ECLI:NL:RBMNE:2024:2210

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
C/16/571285 / KG ZA 24-103
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming omgangsregeling in kort geding tussen ouders met minderjarige dochter onder toezicht van gecertificeerde instelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2024, is een kort geding aan de orde waarin de eiser, de vader van een minderjarige dochter, vordert dat de gedaagden, de moeder en de gecertificeerde instelling (GI), de omgangsregeling zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 10 augustus 2022 nakomen. De ouders hebben een complexe relatie en zijn betrokken bij meerdere juridische procedures. De minderjarige, die onder toezicht staat van de GI, heeft sinds september 2022 geen contact meer gehad met haar vader, wat schadelijk is voor hun relatie. De voorzieningenrechter oordeelt dat de omgangsregeling zo spoedig mogelijk moet worden hervat, met begeleiding van de GI. De vader heeft recht op contact met zijn dochter, en de GI moet zorgdragen voor contactherstel. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de vader toe, met een dwangsom voor de moeder indien zij niet meewerkt aan de regeling. De GI wordt ook verplicht om de omgangsregeling te faciliteren. De proceskosten worden gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familierechtelijke procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/571285 / KG ZA 24-103
Vonnis in kort geding van 2 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. I.M.G. Maste,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
advocaat: mr. S.A.S. Matheij,

2.de stichting DE JEUGD-EN GEZINBESCHERMERS,

gevestigd in Haarlem,
gedaagde,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
[eiser] en [gedaagde sub 1] zullen hierna ook gezamenlijk ouders genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding van 6 maart 2024 met bijlagen;
 de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] van 11 maart 2024 met bijlagen;
 de mondelinge behandeling van 19 maart 2024, verschenen zijn:
o [eiser] met zijn advocaat;
o [gedaagde sub 1] met haar advocaat;
o [A] namens de GI.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [minderjarige] (10 jaar). Zij is door [eiser] erkend. [gedaagde sub 1] heeft alleen het gezag over haar.
2.2.
[minderjarige] staat onder toezicht van de GI. Bij beschikking van 22 augustus 2023 is de ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 5 augustus 2024.
2.3.
Tussen de ouders zijn nogal wat procedures gevoerd. Bij beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2022 is (voor zover relevant) de volgende omgangsregeling vastgesteld:
  • in de even weekenden van vrijdag 13:00 uur tot zondag 17:00 uur verblijft [minderjarige] bij haar vader;
  • op Vaderdag is [minderjarige] bij haar vader. Als Vaderdag in het weekend van [eiser] valt, is ze bij hem tot maandag naar school (of tot 10:00 uur als er geen school is); als dit niet in [eiser] weekend valt, is zij bij hem op zondag van 10:00 uur tot 17:00 uur;
  • op Moederdag is [minderjarige] bij haar moeder. Als Moederdag in het weekend van [eiser] valt, is zij op Moederdag van 10.00 uur tot 17.00 uur bij haar moeder;
  • op de verjaardagen van [eiser] en de opa van vaderszijde is [minderjarige] bij [eiser] ; op de verjaardag van [gedaagde sub 1] is ze bij haar moeder;
  • de vakanties worden bij helfte verdeeld; bij vakanties korter dan een week is het wisselmoment op woensdag om 12:00 uur, waarbij [minderjarige] in de even jaren het eerste deel van de week bij [gedaagde sub 1] verblijft en het tweede deel bij [eiser] en in de oneven jaren andersom. Bij vakanties van twee weken verblijft ze in de even jaren de eerste week bij [gedaagde sub 1] en de tweede week bij [eiser] en in de oneven jaren andersom;
  • In de zomervakantie verblijft [minderjarige] twee weken aaneengesloten bij elke ouder en de rest wordt bij helfte verdeeld;
  • studiedagen en stakingsdagen worden om en om bij helfte verdeeld. Als [minderjarige] op deze dagen bij [eiser] is, is dat van 10:00 uur tot 17:00 uur;
  • [gedaagde sub 1] brengt [minderjarige] naar [eiser] en [eiser] brengt haar naar school óf naar [gedaagde sub 1] .
Uit deze beschikking blijkt dat dit de regeling is die [minderjarige] zelf wilde.
