ECLI:NL:RBMNE:2024:2307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
10976636 \ MV EXPL 24-28 AW/1583
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loondoorbetaling in kort geding met verstekverlening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.B. de Jong, vorderde loondoorbetaling van € 2.250,00 netto voor de maand februari 2024, alsook tijdige loonbetalingen tot de beëindiging van het dienstverband. De eiser was in dienst getreden op 1 oktober 2023 en had op 14 februari 2024 aangifte gedaan van diefstal onder bedreiging van geweld, waarbij hij een bedrag van € 8.000,00, dat toebehoorde aan zijn werkgever, was kwijtgeraakt. De gedaagde had het salaris vanaf februari 2024 onbetaald gelaten.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. Hierdoor zijn de stellingen van de eiser als juist aangenomen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond waren en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde loon, de wettelijke verhoging, en de afgifte van loonstroken en jaaropgaven. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 765,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van tijdige loonbetalingen en de verplichting van de werkgever om loonstroken en jaaropgaven te verstrekken. Dit vonnis onderstreept ook de rechtsbescherming van werknemers in situaties waarin zij geconfronteerd worden met onbetaald loon en de noodzaak voor werkgevers om hun verplichtingen na te komen.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Toevoeging: [toevoeging]
Zaaknummer: 10976636 \ MV EXPL 24-28 AW/1583
Vonnis in kort geding van 18 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.B. de Jong,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de verstekverlening tegen de niet verschenen [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 oktober 2023 in dienst getreden bij [gedaagde] voor de duur van 6 maanden in de functie van commercieel medewerker binnendienst tegen een netto salaris van € 2.250,00.
2.2.
Op 14 februari 2024 heeft [eiser] namens [gedaagde] aangifte gedaan van diefstal onder bedreiging van geweld.
In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer:
Goederen die weggenomen zijn:
(…)
- Achtduizend euro (8000) (…) deze achtduizend euro behoort geheel toe aan mijn werkgever [werkgever] .
(…)
Ik ben na de beroving direct naar mijn werk gerend. (…) Ik heb op mijn werk direct mijn werkgever [werkgever] gebeld. [werkgever] is momenteel in […] . [werkgever] zei tegen mij dat ik maar moest kijken hoe ik het geld terug kon betalen. (…)
Op 29 januari 2024 heb ik de de achtduizend euro (8000) ontvangen van een klant en op verzoek van mijn werkgever [werkgever] thuis bewaard. Ik had de achtduizend euro (8000) op 14 februari 2024 bij mij omdat werkgever op 15 februari 2024 terugkomt uit […] . Ik moet het geld dan aan hem overhandigen.”
2.3.
[gedaagde] heeft het salaris vanaf de maand februari 2024 onbetaald gelaten.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] tot:
I. betaling van het netto salaris over februari 2024 van € 2.250,00, alsmede tot tijdige loonbetaling tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
II. het verstrekken van loonstroken vanaf de periode oktober 2023 binnen 3 dagen na dit vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan;
III. het verstrekken van de jaaropgave van 2023 binnen 3 dagen na dit vonnis op verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan;
IV. betaling van de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris van februari 2024;
V. betaling van de kosten van dit geding.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [gedaagde] gehouden is tot betaling van het overeengekomen loon. [gedaagde] verwijt [eiser] dat hij een bedrag van € 8.000,00 kwijt is geraakt. Vlak voor de kerst heeft een klant op kantoor een bedrag van € 8.000,00 betaald. De directeur van [gedaagde] , de heer [werkgever] , heeft [eiser] geïnstrueerd dit bedrag mee naar huis te nemen. [werkgever] was op vakantie. [eiser] heeft het bedrag thuis bewaard en op of omstreeks 12 februari 2024 de opdracht gekregen om dat bedrag de andere dag over te dragen aan de heer [A] op kantoor van [gedaagde] . Op weg van huis naar kantoor is [eiser] overvallen en heeft hij onder bedreiging van een mes zijn telefoon en alle andere zaken moeten afgeven aan de overvallers. [eiser] heeft daarna van [gedaagde] geen salarisbetalingen meer ontvangen.
3.3.
Het is de kantonrechter genoegzaam gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering.
3.4.
[gedaagde] is ter zitting niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd.
3.5.
Bij gebreke van verweer daartegen en op basis van de door [eiser] overgelegde stukken moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van [eiser] . Dat betekent dat ervan uit moet worden gegaan dat [gedaagde] het salaris vanaf februari 2024 niet meer aan [eiser] heeft voldaan. [gedaagde] is daartoe wel gehouden.
3.6.
De vorderingen van [eiser] komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering ten aanzien van het loon over februari 2024 ad € 2.250,00 netto, de vordering tot tijdige loonbetalingen en de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging is dan ook toewijsbaar, zij het dat de kantonrechter aanleiding ziet om de wettelijke verhoging over de maand februari 2024 te matigen tot 20%.
3.7.
[gedaagde] is verplicht loonspecificaties te verstrekken. De vordering ten aanzien van de afgifte van de loonstroken zal dan ook worden toegewezen. Dat geldt eveneens voor de gevorderde jaaropgave 2023. Dit alles zal [eiser] moeten doen binnen veertien dagen na heden op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
3.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisende partijen met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van [eiser] . Deze partij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Gelet op het voorgaande wordt [gedaagde] veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het lagere griffierecht, de verschotten en ten slotte tot vergoeding van het hierna vast te stellen salaris van de gemachtigde. Deze vergoeding voor het salaris moet door de gemachtigde worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de gemachtigde toegekende vergoeding.
3.9.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
765,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.250,00 netto aan loon voor de maand februari 2024, alsmede tot tijdige betaling van het verdere loon vanaf maart 2024 tot de dag dat het dienstverband rechtsgeldig is geëindigd,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 20% over het loon van de maand februari 2024,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] binnen veertien dagen na heden over te gaan tot afgifte van de loonstroken vanaf de periode oktober 2023 en de jaaropgave van 2023, onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met dien verstande dat [gedaagde] maximaal een bedrag van € 5.000,00 aan dwangsommen zal kunnen verbeuren,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2024.