ECLI:NL:RBMNE:2024:2168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
10 april 2024
Zaaknummer
16-135030-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop

Op 11 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 november 2021 een verkeersongeval heeft veroorzaakt waarbij een jonge vrouw op een fiets is overleden. De rechtbank oordeelt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden, met een snelheid van ongeveer 79,9 km/u op een weg waar 50 km/u was toegestaan. De rechtbank legt de verdachte een taakstraf op van 240 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast worden de vorderingen van de ouders van het slachtoffer tot vergoeding van affectieschade en materiële schade toegewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de fietsster eigen schuld had aan het ongeval, omdat het ongeval niet had plaatsgevonden als de verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden. De zaak is behandeld op basis van getuigenverklaringen en deskundigenonderzoek, waaruit blijkt dat de verdachte onvoldoende heeft geanticipeerd op de verkeerssituatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-135030-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 september 2023 en 28 maart 2024. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde terechtzitting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Rademaker en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, en van hetgeen mevrouw [A] , de moeder van het slachtoffer (hierna: [slachtoffer] ), in haar slachtofferverklaring, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair
op 6 november 2021 te [plaats] als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen van verdachte eruit hebben bestaan dat verdachte met een snelheid van ongeveer 79,9 kilometer per uur (waar 50 kilometer per uur was toegestaan) een T-kruising is genaderd en (vervolgens) niet heeft gekeken naar de fietser die zich op de weg op de oversteekplaats voor (brom)fietsers van voornoemde T-kruising bevond en niet de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij in staat was het motorrijtuig tot stilstand te brengen en onvoldoende heeft geanticipeerd op de wegsituatie waardoor een botsing is ontstaan;
Subsidiair
op 6 november 2021 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de [straat 1] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, welke gedragingen van verdachte nader zijn omschreven onder primair;
Meer subsidiair
op 6 november 2021 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd, welke gedragingen van verdachte nader zijn omschreven onder primair;
Meest subsidiair
op 6 november 2021 te [plaats] , als bestuurder van een motorrijtuig, rijdende op de [straat 1] , zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, en is van oordeel dat verdachte zich daarbij aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gedragen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van, onder andere, het primair ten laste gelegde. Daartoe heeft hij – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Dat verdachte te hard heeft gereden staat volgens de raadsman niet ter discussie. De raadsman is echter van oordeel dat verdachte naast deze – in zijn ogen relatief beperkte – snelheidsovertreding geen andere verkeersovertreding heeft begaan en dat de overige omstandigheden van het geval niet dusdanig zijn dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig of zeer onvoorzichtig. De raadsman heeft de rechtbank daarbij gewezen op jurisprudentie in soortgelijke zaken waarin ondanks een snelheidsovertreding schuld in de zin van artikel 6 WVW niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De minimale vereiste mate van schuld om tot een veroordeling van artikel 6 WVW te komen kan in dit geval volgens de raadsman dus niet worden vastgesteld, wat tot vrijspraak dient te leiden van het primair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen zijn ten behoeve van de leesbaarheid van het vonnis opgenomen in een bij dit vonnis gevoegde bijlage (bijlage II), en dienen op deze plaats als ingelast te worden beschouwd. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II. De rechtbank legt hieronder uit waarom.
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) is vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het verkeersongeval. Dat is naar het oordeel van de rechtbank het geval, omdat op grond van deskundigenonderzoek naar de vermijdbaarheid van het ongeval is komen vast te staan dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden als verdachte zich had gehouden aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/u.
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Bij de vaststelling van de mate waarin verdachte schuld aan het ongeval heeft, wordt onderscheid gemaakt tussen aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend, zeer onvoorzichtig/onoplettend en roekeloos rijgedrag. Roekeloosheid is de zwaarste vorm van schuld. Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft als bestuurder van een beladen bestelbus, terwijl het donker was, een T-kruispunt genaderd met een gemiddelde snelheid van bijna 80 kilometer per uur, terwijl op die weg een maximumsnelheid gold van 50 kilometer per uur. Verdachte heeft zijn vaart tot en met het moment dat hij het kruispunt was genaderd niet geminderd. Op een fiets-oversteekplaats op het T-kruispunt heeft verdachte vervolgens met (ongeveer) voornoemde snelheid een fietsster, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer (voornaam)] ), aangereden met zijn bus. [slachtoffer (voornaam)] is aan de gevolgen van deze aanrijding overleden. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer (voornaam)] niet heeft gezien, en dat hij zich pas na de aanrijding realiseerde dat hij haar had aangereden.