2.4.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juni 2023 is de beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2022 bekrachtigd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. bepaalt dat [gedaagde sub 1] de omgangsregeling zoals vermeld in de beschikking van 10 augustus 2022 van deze rechtbank en bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2023 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden moet nakomen;
II. bepaalt dat de GI [minderjarige] moet begeleiden naar contactherstel en het hervatten van de omgangsregeling zoals vastgesteld in de beschikking van 10 augustus 2022 van deze rechtbank en bekrachtigd bij beschikking van 1 juni 2023 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als volgt:
Er zal binnen één week een gesprek plaatsvinden tussen [minderjarige] en haar vader onder begeleiding van een vertrouwenspersoon van [minderjarige] , door haar aan te geven, maar niet zijnde haar familie. Vervolgens komt er een opbouwregeling van vier achtereenvolgende zaterdagen:
 zaterdag 1 van 10.00 uur tot 13.00 uur (na de lunch);
 zaterdag 2 van 10.00 uur tot 15.00 uur;
 zaterdag 3 van 10.00 uur tot zondag 10.00 uur;
 zaterdag 4 van 10.00 uur tot zondag 15.00 uur.
Daarna wordt de reguliere omgangsregeling hervat (de weekenden in de even weken: vrijdag van 13.00 uur tot zondag 24 maart 17.00 uur, alsmede de helft van de vakanties volgens de vakantieregeling (moeder brengt [minderjarige] naar vader en vader brengt [minderjarige] naar moeder);
III. op straffe van een dwangsom van € 1.500,- per dag met een maximum van
€ 50.000,- voor iedere keer dat (ieder van) de gedaagden niet meewerkt aan deze regeling;
IV. gedaagden in de proceskosten te veroordelen, waaronder de advocaatkosten en het griffierecht.
3.2.
[gedaagde sub 1] en de GI voeren verweer. [gedaagde sub 1] wil dat [eiser] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vorderingen, dan wel dat deze worden afgewezen, onder veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een oordeel van de voorzieningenrechter nodig heeft en een beslissing in de bodemprocedure niet kan afwachten.
4.2.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de vorderingen en het feit dat [eiser] zijn dochter al sinds 23 september 2022 niet meer heeft gezien.
Nakoming omgangsregeling
4.3.
Voorop staat dat partijen een vastgestelde of overeengekomen omgangsregeling moeten nakomen. Dat vloeit niet alleen voort uit de verplichting rechterlijke uitspraken na te leven of afspraken na te komen, het is bovendien in het algemeen in het belang van kinderen dat zij contact hebben met hun ouders. Dat kan anders zijn als de omstandigheden na de totstandkoming van de regeling zodanig zijn veranderd dat onverkorte nakoming ervan niet meer gevergd kan worden. Daarbij moeten de belangen van de betrokken minderjarigen voorop staan.
Het is aan de partij die de regeling niet nakomt, feiten en omstandigheden te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat onverkorte nakoming niet gevergd kan worden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] en de GI in dat licht onvoldoende feiten en omstandigheden hebben gesteld.
4.4.
In de kern komt [gedaagde sub 1] ’ standpunt erop neer dat [minderjarige] haar vader niet meer wil zien. Dat blijkt uit de brief die zij met hulp van ambulant werker [B] heeft geschreven, welke brief laatstgenoemde op 19 december 2022 aan [eiser] heeft gemaild. Dat [minderjarige] weerstand tegen haar vader heeft ontwikkeld, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nieuwe omstandigheid die rechtvaardigt dat de omgangsregeling niet hoeft te worden nagekomen. Deze stelling betrok [gedaagde sub 1] ook al tijdens de appelprocedure die tot de uitspraak van 1 juni 2023 leidde. Tijdens de zitting is verder gebleken dat het hof deze brief ook kende, toen hij uitspraak deed. Desondanks oordeelde het hof dat hij geen reden heeft aan te nemen dat de omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] is (r.o. 5.8.). Verder koppelde het hof [minderjarige] weerstand vooral aan het loyaliteitsconflict waarmee zij te maken heeft (een situatie die de voorzieningenrechter in deze rechtbank blijkens het mondelinge vonnis van 22 januari 2021 ook al gezien heeft). Het hof komt tot het oordeel dat het van groot belang is dat onder regie van de GI zo spoedig mogelijk wordt gewerkt aan het contactherstel tussen vader en dochter (r.o. 5.9.).
4.5.
De voorzieningenrechter is ook van oordeel dat de omgangsregeling zo spoedig mogelijk hervat moet worden. Inmiddels heeft [minderjarige] haar vader al anderhalf jaar niet meer gezien en dit is erg schadelijk voor de band tussen beiden. Dat betekent dat de vorderingen zullen worden toegewezen op de in het dictum te vermelden wijze.
4.6.
