ECLI:NL:RBMNE:2024:2206

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
23/1628
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzageverzoek politiegegevens en de afwijzing daarvan door de korpschef

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn inzageverzoek van 3 oktober 2022 en 6 januari 2023 op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Bij besluit van 15 februari 2023 heeft de korpschef het verzoek van eiser afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van de korpschef aanwezig waren.

Eiser verzocht om inzage in meer dan 800 documenten die de politie over hem heeft opgesteld, in verband met de raadpleging van de Basisregistratie Personen (BRP) in de periode van 2018 tot en met 19 mei 2022. De korpschef heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen documenten zijn opgesteld bij de automatische raadpleging van de BRP. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en stelt dat de korpschef het verzoek te beperkt heeft opgevat en dat er wel degelijk documenten moeten zijn die verband houden met de BRP-bevragingen.

De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank stelt vast dat de korpschef de persoonsgegevens van eiser en zijn familieleden meermaals heeft geraadpleegd, en dat deze BRP-bevragingen onder de Wpg vallen. De rechtbank concludeert dat de korpschef onvoldoende heeft onderbouwd dat er geen documenten zijn van de gerichte BRP-bevragingen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de korpschef op om het inzageverzoek opnieuw te beoordelen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser's verzoek om een dwangsom wordt afgewezen, maar de korpschef moet het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigden: mr. T. Gilhaus en mr. R. Van der Voorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn inzageverzoek van 3 oktober 2022 en 6 januari 2023 op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) van politiegegevens.
1.1.
Bij besluit van 15 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het verzoek van eiser afgewezen.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 3 oktober 2022 en 6 januari 2023 heeft eiser de korpschef verzocht om inzage in de meer dan 800 documenten (een PV, ander schriftelijke document of e-mail) die de politie over hem heeft opgesteld. Eiser verwijst hiervoor naar de meer dan 800 keer dat de politie de Basisregistratie Personen (BRP) over hem, zijn ouders, zijn-ex partner en zijn dochter in de periode 2018 - 19 mei 2022 heeft geraadpleegd. Eiser gaat er vanuit dat wanneer de BRP wordt geraadpleegd er ten aanzien van hem een proces-verbaal wordt opgemaakt, en/of aan een document wordt gewerkt, waaronder een e-mail en/of ander contact. Eiser heeft de korpschef verder verzocht om aan te geven waarom de politie zo vaak zijn persoonsgegevens en die van zijn ouders, ex-partner en dochter in de BRP heeft geraadpleegd, wie dat heeft gedaan en waarom en waar de gegevens voor gebruikt en/of verwerkt worden.
Het bestreden besluit
3. De korpschef heeft met het bestreden besluit eisers inzageverzoek afgewezen. De korpschef stelt zich op het standpunt dat het politiesysteem veelal automatisch en op de achtergrond de gegevens van een persoon controleert in de BRP als deze persoon wordt opgevraagd in het politiesysteem of er als wijzigingen worden aangebracht in de geregistreerde gegevens waaraan deze persoon is gekoppeld. Daarbij wordt geen reden of achtergrond van het opvragen van de persoonsgegevens in de BRP geregistreerd en er worden geen documenten van de raadpleging opgesteld. De korpschef kan het inzageverzoek dan ook niet toewijzen omdat de gevraagde gegevens er niet zijn. De korpschef heeft verder toegelicht dat de politie verplicht is bij de uitvoering van haar taken authentieke gegevens uit BRP te raadplegen op grond van artikel 1.7 van de Wet BRP.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het besluit van de korpschef. Eiser voert – zoals nader toegelicht ter zitting - aan dat de korpschef het verzoek te beperkt heeft opgevat. Eiser heeft verzocht om inzage in alle schriftelijke stukken die ‘naar aanleiding van/in verband met’ de BRP-bevragingen in de genoemde periode zijn opgemaakt, en niet alleen ‘van’ de BRP bevragingen zelf. Verder stelt eiser dat er ook ‘van’ deze BRP-bevragingen schriftelijke documenten opgemaakt moeten zijn en dat de enkele stelling van de korpschef dat de BRP bevraging een geautomatiseerd proces betreft, onvoldoende is om te concluderen dat dat niet het geval is.
5. Eiser is ook van mening dat het besluit niet duidelijk is ten aanzien van de vraag welke bevragingen automatisch zijn gegaan en welke bevragingen bewust door de politie zijn verricht. Eiser wil daar inzicht in. Daarnaast verzoekt eiser om een onafhankelijke derde persoon of partij in te stellen om te bezien welke informatie er over eiser in de politiesystemen bekend is.
6. Tot slot verzoekt eiser om een dwangsom op te leggen als de korpschef de gevraagde informatie niet aanlevert.
