ECLI:NL:RBMNE:2024:2099

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/16/561199 / HL ZA 23-234
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van onverschuldigd betaalde gelden door gedaagde aan NN Bank na fraude met internetbankieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de NATIONALE-NEDERLANDEN BANK N.V. (hierna: NN Bank) en een gedaagde partij. NN Bank vorderde terugbetaling van een bedrag van € 61.249,- dat onverschuldigd aan de gedaagde was betaald, nadat een onbekende derde zich toegang had verschaft tot het digitale bankierprogramma van een klant van NN Bank. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde het bedrag moest terugbetalen, omdat hij geen recht had op de ontvangen gelden en er geen rechtsverhouding bestond die aanleiding gaf tot de betaling. De rechtbank verwierp de verweren van de gedaagde, waaronder het argument dat hij niet de uiteindelijke ontvanger was van het geld en dat het terugvorderen van het bedrag onaanvaardbaar zou zijn.

De rechtbank oordeelde verder dat NN Bank niet onrechtmatig had gehandeld en dat het conservatoire beslag dat NN Bank op de woning van de gedaagde had gelegd, rechtmatig was. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten aan NN Bank. De rechtbank wees de vorderingen van de gedaagde in reconventie af, waarbij hij onder andere een verklaring voor recht vroeg dat NN Bank onrechtmatig had gehandeld. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van rekeninghouders in gevallen van fraude en de mogelijkheden voor banken om onverschuldigde betalingen terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/561199 / HL ZA 23-234
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN BANK N.V.,
gevestigd in Den Haag,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: NN Bank,
advocaat: mr. E.A.L. van Emden te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H.R. Yücesan te Almere.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 juli 2023 met de producties A tot en met D,
- de akte vermeerdering van eis in conventie met de productie E, F en G,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie met de producties 1 tot en met 12 en de nagezonden productie 13,
- de akte vermeerdering van eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie met de productie H tot en met I.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024. Namens NN Bank zijn de heer [A] (medewerker), de heer [B] (gemachtigde en onderzoeker) en de heer [C] (onderzoeker) verschenen. Ook de heer [gedaagde] is verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is met partijen. De advocaten van partijen hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen. Deze spreekaantekeningen zijn aan het dossier toegevoegd
1.3.
Op de mondelinge behandeling is gezegd dat op 3 april 2024 een vonnis wordt gewezen.
2. De kern van de zaak
2.1.
In november 2022 heeft een onbekende derde zich toegang verschaft tot het digitale NN-bankierprogramma van [D] , een klant van NN Bank (verder: de klant). Deze derde heeft valselijk een aanvraag gedaan tot uitkering van facturen van in totaal € 61.249,- uit het bouwdepot van de klant op de bankrekening die [gedaagde] bij ING aanhield.
2.2.
NN Bank heeft de vordering van de klant op [gedaagde] van € 61.249,- overgenomen en eist in deze procedure dat [gedaagde] dit bedrag met rente terugbetaalt of de schade betaalt. Ook eist NN Bank dat [gedaagde] de beslagkosten en de proceskosten betaalt.
2.3.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingesteld. NN Bank heeft conservatoir beslag gelegd op zijn woning. Hij vindt dat NN Bank dit ten onrechte heeft gedaan. Hij eist daarom in deze procedure dat NN Bank dit beslag opheft. Ook eist [gedaagde] een verklaring voor recht waarin de rechtbank oordeelt dat NN Bank onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld en daarom aansprakelijk is voor de schade die hij hierdoor lijdt. Tot slot wil [gedaagde] dat NN Bank de proceskosten betaalt.
2.4.
De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] het ontvangen geldbedrag moet terugbetalen en de beslagkosten en proceskosten van NN Bank moet betalen. De eisen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.

