ECLI:NL:RBMNE:2024:2282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
16/126226-23 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en bewezenverklaring van zware mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

Op 16 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit noodzakelijke verdediging, aangezien hij werd achtervolgd door twee personen, waarvan één met een bijl. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij vreesde voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdedigingshandelingen van de verdachte proportioneel waren, gezien de omstandigheden waaronder het incident plaatsvond. De rechtbank verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit, zware mishandeling, bewezen, omdat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel had opgelopen door de handelingen van de verdachte. De rechtbank ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. De rechtbank hefte ook het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/126226-23 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. A.P. Altena, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. L.C. de Lange, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [aangever] en zijn advocaat mr. M. Deij, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 19 mei 2023 te Zegveld, gemeente Woerden, heeft geprobeerd om [aangever] van het leven te beroven door hem meerdere malen met een mes of een ander scherp voorwerp in het gezicht, in de hand en de schouder te steken en/of te snijden;
subsidiairis dit feit ten laste gelegd als zware mishandeling;
meer subsidiairis dit feit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde omdat het opzet op de dood van aangever, ook in voorwaardelijke zin, ontbreekt. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde wegens het ontbreken van opzet, omdat er geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van aangever. Ten aanzien van het subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat verdachte een beroep doet op noodweer(exces).
De standpunten zullen – voor zover relevant – verder worden besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte aangever meerdere malen met een mes heeft geraakt. Aangever heeft daar verschillende oppervlakkige snijwonden aan overgehouden. Er is geen sprake van (diepere) steekwonden bij aangever. Gelet op dit letsel kan niet vastgesteld worden dat verdachte met kracht op aangever heeft ingestoken. Dat maakt dat de rechtbank – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel is dat onder die omstandigheden geen sprake is van opzet op de dood van aangever, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Daarvoor is nodig dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van aangever door het handelen van verdachte en dat kan niet worden vastgesteld. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de aan hem primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank heeft aangever wel zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Er is sprake van peesletsel aan zijn rechter ringvinger, waaraan hij ook op 22 mei 2023 is geopereerd. Na deze hersteloperatie bleek dat de buigfunctie van deze vinger blijvend is beperkt; het topje van de rechter ringvinger functioneert niet naar behoren. Bovendien heeft aangever twee zichtbare ontsierende littekens van enkele centimeters in het gezicht overgehouden (één boven het rechteroog en één op zijn kin) aan het incident. De rechtbank kwalificeert dit letsel, in samenhang bezien, als zwaar lichamelijk letsel en komt dan ook tot een bewezenverklaring van zware mishandeling.
Verdachte heeft het onder 2 subsidiair tenlastegelegde bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor het subsidiair tenlastegelegde feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen [1] :
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 april 2024; [2]
- de verklaring van aangever bij de rechter-commissaris van 5 juli 2023; [3]
- de letselrapportage van de GGD met fotobijlage betreffende het letsel van [aangever] van 20 mei 2023; [4]
- de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 2 april 2024 dat [aangever] twee littekens in zijn gezicht heeft; één boven zijn wenkbrauw en één op zijn kin. [5]
De rechtbank acht op grond van voorgaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hieronder onder 5 weergegeven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 mei 2023 te Zegveld, gemeente Woerden, aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere snijwonden in het gezicht en in de hand en de schouder heeft toegebracht door die [aangever] met een mes meerdere malen in het gezicht en in de schouder en de hand te snijden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het bewezen verklaarde feit strafbaar. De feitelijke toedracht, zoals die door verdachte is geschetst, is niet aannemelijk geworden. De officier van justitie gaat uit van de verklaringen van aangever, die worden ondersteund door verschillende andere bewijsmiddelen, waaruit volgt dat verdachte de agressor was. De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat een beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer en stelt zich op het standpunt dat verdachte daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een (onmiddellijk dreigend gevaar voor een) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat in ieder geval kan worden vastgesteld dat aangever en zijn broer verdachte het steegje in zijn gevolgd met een bijl en dat in elk geval aangever een fors groter postuur had dan verdachte. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij werd aangevallen bij de achterdeur van zijn woning en dat zijn ruiten werden ingeslagen met de bijl. Subsidiair komt aan verdachte een beroep op noodweerexces toe indien de rechtbank oordeelt dat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Voor het slagen van een beroep op noodweer is voldoende dat de verdediging aannemelijk maakt dat de feitelijke omstandigheden die zo’n situatie opleveren zich hebben voorgedaan.
Verschillende betrokkenen hebben op meerdere momenten verklaringen afgelegd over het incident. Deze verklaringen lopen echter behoorlijk uiteen. Zowel de verklaringen van verdachte aan de ene kant als die van aangever, zijn broer, zijn vriend en zijn zoon aan de andere kant, bevatten de nodige inconsistenties. Uit al deze verklaringen valt echter wel vast te stellen wat de feitelijke aanloop is geweest naar het incident en ook de situatie vlak vóór het gebruik van het mes door verdachte.
De rechtbank stelt vast dat er die dag op straat een woordenwisseling heeft plaatsgevonden tussen verdachte aan de ene kant en aangever en de broer van aangever aan de andere kant, waarbij er over en weer is gescholden. Verdachte heeft op enig moment geprobeerd om weg te fietsen, maar dat lukte aanvankelijk niet omdat de broer van aangever voor zijn fiets ging staan en aangever ernaast ging staan. Verdachte is daarop met zijn fiets een smalle steeg ingegaan naar de achtertuin van zijn woning. Hij heeft zijn fiets in zijn tuin gezet. Aangever en zijn broer zijn met zijn tweeën hem achterna gegaan en verdachte heeft over aangever verklaard dat hij een fors postuur heeft. De broer van aangever heeft op enig moment een bijl in handen gekregen toen hij samen met aangever achter verdachte aan de steeg in liep. Zij zijn verdachte de steeg in gevolgd tot aan (in ieder geval) de ingang van zijn tuin. Verdachte heeft aangever daarna op enig moment meermalen met een mes geraakt.
Gelet op voorgaande omstandigheden heeft de verdediging voldoende aannemelijk gemaakt dat er voor verdachte in die situatie objectief gezien aanleiding bestond om te vrezen voor een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Verdachte werd immers na een scheldpartij door twee personen in een smalle steeg achtervolgd, waarbij er één qua postuur veel groter was dan hijzelf en de ander een bijl bij zich droeg. Verdachte mocht onder die omstandigheden gerechtvaardigd denken en veronderstellen dat hij werd aangevallen en mocht zich daartegen verdedigen.
Proportionaliteit en subsidiariteit
Naar het oordeel van de rechtbank waren de verdedigingshandelingen van verdachte – mede gelet op de aard van het letsel (oppervlakkige snijwonden) bij aangever – proportioneel. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte in de minderheid was, dat aangever een fors groter postuur had dan verdachte en dat de broer van aangever een bijl in handen had. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden het gebruik van een mes geoorloofd was. Ook kon van verdachte in deze dreigende situatie in de smalle steeg niet worden gevergd dat hij, nadat hij zich al had onttrokken aan de ruzie op straat, zou vluchten. Verdachte heeft hierover aangegeven dat hij wist dat zijn voordeur op slot zat en dat aangever en zijn broer al in zijn nabijheid waren. Aan de subsidiariteitseis is aldus eveneens voldaan.
Conclusie
Aannemelijk is geworden dat verdachte heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging van zichzelf. Aan verdachte komt een geslaagd beroep op noodweer toe, zodat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is. De rechtbank ontslaat verdachte daarom van alle rechtsvervolging.

