16.4.Op de zitting heeft verzoekster er nog op gewezen dat ook het rapport van de commissie BInG onvoldoende is. Volgens verzoekster is dit rapport op basis van intern overleg tot stand gekomen en valt uit het rapport niet op te maken op basis van welke uitgangspunten en bevindingen tot de conclusie kan worden gekomen dat de verkeerssituatie ook na realisatie van het plan, veilig is.
17. Het college stelt zich op het standpunt dat hij met de analyse van Goudappel, in combinatie met de observaties door de verkeersdeskundige, de reactie van VTH en het rapport van de commissie BInG voldoende inzichtelijk heeft gemotiveerd dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid op dit gedeelte van de [straat] . Volgens het college is in de analyse van Goudappel voldoende rekening gehouden met de omgevingsfactoren aan de [straat] . Ten tijde van het onderzoek van Goudappel in 2020 was de [straat] al tweerichtingsverkeer en werd de parallelweg bij de […] ook al gebruikt door vakantiebussen. Met de komst van de […] van verzoekster is in de analyse van Goudappel ook rekening gehouden. Verder heeft het college nader toegelicht dat de verkeersdeskundige drie keer tijdens de spits ter plaatse is gaan kijken en de situatie als veilig heeft beoordeeld. Tot slot heeft het college nog toegelicht dat het bezoekersaantal van 400 is gebaseerd op de bezoekersaantallen van een andere coffeeshop. Dit bezoekersaantal is volgens het college daarom een realistische inschatting die geen verstrekkende gevolgen zal hebben voor de verkeerssituatie, met name omdat de coffeeshop geen spitsgevoelige functie is.
18. De voorzieningenrechter stelt vast dat de analyse van Goudappel is gebaseerd op een eerder ontwerp voor de ontsluiting van de coffeeshop. In dat ontwerp is de coffeeshop alleen bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer vanuit oostelijke richting (de [straat] ) en wordt geen tweede inrit gerealiseerd voor gemotoriseerd verkeer uit westelijke richting (de [straat] ). In de analyse van Goudappel zijn suggesties gedaan voor verbetering van de ontsluiting van het perceel en de bereikbaarheid voor fietsers en voetgangers. Dit heeft tot een nieuw ontwerp geleid waarbij vergunninghoudster grote aanpassingen heeft gedaan aan de inrichting en de ontsluiting van het perceel. De omgevingsvergunning is verleend voor dit nieuwe ontwerp.
19. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college niet voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de afwijking van het bestemmingsplan ruimtelijk aanvaardbaar is op het gebied van de verkeersveiligheid. De analyse van Goudappel is hiervoor om meerdere redenen onvoldoende. In de analyse van Goudappel is geen rekening gehouden met de tweede inrit voor gemotoriseerd verkeer uit westelijke richting en de oversteek voor fietsers en voetgangers, zodat de analyse van Goudappel geen aandacht besteedt aan de gevolgen van deze wijzigingen voor de verkeersveiligheid. Verder is de opstelstrook op de [straat] niet in de analyse van de verkeersveiligheid betrokken en is ook niet kenbaar rekening gehouden met het tweerichtingsverkeer op de [straat] . Ten slotte zijn ook niet alle wijzigingen in de omgeving in de analyse van Goudappel betrokken. Met de aanwezigheid van de vakantiebussen op de parallelweg is geen rekening gehouden. In de analyse van Goudappel is weliswaar beschreven dat in het gebied een groothandel en een […] worden gerealiseerd met een bijbehorend aantal motorvoertuigbewegingen van 420 per dag, maar er is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre die ontwikkelingen van invloed zijn op de verkeersveiligheid in het gebied. De wijzigingen in zowel het ontwerp als de omgeving maken dus dat de analyse van Goudappel onvoldoende is om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling op het gebied van de verkeersveiligheid te onderbouwen.
20. Na de wijziging van het ontwerp heeft VTH in de bezwaarfase een schriftelijke reactie gegeven. Deze reactie van VTH verwijst voor de beoordeling van de verkeersveiligheid echter naar de analyse van Goudappel, die is gebaseerd op het oude ontwerp. Het rapport van VTH onderbouwt niet waarom het nieuwe, vergunde ontwerp ruimtelijk aanvaardbaar is op het gebied van de verkeersveiligheid.
21. De voorzieningenrechter vindt dat de observaties van de verkeersdeskundige en het advies van de commissie BInG op zichzelf onvoldoende zijn om te kunnen dienen als onderbouwing van het bestreden besluit. In de schriftelijke reactie van VTH is beschreven dat de verkeersdeskundige drie observaties heeft gedaan, daarbij is ook naar de verkeerssituatie in de spits gekeken. Nog afgezien van het feit dat onderbouwende gegevens van de observaties ontbreken, zien de observaties van de verkeersdeskundige vooral op de verkeersveiligheid en doorstroom in de bestaande situatie. Uit de schriftelijke reactie van VTH volgt niet dat ook het vergunde ontwerp door de verkeersdeskundige op verkeersveiligheid is beoordeeld. Voor de commissie BInG geldt dat deze commissie uit verschillende disciplines bestaat zodat wordt gekeken naar invloed van het ontwerp op verschillende onderdelen van de openbare ruimte. Het gaat dan onder andere om openbare verlichting, publieke veiligheid en groen. Ook verkeer en vervoer is een onderwerp van bespreking, maar daarover is in het rapport van de commissie BInG van 23 juni 2023 echter uitsluitend ‘akkoord’ opgenomen zodat ook daaruit geen motivering van de verkeersveiligheid van het vergunde ontwerp volgt.