De GI vindt ook dat de regeling moet worden nagekomen, maar daarvoor is volgens hem wel een vorm van contactherstel nodig. Dat standpunt deelt de voorzieningenrechter. Er is al anderhalf jaar geen contact meer tussen [eiser] en zijn dochter, waardoor zij van elkaar dreigen te vervreemden, en zij kampt met weerstand tegen haar vader. Waardoor die weerstand is ontstaan en hoe diep die gaat, is de voorzieningenrechter niet duidelijk geworden. Een kort geding leent zich niet voor een uitgebreid feitenonderzoek. Uit de toelichting door de GI leidt de voorzieningenrechter wel af dat die weerstand waarschijnlijk niet zo heel diep zit. Volgens de GI is het voor [minderjarige] het beste als er een of enkele contactherstelgesprekken tussen vader en dochter plaatsvinden. Hoewel alle partijen het erover eens zijn dat die gesprekken moeten plaatsvinden, is het nog niet zo ver gekomen. Partijen worden het namelijk – ongelooflijk maar waar – niet eens over welke derde persoon bij dat gesprek aanwezig moet zijn. Om deze impasse te doorbreken, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de GI, die tenslotte de regie heeft over de opbouw van de omgangsregeling en dus ook over het vormgeven van de contactherstelgesprekken, bepaalt wie bij het gesprek aanwezig zal zijn. [eiser] en [gedaagde sub 1] zullen zich daaraan moeten conformeren.
4.7.
Concreet betekent het voorgaande dat de GI [minderjarige] zodanig moet begeleiden naar contactherstel en het hervatten van de omgangsregeling, dat die regeling vanaf 5 juli 2024 weer volledig wordt uitgevoerd. Daarbij heeft de GI de regie in de opbouw van de regeling en mag zij daarom ook het aantal contactherstelgesprekken vaststellen. Om de omgangsregeling op de kortst mogelijke termijn van de grond te laten komen, moeten de herstelgesprekken wel op zeer korte termijn plaatsvinden. Dit betekent dat van de GI wordt verwacht dat zij voortvarend handelt.
Van de ouders vraagt dit ook enige flexibiliteit en een coöperatieve opstelling. Zij zullen zich moeten schikken naar de aanwijzingen van de GI. Ook zullen beide ouders mee moeten werken aan de opbouw die de GI voor ogen heeft. De voorzieningenrechter heeft een groot wantrouwen bij [eiser] ten opzichte van hulpverlening bespeurd. Desondanks zal hij mee moeten werken aan de gesprekken en de door de GI voorgestane opbouw. In dat kader past het hem niet (extra) voorwaarden te stellen. Uiteindelijk hebben alle betrokkenen er belang bij dat het contact zorgvuldig wordt opgebouwd, zodat uiteindelijk een bestendige omgang kan ontstaan tussen vader en dochter.
Dwangsom
4.8.
De voorzieningenrechter zal de gevorderde dwangsom ten opzichte van [gedaagde sub 1] toewijzen, omdat gebleken is dat zij eerdere rechterlijke beslissingen niet pleegt na te komen.
De dwangsomvordering ten opzichte van de GI zal worden afgewezen vanwege het reële risico op executieproblemen. Ook heeft de voorzieningenrechter geen reden aan te nemen dat de GI niet aan de veroordeling zal voldoen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
De voorzieningenrechter zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Vanwege het grote belang bij spoedige hervatting van het contact tussen [eiser] en [minderjarige] vindt de voorzieningenrechter het hoogst onwenselijk als de uitvoering van dit vonnis doorkruist zou worden door het instellen van een rechtsmiddel. Het is tamelijk zinloos als het hof in hoger beroep nog eens moet zeggen dat de omgang op korte termijn hervat moet worden.
Proceskosten
4.10.
In procedures van familierechtelijke aard is het gebruikelijk de proceskosten te compenseren. De voorzieningenrechter ziet, althans op dit moment, geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Hij zal de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot nakoming van de omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank van 10 augustus 2022, in die zin dat zij haar volledige medewerking moet verlenen aan alles wat nodig is om ervoor te zorgen dat die omgangsregeling vanaf 5 juli 2024 volledig wordt uitgevoerd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat zij zich hieraan niet houdt, tot een maximum van € 45.000 is bereikt,
5.2.
veroordeelt de GI tot nakoming van de bij 5.1. genoemde omgangsregeling, in die zin dat zij [minderjarige] zodanig moet begeleiden naar contactherstel dat de omgangsregeling vanaf 5 juli 2024 volledig wordt uitgevoerd,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst de vorderingen van partijen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, voorzieningenrechter, in samenwerking met mr. H.E. Broersma, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.