ECLI:NL:RBMNE:2024:2103

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/5293
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar tegen compensatie kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening is dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 24 april 2023. Dit bezwaar was gericht tegen een besluit van 7 mei 2021, waarin een compensatiebedrag van € 30.000,- was toegekend op basis van de Catshuisregeling. Eiseres ontving op 13 februari 2023 een definitieve beslissing over haar kinderopvangtoeslag, waaruit bleek dat zij recht had op een bedrag van € 44.727,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide besluiten, maar het beroep richt zich specifiek op het niet tijdig beslissen op het bezwaar van 24 april 2023.

De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat eiseres geen procesbelang heeft. Procesbelang houdt in dat er een reëel en actueel belang moet zijn bij de uitkomst van de procedure. De rechtbank stelt vast dat er geen onzekerheid bestaat over de uitkomst van de zaak, aangezien eiseres al een compensatiebedrag heeft ontvangen.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen rechtens relevant belang heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, en verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten en het betaalde griffierecht wordt ook niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer op 29 maart 2024, en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5293

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 24 april 2023 tegen de lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 14 november 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Verweerder heeft aan eiseres in zijn besluit van 7 mei 2021 een bedrag van € 30.000,- toegekend op grond van de Catshuisregeling (de lichte toets). Eiseres heeft op 13 februari 2023 een definitieve beslissing herbeoordeling kinderopvangtoeslag ontvangen, waarbij is vastgesteld dat zij recht heeft op een bedrag van € 44.727,-. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2023, maar zij heeft op 24 april 2023 ook alsnog bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 mei 2021. Omdat verweerder niet op tijd op het bezwaar heeft beslist, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het laatstgenoemde ingediende bezwaarschrift.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is wegens het ontbreken van procesbelang.
4. Procesbelang is het belang dat bestaat bij de uitkomst van de procedure, dus wat de rechtzoekende concreet met het beroep wil of kan bereiken. Dit gaat niet om de vraag of de rechtzoekende gelijk heeft. Het gaat erom dat de rechtzoekende een reëel en actueel belang heeft bij het gelijk, als hij/zij dat in de beroepsprocedure zou krijgen. De vraag of er procesbelang is, wordt daarom beantwoord naar de stand van zaken op het moment van het beoordelen van het beroep. De bestuursrechter doet geen uitspraken uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. [2]
5. Eiseres heeft in het besluit van 7 mei 2021 in het kader van de Catshuisregeling het compensatiebedrag van € 30.000,- ontvangen. Op grond van deze regeling kan niet meer compensatie worden verkregen. Het is de rechtbank daarom niet duidelijk waarom eiser op 24 april 2023 tegen dit besluit bezwaar heeft gemaakt. De reden hiervan moet worden gevonden in de bezwaargronden. Hierin staat het volgende vermeld:
‘Belanghebbende acht deze beschikking in strijd met de betreffende en hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige ter zake geldende bepalingen. Belanghebbende is tevens van mening dat de beschikking berust op een onjuiste feitelijke grondslag.’
6. Nu eiseres het compensatiebedrag heeft verkregen, kan de rechtbank de gemachtigde van eiseres in de bezwaargronden niet volgen. Eiseres heeft geen rechtens relevant belang bij het beroep tegen het tijdig nemen van een besluit, omdat over de uitkomst van de zaak geen onzekerheid bestaat en daarom is het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
7. Omdat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaart, krijgt eiseres geen vergoeding van haar proceskosten en zij krijgt ook het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 augustus 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU1396.