ECLI:NL:RBMNE:2024:2252

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/3035
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering compensatie kinderopvangtoeslag aan gedupeerden van toeslagenaffaire

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van de Belastingdienst/Toeslagen om compensatie toe te kennen over het jaar 2010 in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Eiseres had verzocht om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010, maar de Belastingdienst concludeerde dat er geen fouten waren gemaakt bij de beoordeling en dat de toeslag correct was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder. Eiseres stelde dat zij de kinderopvangtoeslag nooit heeft stopgezet, maar de rechtbank concludeert dat er bewijs is dat eiseres zelf de wijziging heeft doorgevoerd. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat er geen recht op compensatie bestaat, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk kinderopvang heeft gehad in de maanden waarin zij aanspraak maakte op de toeslag. De rechtbank wijst erop dat de voorschotbeschikking voor 2010 op nihil is gesteld en dat eiseres hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek om compensatie voor het jaar 2010 terecht is afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2024 door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3035

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Idrissi)
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om aan eiseres compensatie toe te kennen over het jaar 2010 in het kader van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag. Ook beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om de kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 opnieuw vast te stellen.
Verweerder heeft het verzoek om compensatie in het primaire besluit van 21 december 2021 afgewezen, omdat niet is gebleken dat bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag fouten zijn gemaakt. In het afzonderlijke primaire besluit van 21 december 2021 heeft verweerder geconcludeerd dat de kinderopvangtoeslag over het jaar 2010 niet te laag is vastgesteld. Met het bestreden besluit van 3 mei 2023 heeft verweerder de primaire besluiten in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. N.C.A. van Schulpen, als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft zich bij verweerder gemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire en verzocht om een herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over de jaren 2008, 2009 en 2010. Uit de herbeoordeling is de conclusie getrokken dat er geen fouten zijn gemaakt bij de beoordeling van de kinderopvangtoeslag en dat deze juist is vastgesteld. Daarnaast is geconcludeerd dat verweerder niet te streng is geweest bij het uitvoeren van de regels van de kinderopvangtoeslag. Eiseres heeft daarom geen recht op compensatie.
Wat vindt eiseres in beroep?
2. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres heeft vanaf het begin te kennen gegeven dat zij de kinderopvangtoeslag nooit heeft stopgezet. Zij had daar geen reden voor; de kinderopvang was nodig in verband met haar werk. Dat blijkt uit het feit dat zij in de voorafgaande jaren en de jaren daarna kinderopvang heeft gehad. Verweerder erkent zelf dat op grond van de stukken niet met zekerheid kan worden gezegd dat eiseres zelf de toeslag heeft stopgezet. In voorkomende gevallen is gebleken dat uit gegevens zou blijken dat de ouder de toeslag stop zou hebben gezet, terwijl dit in feite door een ambtenaar was doorgevoerd. Eiseres moet als gedupeerde worden aangemerkt en moet als zodanig gecompenseerd worden.
Wat vindt verweerder in beroep?
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres op 21 november 2009 een wijziging heeft doorgevoerd en daarmee de kinderopvangtoeslag over 2010 heeft stopgezet. Het dossier geeft geen aanwijzingen voor de stelling van eiseres dat zij het niet zelf heeft gedaan. Verweerder betrekt hierbij dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de voorschotbeschikking van 15 december 2009 waarin het voorschot voor 2010 op € 0,- is gesteld. Ook wijst verweerder erop dat eiseres over de eerste drie kwartalen van 2010 geen kinderopvang heeft afgenomen. De hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2010 is dus juist vastgesteld. Eiseres heeft geen recht op compensatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat ten onrechte is teruggevorderd of onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) volgt dat verweerder compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen moet dus in ieder geval sprake zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade heeft geleden als gevolg van de besluiten van verweerder. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat zij de kinderopvangtoeslag nooit heeft stopgezet. Uit het dossier, nader toegelicht door verweerder op de zitting, blijkt dat in november 2009 door of namens eiseres is verzocht de kinderopvangtoeslag stop te zetten voor het jaar 2010. Als gevolg daarvan is de voorschotbeschikking voor 2010 gewijzigd naar nihil. Eiseres is daar niet tegenop gekomen. Uit het dossier blijkt bovendien dat voor het jaar 2010 alleen kinderopvang is afgenomen in de maanden oktober tot en met december. Eiseres heeft niet aangetoond met stukken dat voor de overige maanden van 2010 opvang heeft plaatsgevonden en dat zij over die periode kinderopvangkosten heeft betaald. Als er geen opvang is genoten, bestaat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en daardoor kan geen sprake zijn van door eiseres geleden schade als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Door eiseres is verder niet bestreden dat voor de periode oktober tot en met december 2010 kinderopvangtoeslag is betaald. Uit de handelwijze van verweerder kan de rechtbank ook geen vooringenomen handelen of hardheid als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht aan de zijde van verweerder opmaken. De rechtbank is dan ook met de Commissie van Wijzen en met de Bezwaarschriftenadviescommissie van oordeel dat eiseres in zoverre niet voldoet aan de vereisten voor compensatie. Het verzoek om compensatie voor het jaar 2010 is dus terecht afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Landwaart-Ekkelenkamp, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.