ECLI:NL:RBMNE:2024:2291

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
UTR_23_4017
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen weigering omgevingsvergunning voor zonnepanelen op gemeentelijk monument

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in een gemeentelijk monument, op 25 juli 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van zonnepanelen. Het college van burgemeester en wethouders van Hilversum heeft deze aanvraag aanvankelijk geweigerd op 4 januari 2023, omdat de plaatsing in strijd zou zijn met de redelijke eisen van ruimtelijke kwaliteit en monumenten. Na bezwaar heeft het college op 18 juli 2023 het primaire besluit herroepen, maar stelde dat eiseres ook een vergunning voor het wijzigen van het monument had moeten aanvragen, wat niet was gebeurd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 9 april 2024 geoordeeld dat de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen van rechtswege is verleend, omdat het college te laat een beslissing heeft genomen. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat eiseres niet had voldaan aan de vergunningplicht voor het wijzigen van het monument, wat noodzakelijk was gezien de status van de woning. De rechtbank concludeerde dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege voor het wijzigen van het monument was ontstaan, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor een volledige aanvraag bij de aanvrager ligt en dat het college niet verplicht was om eiseres te wijzen op de onvolledigheid van haar aanvraag. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.B. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum

(gemachtigde: mr. C. Janssen).

Inleiding

1.1.
Eiseres woont in een woning aan de [adres] in [woonplaats] (de woning). Deze woning is aangewezen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft op 25 juli 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen van zonnepanelen op het dak van de garage, op de uitbouw aan de achterzijde en op het dak aan de achterzijde van de woning. Op 1 augustus 2022 heeft het college eiseres in een brief verzocht om de aanvraag aan te vullen met stukken. Op 17 augustus 2022 heeft het college bevestigd dat de aanvraag aan de indieningsvereisten voldeed en deze in behandeling genomen.
1.2.
In een besluit van 4 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd, omdat de plaatsing van de zonnepanelen in strijd is met de redelijke eisen van ruimtelijke kwaliteit en monumenten. Het college heeft daarbij het advies van de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en monumenten (CRKM) overgenomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.3.
In een besluit, verzonden op 18 juli 2023 (het bestreden besluit), heeft het college het primaire besluit herroepen. Het college had op grond van artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) uiterlijk op 2 januari 2023 een beslissing op de aanvraag moeten nemen. Dat is niet gebeurd. Daarom is de omgevingsvergunning op 3 januari 2023 van rechtswege aan eiseres verleend.
1.4.
Echter, omdat de woning een gemeentelijk monument is, had eiseres volgens het college ook een omgevingsvergunning moeten aanvragen op grond van de monumentenverordening. Dat is niet gebeurd. Het college heeft hier dan ook niet over beslist. Het college stelt zich op het standpunt dat voor zover in bezwaar wordt aangevoerd dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen én een omgevingsvergunning voor de activiteit wijzigen van een monument van rechtswege zijn verleend, het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. Daarom is een hoorzitting achterwege gelaten. Het college wijst erop dat eiseres een aanvraag voor de monumentenactiviteit moet doen indien zij het bouwplan wil uitvoeren.
1.5.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend en op 12 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het aanvullend beroepschrift van 26 september 2023.
1.6.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2023. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder is [A] namens het college op de zitting aanwezig.