7.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.532,23. Dit bedrag bestaat uit € 2.532,23 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

8.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank zal het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mr. D. Riani el Achhab en mr. A. Blanke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Opsteyn, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 april 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 mei 2023 te Zegveld, gemeente Woerden, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever]
[aangever] opzettelijk van het leven te beroven, heeft hij, verdachte, een of meerdere
malen met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in het gezicht, althans het
hoofd, en/of in de schouder en/of de hand, althans het lichaam, van die [aangever]
gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2023 te Zegveld, gemeente Woerden, althans in
Nederland, aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of
meerdere steekwonden en/of snijwonden in het gezicht, althans het hoofd, en/of in
de hand en/of de schouder, althans het lichaam, heeft toegebracht door die [aangever]
[aangever] met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, een of meerdere malen
in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de schouder en/of de hand, althans het
lichaam, te steken en/of te snijden;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2023 te Zegveld, gemeente Woerden, althans in
Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
heeft hij, verdachte, een of meerdere malen met een mes, althans een scherp puntig
voorwerp, in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de schouder en/of de hand,
althans het lichaam, van die [aangever] gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal genummerd PL0900-2023149222, opgemaakt door politie Midden-Nederland van 21 mei 2023, digitale pagina 1 tot en met 171 (PV VGL) en van 17 augustus 2023, digitale pagina 1 tot en met 86 (Procesdossier). Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 april 2024.
3.Proces-verbaal van verhoor [aangever] bij de rechter-commissaris van 5 juli 2023 (ongenummerd).
4.Een geschrift, te weten een letselrapportage Forensische Geneeskunde van GGD Utrecht met bijlagen van 20 mei 2023, uitgebracht door R.B.J. Smit, forensisch arts, pagina 28 tot en met 42 van het dossier.
5.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 2 april 2024.