22. Uit het voorgaande volgt dat het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat het plan ruimtelijk aanvaardbaar is op het gebied van de verkeersveiligheid. De voorzieningenrechter zal later in deze uitspraak bepalen welke consequenties zij hieraan zal verbinden.
23. Verzoekster heeft verder nog aangevoerd dat zij een kruispuntanalyse in dit geval wenselijk en passend vindt voor de onderbouwing van de verkeersveiligheid. Verzoekster heeft daarover op zitting nog toegelicht dat een kruispuntanalyse een modelmatige en betrouwbare benadering geeft van de verkeersveiligheid van een kruispunt. Verzoekster betwist het standpunt in het bestreden besluit dat de kruispuntanalyse een middel is dat uitsluitend bij grootschalige planologische ontwikkelingen wordt ingezet.
24. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daarin niet. Uit de rechtspraak waar verzoekster ter onderbouwing op heeft gewezen volgt dat een kruispuntanalyse veelal wordt uitgevoerd in het kader van grote ruimtelijke ontwikkelingen. Alhoewel het college vrij is om ter onderbouwing van de ruimtelijke inpasbaarheid een kruispuntanalyse uit te voeren, is dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter gelet op de omvang van de ontwikkeling in deze zaak niet noodzakelijk om tot een deugdelijke onderbouwing van de afwijking van het bestemmingsplan te kunnen komen.
Hoe nu verder met de beroepszaak?
25. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit een gebrek bevat omdat niet voldoende deugdelijk door het college is gemotiveerd dat het vergunde ontwerp ruimtelijk aanvaardbaar is op het gebied van de verkeersveiligheid. Het bestreden besluit is daarom genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
26. Op de zitting heeft het college zich primair op het standpunt gesteld dat voldoende deugdelijk en inzichtelijk is gemotiveerd dat het besluit geen nadelige gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid. Het college heeft zich wel bereid verklaard om een nader verkeerskundig onderzoek uit te voeren als dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter nodig zou zijn. De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op deze verklaring van het college ter zitting, aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
27. Om het gebrek te kunnen herstellen zal het college met inachtneming van deze uitspraak deugdelijk moeten motiveren dat het vergunde ontwerp ruimtelijk aanvaardbaar is op het gebied van de verkeersveiligheid. Daarbij is van belang dat het effect van het vergunde ontwerp op de verkeersveiligheid wordt onderzocht en toegelicht en dat inzichtelijk wordt gemaakt dat rekening wordt gehouden met de relevante omgevingsfactoren in het gebied.
28. Het college moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, aan de voorzieningenrechter meedelen of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als het college gebruik maakt van de herstelmogelijkheid dient hij het gebrek binnen zes weken na de verzenddatum van de tussenuitspraak te herstellen. Vervolgens zal de voorzieningenrechter verzoekster en vergunninghoudster in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
29. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
30. De voorzieningenrechter houdt in de beroepszaak iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Hoe nu verder met het verzoek om voorlopige voorziening?
31. Omdat het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter een gebrek bevat, gaat zij over tot beoordeling van de vraag of het noodzakelijk is om een voorlopige voorziening te treffen. Hiertoe weegt zij de belangen van de verschillende partijen bij het treffen van een voorlopige voorziening waarmee het gebruik van de coffeeshop wordt stilgelegd totdat het college het gebrek aan het bestreden besluit heeft hersteld.
32. Uit de beoordeling van het beroep volgt weliswaar dat de besluitvorming van het college een gebrek vertoont, maar ook dat het gebrek gelet op de aard ervan herstelbaar is. Hoewel het aan het college is om daarover een afweging te maken, acht de voorzieningenrechter het daarom op voorhand niet uitgesloten dat de omgevingsvergunning in stand zal blijven, in die zin dat de rechtsgevolgen ervan ondanks een vernietiging van het besluit in stand kunnen worden gelaten bij een succesvol herstel van het gebrek.
33. Wat de belangen van partijen betreft overweegt de voorzieningenrechter dat het belang van verzoekster is gelegen in het tegenhouden van het gebruik van de coffeeshop zolang niet deugdelijk is gemotiveerd dat de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is op het gebied van de verkeersveiligheid. Daar tegenover staat het belang van de vergunninghoudster. Zij heeft een groot financieel belang bij het in gebruik nemen van de coffeeshop. Daarbij speelt een belangrijke rol dat het college een tijdelijke omgevingsvergunning heeft verleend en vergunninghoudster dus ook slechts deze periode kan gebruiken om haar investeringen terug te verdienen. Het college heeft toegelicht dat het ook zijn wens is dat de coffeeshop open gaat. Een coffeeshop op deze locatie maakt onderdeel uit van de ambitie van de gemeente Utrecht om coffeeshops buiten de stad te vergunnen.
34. De voorzieningenrechter heeft oog voor de financiële belangen waar vergunninghoudster aandacht voor heeft gevraagd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het algemeen belang van de verkeersveiligheid in dit geval echter zwaarder. Zij betrekt daarbij dat verzoekster al in een vroeg stadium van de besluitvorming de verkeersveiligheid bij het college onder de aandacht heeft gebracht en dat dit desondanks niet tot een betere onderbouwing in de besluitvorming heeft geleid. Bovendien raakt de verkeersveiligheid niet alleen de (bedrijfs)belangen van verzoekster, maar ook de algemene belangen van de weggebruikers. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de verleende omgevingsvergunning te schorsen. Dit betekent dat de coffeeshop nog niet open mag. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Als vergunninghoudster tijdens de verdere procedure toch met de exploitatie van de coffeeshop wil starten, kan zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken om de voorlopige voorziening op te heffen, op grond van artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzieningenrechter kan dan een nadere belangenafweging maken.