ECLI:NL:RBMNE:2024:2145

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
23/1935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hersteloperatie toeslagen en overname private schulden in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 9 april 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing door de Belastingdienst/Toeslagen om haar private schulden over te nemen, beoordeeld. Eiseres, die gedupeerd is door de kinderopvangtoeslagenaffaire, had verzocht om de overname van een schuld van € 15.000,- bij de ABN AMRO Bank, die voortkwam uit een Service Lening. De Belastingdienst had deze aanvraag afgewezen, omdat de schuld niet voldeed aan de voorwaarden voor overname, zoals vastgelegd in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). De rechtbank oordeelt dat de afwijzing terecht was, omdat de schuld niet als opeisbaar werd beschouwd op het moment van de aanvraag. Eiseres had aangevoerd dat er sprake was van een betalingsachterstand, maar de rechtbank oordeelt dat zij dit onvoldoende had onderbouwd. Daarnaast werd er een schending van de hoorplicht vastgesteld, omdat eiseres niet in de gelegenheid was gesteld om haar bezwaren mondeling toe te lichten. Desondanks concludeert de rechtbank dat eiseres niet benadeeld is door deze schending, omdat zij haar bezwaren in de beroepsprocedure alsnog naar voren heeft kunnen brengen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de Belastingdienst tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 1.750,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1935

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: mr. [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van verweerder om de private schulden van eiseres, als gedupeerde van de kinderopvangtoeslagenaffaire over te nemen.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 september 2022 afgewezen (primair besluit). Met het bestreden besluit van 13 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze uitspraak gaat over de regeling voor het overnemen van private schulden van gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire. Onderdeel van de hersteloperatie toeslagen is dat de overheid private schulden van een gedupeerde ouder en zijn of haar toeslagpartner overneemt, zodat die een schuldenvrije start kan maken. Het overnemen van private schulden wordt uitgevoerd door de uitvoeringsorganisatie Sociale Banken Nederland (SBN), namens het bestuursorgaan de Belastingdienst/Toeslagen.
3. Eiseres is aangemerkt als gedupeerde ouder van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft een schuldenlijst aan verweerder gestuurd en heeft verzocht om de overname van haar schuld bij de ABN AMRO Bank (ABN) van € 15.000,- (de Service Lening).