De rechtbank concludeert dat het volgende kan worden bewezen. Verdachte heeft, in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV), bijna 30 kilometer per uur te hard gereden, wat zeker in de gegeven verkeerssituatie en gelet op het voertuig waarmee hij reed, een ernstige verkeersovertreding betreft. Ook heeft hij die te hoge snelheid niet geminderd ondanks dat hij binnen de bebouwde kom een T-kruispunt naderde. Ten slotte heeft hij bij het naderen en het oprijden van die kruising [slachtoffer (voornaam)] niet gezien, terwijl zij zichtbaar was en fietste met verlichting. De rechtbank is van oordeel dat verdachte [slachtoffer (voornaam)] wel had kunnen en ook had moeten zien voordat hij met haar in botsing kwam. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de neef van verdachte, [B] , vlak achter verdachte reed ten tijde van het ongeval, en dat hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer (voornaam)] wel zag komen aanfietsen vanaf de [straat 2] en dat hij ook zag zij vervolgens de weg overstak. [B] zag ook dat [slachtoffer (voornaam)] een capuchon droeg en dat zij alleen fietste. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt ook dat [slachtoffer (voornaam)] voorlicht voerde op haar fiets. Ondanks de naast het T-kruispunt gelegen begroeiing die het zicht op de oversteekplaats mogelijk enigszins bemoeilijkte, was er ten tijde van de aanrijding dus genoeg zicht en ook gelegenheid voor verdachte om [slachtoffer (voornaam)] tijdig op te merken en ofwel te remmen ofwel te proberen uit te wijken.
Als bestuurder van de gemotoriseerde, beladen bestelbus rustte op de verdachte de verantwoordelijkheid om bij het naderen en het oprijden van het kruispunt behoedzaam en oplettend te zijn, en om zijn snelheid dusdanig te regelen dat hij tijdig zou kunnen reageren op mogelijk op dat kruispunt aanwezig, naderend of overstekend verkeer. Daarbij moest hij bedacht zijn op mogelijke verrassingen, waaronder fouten van andere verkeersdeelnemers. Verdachte heeft dit, in strijd met artikel 19 RVV, nagelaten en bovendien niet, althans in onvoldoende mate gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte waarover [slachtoffer (voornaam)] overstak.
Daarmee heeft verdachte een tweetal wettelijke verkeersvoorschriften (artikelen 19 en 62 RVV) overtreden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden door de kruising op de hiervoor beschreven wijze te naderen, zich niet te houden aan twee van de ter plaatse geldende verkeersvoorschriften, en de ter plaatse vereiste geboden voorzichtigheid en oplettendheid niet in acht te nemen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer (voornaam)] is overleden.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 6 november 2021 te [plaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
- aldaar een T-kruising met de [straat 2] is genaderd, en (vervolgens)
- niet, althans in onvoldoende mate, heeft gekeken naar de fietser die zich op de oversteekplaats voor (brom)fietsers van voornoemde T-kruising bevond en welke fietser doende was om de kruising over te steken, althans in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte waarop de fietser zich bevond en
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover de weg vrij was, en
- in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met een snelheid van ongeveer 79,9 kilometer per uur heeft gereden en
- in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op de wegsituatie, waardoor, (vervolgens) een botsing is ontstaan tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en de fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een taakstraf van 240 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
- de maatregel van ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, voor de duur van 1 jaar, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in algemene zin gewezen naar strafmotiveringen in soortgelijke zaken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft op 6 november 2021 te [plaats] een verkeersongeval veroorzaakt door op een T-kruising met een bestelbus [slachtoffer (voornaam)] , die op haar fiets wilde oversteken, aan te rijden ten gevolge waarvan [slachtoffer (voornaam)] is overleden. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag vertoond door – kort gezegd – de kruising met bijna 80 km/u te naderen terwijl de maximum toegestane snelheid 50 km/u betrof, en daarbij niet, althans onvoldoende te letten op de weg voor hem. Verdachte heeft de fietsster niet gezien, maar hij had haar wel kunnen en ook moeten zien. Als verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden was de aanrijding voorkomen, en was [slachtoffer (voornaam)] die avond niet overleden, maar veilig aangekomen op haar bestemming.