Overwegingen

Kennelijk niet-ontvankelijkheid van het bezwaar
2. Eiseres heeft in haar beroepsschrift aangegeven dat opmerkelijk is dat het college het standpunt inneemt dat de bezwaren als kennelijk niet-ontvankelijk moesten worden afgedaan. Eiseres heeft op de zitting echter meegedeeld dat zij op dit punt geen beroepsgrond aanvoert. De rechtbank zal dit daarom niet verder bespreken.
Vergunningplicht voor het wijzigen van een gemeentelijk monument
3. Niet in geschil is dat er een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend voor de activiteit bouwen. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, sub b, onder 1, van de Wabo geldt voor het plaatsen van zonnepanelen ook een vergunningplicht, voor zover ingevolge een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning is vereist om een monument als bedoeld in een zodanige verordening in enig opzicht te wijzigen. Op grond van artikel 9, tweede lid, onder a, van de Monumentenverordening Hilversum 2016 is het verboden om zonder een vergunning van het college een beschermd gemeentelijk monument in enig opzicht te wijzigen. De woning van eiseres is aangewezen als gemeentelijk monument. Voor het plaatsen van zonnepanelen op de woning gold dan ook een vergunningplicht voor de activiteit wijzigen van een monument.
Is er een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan voor het wijzigen van een gemeentelijk monument?
4. Uit het aanvraagformulier blijkt dat eiseres een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft aangevraagd, niet voor de activiteit wijzigen van een monument. Hiermee staat vast dat de aanvraag alleen op de activiteit bouwen ziet. Eiseres stelt dat dit berust op een vergissing en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat de aanvraag ook zag op de activiteit wijziging van een gemeentelijke monument. Volgens eiseres is dan ook een omgevingsvergunning van rechtswege voor het wijzigen van een gemeentelijk monument ontstaan. Het college stelt dat dit niet het geval is.
5. In de Memorie van Toelichting over artikel 2.7 van de Wabo (MvT) [1] staat dat de aanvrager de verplichting heeft om voor (in juridisch opzicht) onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten (in dit geval: bouwen en wijzigen van een monument), in één keer een omgevingsvergunning aan te vragen. De aanvraag moet in zo’n geval dus in ieder geval betrekking hebben op alle onlosmakelijk met elkaar verbonden activiteiten uit het project. De primaire verantwoordelijkheid voor het doen van een volledige aanvraag rust op de aanvrager.
6. Eiseres vindt dat zij aan deze primaire verantwoordelijkheid heeft voldaan, omdat zij de vergunningcheck heeft gedaan waaruit volgt dat er slechts één vergunning noodzakelijk was. De rechtbank is het in dit verband echter met het college eens dat aan het invullen van de vergunningcheck geen rechten kunnen worden ontleend. Met behulp van de vergunningcheck wordt slechts een indicatie gegeven of een omgevingsvergunning nodig is. Dit wordt ook vermeld in de vergunningcheck. Bovendien heeft het college ook toegelicht dat de eiseres de vergunningcheck niet correct heeft ingevuld. Als zij de vergunningcheck wel correct had ingevuld, zou daaruit zijn gebleken dat er een vergunning nodig was voor zowel de activiteit bouwen als voor de activiteit wijzigen van een monument. De rechtbank kan het college hierin volgen.
7. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat het college had moeten zien dat vanwege het ontbreken van een vergunningaanvraag voor de activiteit wijzigen van een monument sprake was van een onvolledige aanvraag. Het college had eiseres daarom, overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid stellen de aanvraag aan te vullen met een aanvraag voor de activiteit wijzigen van een monument. Dit heeft het college niet gedaan Eiseres vindt dat zij er in die situatie op mocht vertrouwen dat haar vergunningaanvraag compleet was. Dit ook gelet op diverse toezeggingen van het college. In een brief van 17 augustus 2022 heeft de heer [B] namens het college bevestigd dat de aanvraag op dat moment voldeed aan de wettelijke indieningsvereisten. Eiseres wijst daarnaast op een
e-mailbericht van september 2022 van de heer [B] , waarin staat dat het om een gemeentelijk monument gaat. Dit is ook gezegd in diverse telefonische contacten met het college, aldus eiseres.
8. Het college heeft op de zitting toegelicht dat het college (zelf ook) over het hoofd heeft gezien dat eiseres een vergunning moest aanvragen voor het wijzigen van een monument. Dit staat er volgens het college echter niet aan in de weg dat die aanvraag wel had moeten worden gedaan. Op 17 augustus 2022 heeft het college aan eiseres bevestigd dat de aanvraag op dat moment voldeed aan de wettelijke indieningsvereisten en daarom in behandeling kon worden genomen. Volgens het college is toen echter bedoeld te zeggen dat aan de voorwaarden voor de aanvraag voor de activiteit bouwen is voldaan. De opmerkingen van de CRKM in het primaire besluit over de monumentale waarde van de woning, zien op een toetsing aan welstandscriteria in het kader van de activiteit bouwen. Dit betekent niet dat de commissie daarmee een aanvraag voor een monumentenactiviteit heeft beoordeeld. De telefonische contacten en het e-mailcontact tussen eiseres en het college hielden volgens het college ook altijd verband met de activiteit bouwen, niet met het wijzigen van een monument.
9. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd onvoldoende aanleiding om er aan te twijfelen dat (niet alleen door eiseres, maar ook) door het college over het hoofd is gezien dat eiseres ook een vergunning voor het wijzigen van een monument had moeten aanvragen. Naar het oordeel van de rechtbank doet zich hier dus de situatie voor dat onverhoopt een onvolledige aanvraag is gedaan waarbij het bevoegd gezag deze onvolledigheid niet heeft onderkend en de vergunning voor de gevraagde activiteit ‘bouwen’ heeft verleend. Uit de MvT volgt met zoveel woorden dat in deze situatie de activiteit wijzigen van een monument niet zal mogen worden verricht. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan het verbod uit artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wabo, voor het wijzigen van het beschermde monument niet wegnemen. Voor het wijzigen van een beschermd monument is in die situatie geen vergunning verleend en die activiteit blijft, zolang daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend, dan ook onverminderd verboden.
10. Eiseres voert tot slot nog aan dat er door het college slechts wordt gezocht naar argumenten om de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog te dwarsbomen. Dit is volgens eiseres in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres heeft dit standpunt echter niet onderbouwd en de rechtbank vindt hiervoor ook geen aanknopingspunten in het dossier. Er is dan ook niet gebleken dat er sprake is geweest van handelen in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
11. De rechtbank ziet dat de gang van zaken met betrekking tot de behandeling van de vergunningaanvraag ongelukkig is geweest, maar dat laat onverlet dat er geen van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de activiteit wijzigen van een monument is ontstaan.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.TK 2008-2009, 31953, nr. 3.