Bestreden besluit

4. Verweerder heeft de overname van deze schuld afgewezen omdat het een financieel product is van een bank (een formele schuld) die niet aan de daarvoor gestelde voorwaarden voldoet. Verweerder betaalt dit soort schulden op grond van artikel 4.1, tweede lid, namelijk alleen als de betalingsachterstand ontstaan is tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, nu de oorspronkelijke schuld (een ondernemerskrediet) per 30 juli 2018 is geherfinancierd met de Service Lening, niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. De oude schuld is met de herfinanciering geheel voldaan en ten aanzien van de nieuwe schuld – de Service Lening – bestaan er geen betalingsachterstanden. Volledigheidshalve stelt verweerder verder dat niet is aangetoond dat er opeisbare betalingsachterstanden bestonden ten aanzien van de oude schuld in de periode na 31 december 2005 en voor 1 juni 2021.
Standpunt eiseres
5. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de overname van haar schuld.
5.1.
Allereerst voert eiseres aan dat de schuld van € 15.000,- bij de ABN ten onrechte niet wordt overgenomen. De schuld betrof in eerste instantie een doorlopend krediet ten behoeve van haar eenmanszaak (het ondernemerskrediet). Het krediet was volledig opgenomen waardoor er een achterstand was ontstaan. Door de achterstand was de schuld opeisbaar geworden. Daarmee is voldaan aan de voorwaarden voor overname van deze schuld. Feit dat vervolgens deze schuld in juli 2018, middels herstructurering/herfinanciering, is ondergebracht in de Service Lening, maakt dat niet anders. De schuld dient nog steeds voldaan te worden, en omdat het een schuld betreft die vóór 1 juni 2021 opeisbaar was, moet de schuld worden overgenomen.
5.2.
Daarnaast voert eiseres aan dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat slechts verwezen is naar een code 4 op een lijst in de bijlage. Deze motivering is slechts een algemene motivering en niet toegespitst op de specifieke situatie van eiseres. Daarmee is niet voldaan aan artikel 3:36 en 3:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het bestreden besluit is dit ook door verweerder onderkend doordat daarin staat dat met voornoemde code en de in het bestreden besluit gegeven motivering sprake is van een deugdelijke motivering. Verweerder had daarom het bezwaar van eiseres gegrond moeten verklaren.
5.3.
Tot slot is eiseres van oordeel dat zij in bezwaar ten onrechte niet is gehoord.
Had verweerder de schuld moeten overnemen?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de private schuld van eiseres terecht niet heeft overgenomen omdat deze niet voldoet aan het vereiste van opeisbaarheid. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Wettelijk kader
7. Toen het primaire besluit genomen werd, gold als grondslag voor de besluitvorming het Besluit betalen private schulden (het Besluit). Het Besluit was vastgesteld vooruitlopend op nieuwe wetgeving over de hersteloperatie om gedupeerde ouders tegemoet te komen. Ten tijde van het bestreden besluit was het Besluit (per 2 november 2022) verankerd in afdeling 4.1 van de Wht. Deze afdeling heeft terugwerkende kracht tot en met 29 oktober 2021. [1] Besluiten vanaf die datum over het al dan niet overnemen van private schulden in het kader van de hersteloperatie toeslagen, worden aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 4.1 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen. [2] Dit betekent dat de rechtbank in deze zaak toetst aan de bepalingen van de Wht. De vereisten die de Wht stelt voor het overnemen en het betalen van private schulden zijn – in deze zaak – gelijk aan de vereisten die het Besluit stelde.
8. Op grond van artikel 4.1, tweede lid, van de Wht neemt de Belastingdienst/Toeslagen een schuld over als deze:
  • is ontstaan ná 31 december 2005 (sub a);
  • vóór 1 juni 2021 opeisbaar is geworden (sub b); en
  • niet is voldaan op het moment dat de aanvraag wordt gedaan (sub c).
Schulden die in ieder geval niet worden overgenomen, zijn resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden.
Is de schuld opeisbaar?
9. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 4.1, tweede lid, van de Wht. Uit een overgelegde verklaring van ABN blijkt dat eiseres voor de terugbetaling van haar schuld op grond van de Service Lening geen betalingsachterstand heeft. Op zitting heeft eiseres weliswaar gesteld dat wel sprake is van een achterstand, maar zij heeft dat onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft daarom mogen aannemen dat er geen sprake is van een opeisbare vordering. Feit dat sprake is van een situatie van herfinanciering maakt dit niet anders.
9.1.
De rechtbank ziet daarin (de herfinanciering) ook geen aanleiding om op basis van de hardheidsclausule (artikel 9.1 Wht) van voornoemde voorwaarde dat sprake is van een opeisbare schuld/betalingsachterstand af te wijken. Artikel 9.1 van de Wht bepaalt dat van artikel 4.1 kan worden afgeweken voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Voor toepassing van deze hardheidsclausule is vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn die door de wetgever niet zijn voorzien en die tot een schrijnende situatie leiden. [3] Daarvan is geen sprake. Uit de memorie van toelichting van de Wht blijkt dat de voorwaarde dat de schuld opeisbaar moet zijn welbewust in de regeling is opgenomen en dat het doel van de regeling voor het overnemen voor private schulden is om alleen openstaande betalingsachterstanden op geldschulden over te nemen om zo problematische situaties met schuldeisers te voorkomen. De regeling heeft niet tot doel om gedupeerden volledig te vrijwaren van betalingsverplichtingen. [4] De regeling ziet dus niet op een situatie zoals die van eiseres, waarbij er geen sprake is van een betalingsachterstand. Ook verder heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd die op zichzelf onmiskenbaar onbillijk zijn en leiden tot een schrijnende situatie, gelet op het doel van de regeling. Dit te meer nu – anders dan eiseres stelt – niet duidelijk is of sprake was van een betalingsachterstand voor de oude schuld (het ondernemerskrediet) ten tijde van de herfinanciering. Dit blijkt niet duidelijk uit de door eiseres overgelegde stukken. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is sprake van een motiveringsgebrek?
10. Voor wat betreft de stelling van eiseres stelt dat verweerder in het primaire besluit onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar schuld bij de ABN niet wordt overgenomen, overweegt de rechtbank als volgt. Het enkel verwijzen naar een code in een bijlage is weliswaar beperkt, maar niet onduidelijk nu in de bijlage de betekenis van de code is uitgelegd. Om die reden kan niet worden gesproken over een motiveringsgebrek. Daar komt bij dat in het bestreden besluit de afwijzing van het verzoek om overname van de schuld nader is gemotiveerd. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling in bezwaar op grond 7:15, tweede lid, van de Awb, zoals eiseres heeft verzocht. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2014:3123) maakt dit niet anders. Onderhavige situatie is niet te vergelijken met de situatie omschreven in die uitspraak waarin een aan het betreffende besluit ten grondslag liggende berekening noch in het primaire besluit, noch in het bestreden besluit duidelijk was, en pas ter zitting daarover helderheid werd verkregen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de hoorplicht geschonden?
11. Eiseres voert verder aan verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
12. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres wel de mogelijkheid had om haar bezwaar toe te lichten maar in haar bezwaarschrift niet heeft aangegeven dat zij gehoord wenst te worden.
13. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 7:2 van de Awb stelt het
bestuursorgaan voordat op het bezwaar wordt beslist belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Het bestuursorgaan stelt daarvan in ieder geval de indiener van het bezwaarschrift op de hoogte alsmede de belanghebbenden die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. De rechter stelt vast dat verweerder eiseres tijdens de bezwaarschriftprocedure niet heeft gewezen op haar recht om te worden gehoord en dat hij eiseres ook niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Feit dat eiseres niet zelf in haar bezwaarschrift heeft aangegeven gehoord te willen worden zoals verweerder stelt, maakt dat niet anders. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door deze handelwijze in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke gevolgen aan deze schending moeten worden verbonden.
13.1.
Omdat eiseres haar bezwaren alsnog in de beroepsprocedure naar voren heeft kunnen brengen, is zij daardoor naar het oordeel van de rechtbank niet benadeeld. De rechtbank gaat daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij aan de schending van de hoorplicht. De schending van de hoorplicht leidt wel tot een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. Omdat sprake is van een gebrek bepaalt de rechtbank dat verweerder de proceskosten en het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Verweerder moet wel het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Ait-Imchi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 9.2, eerste lid, onder j, van de Wht.
2.Dit staat in artikel 8.6 van de Wht.
3.
4.