Door de schuld van verdachte is [slachtoffer (voornaam)] , een ten tijde van het ongeval 18-jarige vrouw, geheel onnodig en op een voor haar en haar nabestaanden vreselijke en schokkende wijze uit het leven weggerukt. Dat dit ongeval en de daaropvolgende dood van [slachtoffer (voornaam)] voor veel pijn, verdriet en gevoelens van onmacht hebben gezorgd bij de nabestaanden van [slachtoffer (voornaam)] is onder meer gebleken uit de door de moeder van [slachtoffer (voornaam)] voorgelezen slachtofferverklaring tijdens de regiezitting. Het gemis van [slachtoffer (voornaam)] zal voor de nabestaanden altijd voelbaar en uiterst verdrietig blijven.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het meest recente uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 16 augustus 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Verdachte betreft dus een first offender voor dit feit.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straf wordt opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten voor strafoplegging ontwikkeld. Voor het veroorzaken van een verkeersongeval met een aanmerkelijke mate van schuld is het oriëntatiepunt een taakstraf van 240 uren, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar. De rechtbank vindt de oplegging van deze straf en maatregel in dit geval ook passend en geboden. Gelet op de verstreken tijd sinds het bewezen verklaarde, het gebrek aan aanwijzingen voor een (hoog) recidiverisico, zal de rechtbank de rijontzegging conform de eis van de officier van justitie wel geheel voorwaardelijk opleggen, en de proeftijd daarvan beperken tot 1 jaar.

9.BENADEELDE PARTIJ

[A] en [C] , respectievelijk de moeder en de vader van [slachtoffer (voornaam)] , hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Zij vorderen beiden vergoeding van affectieschade ten bedrage van € 20.000,-. De heer [C] vordert verder materiële schade ten bedrage van € 12.553,80, bestaande uit uitvaartkosten. Mevrouw [A] vordert materiële schadevergoeding ten bedrage van € 220,-, bestaande uit gemaakte kosten voor een coaching-sessie en gevolgde psychotherapie.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen beide geheel toe te wijzen, inclusief de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank primair de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu het bepalen van de civielrechtelijke aansprakelijkheid een onevenredige belasting oplevert voor deze procedure. Daarbij betrekt de raadsman dat (wat hem betreft) vast staat dat [slachtoffer (voornaam)] voordat zij de voorrangsweg overstak niet heeft gekeken of zij kon oversteken. Om te kunnen bepalen welke gevolgen deze voorrangsfout en daarmee de eigen schuld van [slachtoffer (voornaam)] aan het ongeval zou moeten hebben voor het toe te wijzen bedrag aan affectieschade voor haar ouders, zou nader onderzoek noodzakelijk zijn, hetgeen een onevenredige belasting zou vormen voor dit strafproces, waarbij de raadsman heeft verwezen naar een vergelijkbare civielrechtelijke uitspraak.
Subsidiair verzoekt de verdediging de rechtbank de gevraagde schadevergoedingen op grond van, zo begrijpt de rechtbank, de eigen schuld van [slachtoffer (voornaam)] te verminderen met een deel van twee derde.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verweer van de verdediging
Met betrekking tot het hiervoor weergegeven verweer van de raadsman dat ziet op het verdisconteren van de eigen schuld van [slachtoffer (voornaam)] aan het ongeluk bij de toe te wijzen schadevergoedingen, overweegt de rechtbank als volgt. Of [slachtoffer (voornaam)] juridisch gezien een verwijtbaar aandeel heeft gehad in het ontstaan van de aanrijding is, gezien de resultaten van het vermijdbaarheidsonderzoek alsook het feit dat op de camerabeelden is te zien dat zij kort voor het oversteken een draaiende beweging naar links maakt of in ieder geval lijkt te maken met haar hoofd, nog maar de vraag. Als verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden, had [slachtoffer (voornaam)] hem immers geen voorrang hoeven verlenen en had zij het kruispunt kunnen oversteken zonder enig gevaar te lopen. Op grond van de inhoud van het dossier, in het bijzonder de deskundigenrapportages van de heer ir. [D] en de heer [E] , staat immers vast dat het ongeval en daarmee het overlijden van [slachtoffer (voornaam)] met zekerheid was vermeden indien verdachte de maximumsnelheid niet had overschreden. De gevorderde affectieschade en materiële schade was derhalve niet ontstaan als verdachte zich aan de maximumsnelheid had gehouden.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen reden om de gevorderde affectieschade te verminderen, of om de benadeelde partijen in (dit deel van) hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Affectieschade
De rechtbank zal de vorderingen van de ouders van [slachtoffer (voornaam)] tot vergoeding van de ten gevolge van het overlijden van [slachtoffer (voornaam)] geleden affectieschade geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente vanaf 6 november 2021. De ouders maken aanspraak op vergoeding van deze schade op grond van het bepaalde in artikel 6:108, leden 3 en 4 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De hoogte van het gevorderde bedrag is bovendien in lijn met de in het Besluit vergoeding affectieschade genoemde bedrag aan schadevergoeding voor ouders bij het overlijden van hun kind door een misdrijf.
