ECLI:NL:RBMNE:2024:2304

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
C/16/559968 / HL ZA 23-210
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot voeging in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 17 april 2024 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een verzoek tot voeging van een persoon, ingediend op basis van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser in het incident, [eiser in het incident], verzocht om zich te mogen voegen aan de zijde van de gedaagde in de hoofdzaak, [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging moet worden toegewezen, aangezien de gronden die door de eiser zijn aangevoerd niet zijn weersproken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd en iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Daarnaast heeft de rechtbank in de hoofdzaak geconstateerd dat [eisers c.s.] zich beroept op onbevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de reconventionele vordering van [gedaagde], die een schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst vordert. De rechtbank heeft besloten dat op de mondelinge behandeling van 17 mei 2024 zal worden besproken of deze reconventionele vordering door de pachtkamer moet worden beoordeeld. Het vonnis in het incident is openbaar uitgesproken op 17 april 2024, en de zaak zal worden voortgezet op de genoemde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/559968 / HL ZA 23-210
Vonnis in incident van 17 april 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie in de hoofdzaak,
verweerders in reconventie in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
hierna gezamenlijk te noemen:
[eisers c.s.],
advocaat mr. W.M. Bijloo te Middelharnis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
hierna te noemen:
[gedaagde],
advocaat mr. B. Nijman te Veenendaal,
en
[eiser in het incident],
wonende te [woonplaats 2] ,
eiser in het incident,
hierna te noemen:
[eiser in het incident],
advocaat mr. B. Nijman te Veenendaal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ vonnis van 18 oktober 2023 in het bevoegdheidsincident en in het artikel 843a Rv-incident;
­ conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie, met producties 1 t/m 7;
­ de conclusie van antwoord in reconventie en de akte met eisvermeerdering in conventie, met producties 25 t/m 27;
­ de incidentele conclusie tot voeging van [eiser in het incident] ;
­ de incidentele conclusie van antwoord van [eisers c.s.] ;
­ de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident (voeging ex artikel 217 Rv)

2.1.
[eiser in het incident] vordert dat hem wordt toegestaan zich in de hoofdzaak in de eis in reconventie aan de zijde van [gedaagde] te voegen. [eisers c.s.] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank. [gedaagde] verzoekt toewijzing van de vordering van zijn broer [eiser in het incident] .
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
2.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beoordeling in de hoofdzaak

3.1.
De rechtbank heeft geconstateerd dat [eisers c.s.] bij antwoord in reconventie zich voor alle weren beroept op de onbevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de reconventionele vordering. [gedaagde] vordert in reconventie schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst. [eisers c.s.] voert aan dat alleen de pachtkamer bevoegd is over een dergelijke vordering te beslissen. Tevens is bij akte van vermeerdering van eis in conventie een aanvullende eis ingesteld door [eisers c.s.] in verband met de reconventionele vordering.
3.2.
De rechtbank bepaalt dat op de mondelinge behandeling van 17 mei 2024 met partijen besproken zal worden of de reconventionele vordering (en de vorderingen die daarmee eventueel samenhangen) moet(en) worden beoordeeld door de pachtkamer, met als verwijzing naar de pachtkamer van die vordering(en) tot gevolg.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
staat [eiser in het incident] toe zich in de hoofdzaak in reconventie aan de zijde van [gedaagde] te voegen,
4.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak wordt voortgezet en (voor zover mogelijk) wordt behandeld op de mondelinge behandeling van 17 mei 2024.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.
5340