In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2024 een beschikking gegeven over de vervolg uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak betreft een vervolg op een spoeduithuisplaatsing die eerder op 22 maart 2024 heeft plaatsgevonden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er veel onduidelijkheid bestaat over de situatie van [minderjarige], wiens verhalen van betrokkenen sterk uiteenlopen. De kinderrechter heeft besloten dat er verder onderzoek nodig is om de zorgen die er zijn weg te nemen.
De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren op 4 april 2024 gehouden, waarbij verschillende partijen aanwezig waren, waaronder vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Tijdens deze zitting is het belang van [minderjarige] besproken, evenals de zorgen van de betrokkenen, waaronder de oma en de vader van [minderjarige]. De kinderrechter heeft op basis van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de veiligheid en het welzijn van [minderjarige].
De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 19 april 2024 voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, die loopt tot 22 juni 2024. De kinderrechter heeft benadrukt dat er een neutrale plek nodig is voor het onderzoek naar de situatie van [minderjarige] en dat de betrokken gezinsvoogd stappen moet zetten om het contact tussen [minderjarige] en haar familie te herstellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.