Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[eiser sub 1]
[eiseres sub 2],
[eiseres sub 3],
hierna gezamenlijk te noemen:
[eisers c.s.],
[gedaagde],
[eiser in het incident],
Rechtbank Midden-Nederland
In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 17 april 2024 een vonnis gewezen in een incident. De zaak betreft een verzoek tot voeging van een persoon, ingediend op basis van artikel 217 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De eiser in het incident, [eiser in het incident], verzocht om zich te mogen voegen aan de zijde van de gedaagde in de hoofdzaak, [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering tot voeging moet worden toegewezen, aangezien de gronden die door de eiser zijn aangevoerd niet zijn weersproken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd, waardoor de proceskosten worden gecompenseerd en iedere partij zijn eigen kosten draagt.
Daarnaast heeft de rechtbank in de hoofdzaak geconstateerd dat [eisers c.s.] zich beroept op onbevoegdheid van de rechtbank ten aanzien van de reconventionele vordering van [gedaagde], die een schriftelijke vastlegging van een pachtovereenkomst vordert. De rechtbank heeft besloten dat op de mondelinge behandeling van 17 mei 2024 zal worden besproken of deze reconventionele vordering door de pachtkamer moet worden beoordeeld. Het vonnis in het incident is openbaar uitgesproken op 17 april 2024, en de zaak zal worden voortgezet op de genoemde datum.