Materiële schade
De door de vader van [slachtoffer (voornaam)] gevorderde materiële uitvaartkosten staan in rechtstreeks verband tot het bewezen verklaarde en zijn onderbouwd. De rechtbank zal de vordering van deze schadevergoeding daarom op grond van artikel 6:108 lid 2 BW geheel toewijzen, inclusief de wettelijke rente vanaf 6 november 2021.
De moeder van [slachtoffer (voornaam)] heeft daarnaast materiële schade gevorderd die zij heeft geleden als gevolg van het overlijden van [slachtoffer (voornaam)] . De verdediging heeft de vordering op dit punt als zodanig niet betwist. De rechtbank zal de vordering ook op dit punt toewijzen. Dit betekent dat de gevorderde schadevergoeding voor gevolgde psychotherapie en een coaching-sessie voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten staan in rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde en zijn voldoende onderbouwd middels facturen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht en
  • 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis;
- ontzegt verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar;
- bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van 1 jaar vast;
Benadeelde partij [A]
  • wijst de vordering van [A] toe tot een bedrag van € 20.220,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 20.220,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 136 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [C]
  • wijst de vordering van [C] toe tot een bedrag van € 32.553,80;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [C] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2021tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [C] aan de Staat € 32.553,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 november 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 197 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.P.J. Janssens, voorzitter, mrs. A. Blanke en I.G.C. Bij de Vaate, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 april 2024.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 6 november 2021 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de [straat 1] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , werd gedood, welke gedragingen roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend
waren en hieruit hebben bestaan dat hij, verdachte,
- aldaar een T-kruising met de [straat 2] is genaderd, en/of (vervolgens)
- niet, althans in onvoldoende mate, heeft gekeken naar de fietser die zich op de oversteekplaats voor (brom)fietsers van voornoemde T-kruising bevond en welke fietser doende was om de kruising over te steken, althans in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte waarop de fietser zich bevond en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstegens 1990 niet de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover de weg vrij was, en/of
- in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 et een snelheid van ongeveer 79,9 kilometer per uur, althans met nagenoeg die nelheid, in elk geval met een te hoge snelheid dan de op die weg maximale toegestane snelheid, heeft gereden, en/of
- in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op de wegsituatie, waardoor, althans mede waardoor, (vervolgens) een botsing is ontstaan met/tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en de fietser, zijnde voornoemde [slachtoffer] .
Subsidiairhij op of omstreeks 6 november 2021 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig, een motorrijtuig, daarmee rijdende op de weg, de [straat 1] , zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden door
- aldaar een T-kruising met de [straat 2] te naderen, en/of (vervolgens) niet, althans in onvoldoende mate, te kijken naar de fietser die zich op de versteekplaats voor (brom)fietsers van voornoemde T-kruising bevond en welke
doende was om de kruising over te steken, althans door niet, in elk geval in onvoldoende mate, te letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte waarop de fietser zich bevond, en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstegens 1990 niet de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze te regelen dat hij, verdachte, in staat was het motorrijtuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover de weg vrij was, en/of
- in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met een snelheid van ongeveer 79,9 kilometer per uur, althans met nagenoeg die snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid dan de op die weg maximale toegestane snelheid, te rijden, en/of
- in elk geval onvoldoende te anticiperen op de wegsituatie, waardoor, althans mede waardoor, (vervolgens) een botsing is ontstaan met/tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en de fietser, zijnde [slachtoffer] , door welke verkeersgedraging(en) van verdachte levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was.
