.J. Boumans en mr. H. van Rijn,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties, van 14 maart 2024;
- de mondelinge behandeling van 2 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
[gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. Tegen hem is daarom verstek verleend. [gedaagde] heeft na de mondelinge behandeling nog een aantal berichten naar de rechtbank gestuurd. Daarin vraagt hij om de huurovereenkomst per 30 april te beëindigen. De kantonrechter leidt daaruit af dat [gedaagde] niet alsnog verweer wenst te voeren en zijn verstek niet wenst te zuiveren.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 april 1999 van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1/letter] te [plaats] (voorheen [straat 2] [nummeraanduiding 2] [.] ) tegen een huurprijs van laatstelijk € 923,16 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen (hierna: het gehuurde).
2.2.
Er is een achterstand ontstaan in de betaling van de huur.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. veroordeling van [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de bedrijfsruimte aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1/letter] te [plaats] te ontruimen;
II. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 6.062,12 (te vermeerderen met omzetbelasting) aan achterstallige huur tot en met maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis en tot de voldoening;
III. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de vanaf 1 april 2024 tot en met de datum van ontruiming verschuldigde huur van € 923,16 (te vermeerderen met omzetbelasting) per maand, te voldoen bij vooruitbetaling en te vermeerderen met een boetebedrag van € 113,45 per maand voor iedere separate huurbetaling die niet tijdig of niet volledig wordt voldaan;
IV. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 794,15 aan verbeurde contractuele boetes, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis tot de voldoening;
V. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] te betalen primair het werkelijke bedrag aan (buiten)gerechtelijke incassokosten van € 5.290,50 (te vermeerderen met omzetbelasting) althans subsidiair een bedrag van € 678,10 aan buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit BIK, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis tot de voldoening;
VI. veroordeling van [gedaagde] om aan [eiser] bij wijze van voorschot op schadevergoeding wegens leegstand te betalen een bedrag gelijk aan zes maanden huur van € 5.538,96 te vermeerderen met omzetbelasting, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis tot de voldoening;
VII. veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Van een spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen is voldoende gebleken, nu onweersproken vaststaat dat [gedaagde] sinds september 2023 niet aan zijn betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst voldoet.
4.2.
[gedaagde] is op 2 april 2024 niet op de mondelinge behandeling verschenen. Uit de dagvaarding is gebleken dat hij correct voor de zitting is opgeroepen. Tegen hem is daarom verstek verleend.
4.3.
In de wet is bepaald dat als tegen de gedaagde partij verstek wordt verleend, de vorderingen tegen haar worden toegewezen, tenzij de rechter de vorderingen ongegrond of onrechtmatig voorkomen. De gevorderde huurachterstand, de toekomstige huur tot de ontruiming en de gevorderde ontruiming kunnen gelet daarop worden toegewezen. De overige vorderingen worden hieronder nader besproken.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven dat er door hem geen omzetbelasting over de huur in rekening wordt gebracht en dat de gevorderde omzetbelasting daarom niet toegewezen zou moeten worden. De gevorderde omzetbelasting over de achterstallige huur, toekomstige huur en de schadevergoeding wegens huurderving wordt daarom afgewezen.
4.5.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
4.6.
[eiser] vordert een bedrag van € 794,15 aan verbeurde contractuele boetes in verband met de huurachterstand over de periode september 2023 tot en met maart 2024. Deze boete is toewijsbaar op grond van artikel 14.2 van de algemene bepalingen. Over de contractuele boete is de normale wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijsbaar.
4.7.
Naast de contractuele boete vordert [eiser] ook de wettelijke (handels)rente over de huurachterstand tot en met maart 2024. Op grond van artikel 6:92 lid 2 BW treedt hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet. Dit betekent dat de gevorderde wettelijke handelsrente over de huurachterstand niet toewijsbaar is.
4.8.
[eiser] vordert primair een bedrag van € 5.290,50 aan werkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] baseert deze vordering op artikel 13 van de algemene bepalingen. Voor zover in dat artikel al een van de wettelijke regeling afwijkende bepaling moet worden geacht te zijn opgenomen, dan ziet de kantonrechter aanleiding om deze vergoeding op grond van artikel 242 Rv ambtshalve te matigen tot het toepasselijke tarief van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welk tarief wordt geacht redelijk te zijn, omdat niet onderbouwd is dat de werkelijke kosten van [eiser] hoger zijn dan dit tarief. De kantonrechter verwijst naar de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1868 (r.o. 3.5.3 en 3.5.7). De kantonrechter zal de buitengerechtelijke (incasso)kosten dan ook toewijzen over de toewijsbare hoofdsom van
€ 6.062,12 en wel tot het wettelijke tarief, zodat een bedrag van € 678,10 wordt toegewezen. Over dit bedrag is de reguliere wettelijke rente toewijsbaar.
4.9.
[eiser] vordert tot slot een bedrag van € 5.538,96 als voorschot op de schadevergoeding wegens leegstand. Dit heeft betrekking op een periode van zes maanden na de ontruiming, in welke periode [eiser] schade leidt omdat hij geen huurinkomsten meer heeft. Deze vordering is toewijsbaar, met dien verstande dat in het geval [eiser] de bedrijfsruimte binnen deze periode van zes maanden opnieuw verhuurt, de door hem ontvangen huurpenningen in mindering moeten worden gebracht op de schadevergoeding. Over de schadevergoeding is de reguliere wettelijke rente toewijsbaar.
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 138,82
- griffierecht € 706,00
- salaris gemachtigde € 543,00 (tarief Kanton-KG verstek)
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.522,82

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de bedrijfsruimte aan de [straat 1] [nummeraanduiding 1/letter] te [plaats] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hem toebehoren en niet aan [eiser] , en om deze bedrijfsruimte met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen:
  • € 6.062,12 aan achterstallige huur berekend tot en met maart 2024;
  • € 923,16 per maand vanaf april 2024 tot en met het einde van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, te voldoen bij vooruitbetaling voor of op de eerste dag van de maand waarop die huurtermijn betrekking heeft, te vermeerderen met een boetebedrag van € 113,45 per maand voor iedere huurtermijn die niet en/of niet tijdig en/of niet volledig aan [eiser] is voldaan;
  • € 794,15 aan verbeurde contractuele boetes over de periode september 2023 tot en met maart 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening;
  • € 678,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening;
  • € 5.538,96 aan voorschot op de schadevergoeding wegens gederfde huurinkomsten over een periode van zes maanden na de ontruiming van het gehuurde, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de achtste dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening, met dien verstande dat in het geval [eiser] de bedrijfsruimte binnen deze periode van zes maanden opnieuw verhuurt, de door hem ontvangen huurpenningen in mindering moeten worden gebracht op deze schadevergoeding;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.522,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2024.
45353