In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres], en een gedaagde partij, aangeduid als [gedaagde]. De eiseres vorderde ontruiming van ruimtes in het officierscasino, die door de gedaagde in gebruik waren genomen op basis van een overeenkomst met een eenmanszaak. De eiseres stelde dat zij de rechtsopvolger was van de eenmanszaak en dat de overeenkomst op haar was overgegaan. De gedaagde betwistte de ontvankelijkheid van de eiseres, stellende dat de overeenkomst enkel tussen hem en de eenmanszaak bestond en dat er geen rechtsverhouding met de eiseres was.
De kantonrechter heeft de ontvankelijkheid van de eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de overeenkomst niet onder algemene titel was overgegaan naar de eiseres. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat de gedaagde zijn medewerking had verleend aan de overname van de overeenkomst. Hierdoor was de eiseres niet-ontvankelijk in haar vordering. De rechter heeft de eiseres ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 925,00, te betalen aan de gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsverhouding tussen partijen en de noodzaak van medewerking van de wederpartij bij de overdracht van rechten en plichten uit een overeenkomst. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken en onderstreept de juridische vereisten voor ontvankelijkheid in civiele procedures.