7. De korpschef heeft ter zitting verwezen naar de motivering in het bestreden besluit. Ook heeft de korpschef nader toegelicht dat sprake is van twee verschillende bevragingen van gegevens uit de BRP: geautomatiseerde en gerichte bevragingen. Bij de geautomatiseerde bevragingen wordt niet doelgericht op de persoon gezocht, terwijl dat bij gerichte bevragingen wel het geval is. Volgens de korpschef maakt het BRP-overzicht dat eiser heeft overgelegd geen onderscheid tussen een gerichte bevraging en een automatische bevraging. De korpschef heeft ook nader toegelicht dat ‘van’ de bevraging van het BRP (of deze nu automatisch of gericht plaatsvindt) geen documenten worden opgesteld. De korpschef heeft verder toegelicht dat het verzoek van eiser niet zo ruim begrepen moet worden als eiser voorstaat, omdat eiser ook diverse inzageverzoeken heeft gedaan ten aanzien van de onderliggende politieregistraties van eiser. Dat zou en herhaling van die verzoeken zijn en bovendien een te onbepaald en omvangrijk verzoek zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van eisers inzageverzoek voor zover dit ziet op de BRP-bevragingen in de periode 2018 tot en met 19 mei 2019. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het inzageverzoek volledig en zorgvuldig uitgevoerd?
10. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de korpschef de persoonsgegevens van eiser, zijn ouders, ex-partner en dochter in de BRP in de periode vanaf 2018 tot en met 19 mei 2022 meermaals heeft geraadpleegd. Ook is niet in geschil dat de BRP-gegevens persoonsgegevens zijn, die de korpschef in het kader van de uitvoering van zijn politietaak raadpleegt. De BRP-bevragingen zijn daarom aan te merken als politiegegevens waarop de Wpg van toepassing is.
11. Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wpg heeft iemand het recht om op zijn verzoek uitsluitsel te krijgen over de verwerking van hem betreffende politiegegevens, om deze in te zien en om informatie te verkrijgen over onder meer de doelen en de rechtsgrond van de verwerking (
recht op inzage).
12. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ‘van’ de automatische BRP-bevragingen geen stukken zijn opgesteld. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 22 mei 2019 wordt er van de automatische raadpleging in de BRP geen registratie bijgehouden en kan er geen inzage gegeven worden in gegevens die er niet zijn.
13. De rechtbank is echter ook van oordeel dat de korpschef de stelling dat er ook van de gerichte BRP-bevragingen geen registratie plaatsvindt niet heeft onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat het zonder enige nadere motivering en onderbouwing niet aannemelijk is dat er van een dergelijke bewuste BRP-raadpleging geen gegevens beschikbaar zijn. De stelling van de korpschef dat uit het overzicht dat eiser heeft overgelegd van de BRP-raadplegingen niet blijkt welke bevraging automatisch is verricht en welke BRP-bevraging bewust door de politie is verricht, maakt dat niet anders. De politie heeft de BRP-bevragingen (al dan niet automatisch) verricht en het is dan ook aan de korpschef om dat inzichtelijk te maken, c.q. daarover een inzichtelijke motivering te geven. De beroepsgrond van eiser slaagt dan ook in zoverre.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat de korpschef het inzageverzoek van eiser te beperkt heeft opgevat. Uit de tekst van verzoek van eiser (zie overweging 2) blijkt voldoende duidelijk dat hij niet alleen – zoals de korpschef stelt - de schriftelijke stukken “van” de BRP-bevraging, maar ook de schriftelijke stukken “in verband waarmee” de BRP is geraadpleegd. Indien voor de korpschef niet duidelijk was welke stukken over de BRP-bevraging eiser wilde inzien, had hij eiser om opheldering moeten vragen. Nu de korpschef dat heeft nagelaten is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid genomen. De beroepsgrond slaagt ook in zoverre. De gevolgen hiervan bespreekt de rechtbank hierna onder punt 18.
Geen juridische grondslag om een onafhankelijke derde te benoemen
15. De rechtbank is van oordeel dat er geen juridische grondslag bestaat voor het benoemen van een onafhankelijke derde persoon of partij. Eisers verzoek daartoe wijst de rechtbank daarom af. De rechtbank merkt in dit verband op dat eiser op grond van artikel 31a van de Wpg wel een klacht kan indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder indien hij van mening is dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens niet in overeenstemming is met de Wpg.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden.
17. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onder b, van de Awb dat de korpschef het inzageverzoek van eiser ten aanzien van de BRP-bevragingen opnieuw moet beoordelen en met inachtneming van deze uitspraak daarover een nieuw besluit neemt. De rechtbank geeft de korpschef hiervoor zes weken.
18. Het verzoek van eiser om een dwangsom op te leggen als de korpschef de gevraagde informatie niet aanlevert wordt afgewezen.
19. Omdat het beroep gegrond is moet de korpschef het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de korpschef op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het inzageverzoek met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat de korpschef het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2024.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.