ECLI:NL:RBMNE:2024:2301
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de geschiktheid van referentiewoningen
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 21 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 juni 2023 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning in [plaats], vastgesteld op € 1.009.000,- per 1 januari 2022. Eiser, de eigenaar van de woning, ging in bezwaar tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 820.000,-. De rechtbank behandelde de zaak op 10 januari 2024, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Dit gebeurt door middel van een vergelijkingsmethode, waarbij de waarde van de woning wordt vergeleken met de verkoopopbrengst van vergelijkbare woningen. De heffingsambtenaar overhandigde een taxatiematrix met vier referentiewoningen die recentelijk waren verkocht. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Eiser voerde aan dat de referentiewoningen niet bruikbaar zijn en dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen en de onderhoudstoestand van de woning. De rechtbank weerlegt deze argumenten en stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde blijft staan. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.