Uitspraak
[gedaagde] B.V.,
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 4 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2024 een verstekvonnis gewezen in een kort geding tussen een eiser en een gedaagde B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. J.B. de Jong, vorderde loondoorbetaling van € 2.250,00 netto voor de maand februari 2024, alsook tijdige loonbetalingen tot de beëindiging van het dienstverband. De eiser was in dienst getreden op 1 oktober 2023 en had op 14 februari 2024 aangifte gedaan van diefstal onder bedreiging van geweld, waarbij hij een bedrag van € 8.000,00, dat toebehoorde aan zijn werkgever, was kwijtgeraakt. De gedaagde had het salaris vanaf februari 2024 onbetaald gelaten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet is verschenen en geen verweer heeft gevoerd. Hierdoor zijn de stellingen van de eiser als juist aangenomen. De kantonrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiser niet onrechtmatig of ongegrond waren en heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde loon, de wettelijke verhoging, en de afgifte van loonstroken en jaaropgaven. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 765,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De beslissing van de kantonrechter benadrukt het belang van tijdige loonbetalingen en de verplichting van de werkgever om loonstroken en jaaropgaven te verstrekken. Dit vonnis onderstreept ook de rechtsbescherming van werknemers in situaties waarin zij geconfronteerd worden met onbetaald loon en de noodzaak voor werkgevers om hun verplichtingen na te komen.