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 6 november 2021 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de weg, te weten de [straat 1] ,
- aldaar een T-kruising met de [straat 2] is genaderd, en/of (vervolgens)
- niet, althans in onvoldoende mate, heeft gekeken naar de fietser die zich op de versteekplaats voor (brom)fietsers van voornoemde T-kruising bevond en welke doende was om de kruising over te steken, althans heeft hij, verdachte, in onvoldoende mate gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte waarop de fietser zich bevond, en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstegens 1990 niet de snelheid van het door hem bestuurde motorrijtuig op zodanige wijze heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was het motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover de weg vrij was, en/of
- in strijd met artikel 62 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 met een snelheid van ongeveer 79,9 kilometer per uur, althans met nagenoeg die snelheid, in elk geval met een te hoge snelheid dan de op die weg maximale toegestane snelheid, heeft gereden, en/of
- in elk geval onvoldoende heeft geanticipeerd op de wegsituatie, waardoor, althans mede waardoor, (vervolgens) een botsing is ontstaan met/tussen zijn, verdachtes, motorrijtuig en de fietser, zijnde [slachtoffer] , door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 6 november 2021 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, als bestuurder van een voertuig (een motorrijtuig) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [straat 1] ter hoogte van de kruising met de [straat 2] , zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers is hij, verdachte, met zijn motorrijtuig tegen een aldaar op die kruising rijdende fietser gebotst, waardoor een ander, [slachtoffer] , werd gedood.
Bijlage II: de bewijsmiddelen. [1]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 28 maart 2024
Ik was op zaterdag 6 november 2021 de bestuurder van een bedrijfsauto die in botsing kwam met een fietsster, [slachtoffer] . Ik heb de fietsster niet gezien, en ik heb mijn snelheid niet geminderd tot na de aanrijding.
Een proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse
Ingevolge artikel 1 van het RW 1990 had de aanrijding plaatsgevonden bij nacht. [2] Wij zagen op de camerabeelden dat de fiets witte verlichting aan de voorzijde voerde. [3]
Op basis van het PD-onderzoek, de camerabeelden, de voertuigonderzoeken en de onderzoeken van het NFI kan door ons het volgende gerelateerd worden.
Op zaterdag 6 november 2021, omstreeks 20:09 uur, heeft er op het T-kruispunt gevormd door de [straat 2] en de [straat 1] een aanrijding plaatsgevonden tussen een bedrijfsauto en een fietsster. De bestuurder van de bedrijfsauto reed met een snelheid die met 95% waarschijnlijkheid tussen de 79,0 km/h en 80,7 km/h lag op de [straat 1] . Op de [straat 1] gold een toegestane maximumsnelheid van 50 km/h. De bestuurster van de fiets reed op het fiets-/bromfietspad van de [straat 2] en was voornemens om op het T-kruispunt bij een oversteekplaats voor (brom)fietsen de [straat 1] over te steken. Op het T-kruispunt ontstond vervolgens een aanrijding waarbij de bedrijfsauto met de voorzijde tegen de fietsster aan reed. Ten gevolge van de aanrijding overleed de fietsster.
Op basis van analyse van het NFI is het zeer waarschijnlijk dat de aanrijding was voorkomen als de bestuurder van de bedrijfsauto niet harder had gereden dan de ter plaatse maximum toegestane snelheid van 50 km/h. Wanneer de bestuurder van de bedrijfsauto met de toegestane maximumsnelheid van 50 km/h had gereden, dan was de bestuurster van de fiets verder gereden waardoor de aanrijding niet had plaatsgevonden. [4]
Een proces-verbaal van verhoor getuige [B]
Op 6 november 2021 om ongeveer 20.15 reed ik in mijn auto over de [straat 1] in zuidwestelijke richting. Ik reed ongeveer 20 meter achter mijn neef [verdachte] , hij reed in een witte bestelbus. Ik zag vanaf rechts, dat is de [straat 2] , een meisje aan komen fietsen en oversteken. Ik zag dat zij een capuchon op had en ze fietste alleen. [5]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit, tenzij anders vermeld, pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 23 mei 2022, genummerd PL0900-2021352441, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 163. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 19.
3.Pagina 35.
4.Pagina 43.
5.Pagina 129.