ECLI:NL:RBMNE:2024:2234

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 3971
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht ontvangen WIA-uitkering door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een WIA-uitkering ontvangt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres ontving over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 een te hoog bedrag aan WIA-uitkering, wat resulteerde in een terugvordering van € 4.440,90 door het Uwv. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de terugvordering, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard, met uitzondering van een aanpassing van de betalingsregeling. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 28 maart 2024 heeft eiseres aangevoerd dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek uit te voeren. Eiseres betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 59,64% en stelde dat dit onterecht was. Het Uwv verdedigde zich door te stellen dat het niet ging om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid, maar om de verrekening van inkomsten uit werk met de WIA-uitkering.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht tot terugvordering is overgegaan, omdat er sprake was van onverschuldigde betaling. Eiseres heeft geen dringende redenen aangevoerd om van terugvordering af te zien. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/3971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J Franssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: R. van den Brink).

Inleiding

Bij besluit van 1 december 2022 (het eerste primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 definitief berekend. Het Uwv heeft daarbij bepaald dat het voorschot dat eiseres over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 heeft ontvangen hoger is dan de WIA-uitkering waarop zij recht had. Eiseres heeft in totaal € 4.440,90 te veel ontvangen.
Bij besluit van 23 december 2022 (het tweede primaire besluit) heeft het Uwv een bedrag van € 4.358,98 bruto van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 20 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 1 december 2022 ongegrond verklaard. Het bezwaar ten aanzien van het besluit van 23 december 2022 is gegrond. Dit betekent dat het Uwv de betalingsregeling heeft aangepast van € 404,- naar € 308,-.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2024. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar vader [vader] en haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunten van partijen
1. Eiseres ontvangt met ingang van 4 november 2019 een WIA-uitkering. Eiseres heeft naast haar WIA-uitkering inkomsten uit werk als zelfstandige. Met het bestreden besluit heeft het Uwv geconstateerd dat eiseres over het jaar 2021 een hogere WIA-uitkering heeft ontvangen dan waar zij recht op had. [1] Het Uwv heeft daarom een bedrag van € 4.440,90 teruggevorderd [2] van eiseres.
2. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen, omdat er geen verzekeringsgeneeskundig en arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden voorafgaand aan het bestreden besluit. Eiseres voert verder aan dat zij over het jaar 2021 meer arbeidsongeschikt is dan het Uwv heeft aangenomen en het Uwv daarom onterecht een deel van de aan haar uitbetaalde WIA-uitkering heeft teruggevorderd.
3. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat het in deze zaak niet gaat om het vaststellen of beoordelen van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres, maar om het verrekenen van inkomsten uit werk in relatie tot het recht op de WIA-uitkering. Het Uwv ziet daarom geen aanleiding om opnieuw een verzekeringsgeneeskundig en/of arbeidskundig onderzoek te doen.
De terugvordering
4. Ter zitting heeft eiseres geen gronden gericht tegen de wijze van berekening van de terugvordering. Eiseres heeft ter zitting benadrukt dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage onjuist is vastgesteld door het Uwv. Eiseres is het niet eens met het uitgangspunt dat het Uwv ervan uit gaat dat zij voor 59,64% arbeidsongeschikt is.
5. Anders dan eiseres stelt, ziet de rechtbank geen wettelijke grondslag voor het standpunt dat het Uwv eerst een verzekeringsgeneeskundig of arbeidskundig onderzoek moet doen, voordat hij de inkomsten uit het jaar 2021 definitief mag vaststellen en verrekenen met de WIA-uitkering. Vaststaat dat aan eiseres met ingang van 4 november 2019 een WIA-uitkering is toegekend waarbij een mate van arbeidsongeschiktheid van 59,64% is vastgesteld en dat het daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 1juli 2020 ongegrond is verklaard. Ter zitting heeft het Uwv heeft verklaard dat hierna ook beroep is ingesteld bij de rechtbank en dat het beroep ongegrond is verklaard. Eiseres heeft ter zitting erkend dat er een procedure bij de rechtbank is geweest. Daarna is geen hoger beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dan ook dat het besluit waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 4 november 2019 is bepaald op 59,64% in rechte vaststaat. Bij de definitieve berekening van het recht op een WIA-uitkering over het jaar 2021 heeft het Uwv daarom terecht rekening gehouden met de door het Uwv eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Als eiseres vindt dat er toch opnieuw gekeken moet worden naar haar mate van arbeidsongeschiktheid, dan kan zij een herzieningsverzoek indienen bij het Uwv. De beroepsgrond slaagt niet.
Dringende redenen
6. Het Uwv kan afzien van terugvordering als daarvoor dringende redenen bestaan. Dringende redenen om van terugvordering af te zien kunnen volgens vaste rechtspraak slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Eiseres heeft geen dringende reden aangevoerd. Evenmin is gebleken van zodanige financiële gevolgen dat van terugvordering moet worden afgezien.
Conclusie
7. Omdat sprake is geweest van onverschuldigde betaling, is het Uwv terecht tot terugvordering overgegaan. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Belhadi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 61 en 76, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet WIA.
2.Op grond van artikel 77 van de Wet WIA.