3.De beoordeling in conventie en reconventie

Inleiding
3.1.
De eis van NN Bank (eis in conventie) en de eis van [gedaagde] (eis in reconventie) worden vanwege hun samenhang hierna gezamenlijk behandeld.
NN Bank heeft door cessie de vordering van de klant gekregen
3.2.
De klant heeft zijn vordering op [gedaagde] overgedragen aan NN Bank. NN Bank en de klant hebben daarbij afgesproken dat eventueel geïnde bedragen weer aan de klant worden overgedragen. De overdracht van de vordering en de afspraken hebben zij vastgelegd in een akte. In de dagvaarding is de overdracht van de vordering aan [gedaagde] medegedeeld. Anders dan [gedaagde] meent is hierdoor sprake van een geldige overdracht (cessie).
[gedaagde] heeft het geldbedrag onverschuldigd gekregen en moet dit daarom terugbetalen
3.3.
[gedaagde] erkent dat hij € 61.249,- op zijn ING-rekening heeft ontvangen en dat hij op dit geldbedrag geen recht had. Er bestond namelijk geen rechtsverhouding tussen de klant van NN Bank en hem die aanleiding gaf tot het verkrijgen van een betaling. De rechtsgrond ontbrak dus. Dit betekent dus dat [gedaagde] op grond van de wet (artikel 6:203 leden 1 en 2 BW) een bedrag van € 61.249,- aan NN Bank moet teruggeven. [gedaagde] heeft nog wel een paar verweren gevoerd. Die zullen hierna worden besproken.
3.4.
[gedaagde] stelt dat hij niet de uiteindelijke ontvanger is geweest van het gegeven geldbedrag, maar onbekende derden die zijn ING-rekening hebben gehackt en het geld van zijn rekening hebben gehaald. Dit is niet relevant. Verwijtbaarheid speelt namelijk geen rol bij toepassing van artikel 6:203 leden 1 en 2 BW. Ook als [gedaagde] dus niet zelf van het geldbedrag heeft geprofiteerd, moet hij dit geldbedrag terugbetalen.
3.5.
[gedaagde] heeft verder gesteld dat het terugeisen van het onverschuldigd gegeven geldbedrag naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat niet hij, maar ING feitelijk het gegeven geld heeft ontvangen. De rechtbank volgt dit niet, omdat er een girale betaling heeft plaatsgevonden op de ING-rekening van [gedaagde] . Het bedrag is daarmee dus door [gedaagde] ontvangen en niet door ING zelf.
3.6.
De rechtbank volgt [gedaagde] evenmin in zijn stelling dat het niet terugbetalen van de geldsom hem niet kan worden toegerekend omdat hij met terugbetaling van deze geldsom geen rekening hoefde te houden. [gedaagde] heeft op zijn ING-rekening namelijk een geldbedrag ontvangen waarvan hij wist of kon weten dat dit onverschuldigd aan hem was betaald. Hij moest er dus redelijkerwijs rekening mee houden dat hij dit geldbedrag moest teruggeven (artikel 6:204 lid 1 BW).
3.7.
Ook wijst [gedaagde] erop dat NN Bank onvoldoende (beveiligings)maatregelen heeft getroffen om de digitale NN-bankierprogramma van de klant te beveiligen. Bovendien had NN Bank de declaraties, die tot betaling hebben geleid, moeten controleren. Voor zover [gedaagde] hiermee bedoelt dat NN Bank eigen schuld heeft aan de onverschuldigde betaling, baat hem dit niet. Ook een betaling die uit onoplettendheid of onzorgvuldigheid is gedaan, kan als onverschuldigd betaald worden teruggeëist.
[gedaagde] moet over het onverschuldigd betaalde bedrag wettelijke rente te betalen
3.8.
NN Bank eist dat [gedaagde] over het onverschuldigde ontvangen geldbedrag vanaf 17 november 2022 wettelijke rente betaalt, omdat hij op die datum het onverschuldigd betaalde geldbedrag te kwader trouw heeft aangenomen. Dit wordt afgewezen. NN Bank heeft namelijk onvoldoende gesteld om kwader trouw van [gedaagde] aan te nemen op het moment van de ontvangst van het geldbedrag, terwijl dit door [gedaagde] wel uitvoerig is betwist (artikel 6:205 BW). Daarom is er geen reden de wettelijke rente toe te wijzen vanaf 17 november 2022. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 29 juli 2022. Vanaf die dag was [gedaagde] namelijk in verzuim. Dat blijkt uit de sommatiebrief van NN Bank van 19 juli 2023.
Onrechtmatige daad en ongerechtvaardigde verrijking kunnen onbesproken blijven
3.9.
De rechtbank heeft hierboven geoordeeld dat de klant van NN Bank een geldbedrag van € 61.249,- onverschuldigd aan [gedaagde] heeft gegeven en dat [gedaagde] om die reden dit geldbedrag moet terugbetalen. De vraag of [gedaagde] gehouden is om € 61.249,- aan schadevergoeding te betalen vanwege een onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW) of ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW) kan om deze reden onbeantwoord blijven.
NN Bank heeft niet onrechtmatig gehandeld en is niet aansprakelijk voor de schade
3.10.
De rechtbank is het niet met [gedaagde] eens dat NN Bank in dit geval haar zorgplicht jegens hem als derde heeft geschonden. De stelling van [gedaagde] dat NN Bank alert had moeten zijn vanwege verdachte activiteiten volgt de rechtbank namelijk niet. Zo is het niet ongebruikelijk dat een klant tegen het einde van een termijn een declaratieverzoek indient ten laste van zijn bouwdepotrekening. Ook is het niet ongebruikelijk dat een klant zijn e-mailadres wijzigt of een telefoon aan zijn digitale NN-bankierprogramma koppelt. Bovendien mocht NN Bank ervan uit gaan dat de klant het declaratieverzoek wilde indienden. Het declaratieverzoek werd namelijk gedaan binnen een beveiligde digitale NN-bankierprogramma die alleen toegankelijk was met een uniek persoonsgebonden identificatiemiddel. Er is dus geen sprake van enig onrechtmatig handelen van NN Bank.
Het gelegde beslag is niet onrechtmatig en hoeft niet te worden opgeheven
3.11.
[gedaagde] heeft gesteld dat NN Bank niet bevoegd was om conservatoir beslag te leggen omdat de akte van cessie niet in deze bevoegdheid voorziet. Hij vraagt daarom een verklaring voor recht dat het gelegde conservatoir beslag onrechtmatig is. Dit wordt afgewezen. NN Bank heeft door de cessie namelijk de vordering van de klant gekregen, zoals is omschreven in de akte van cessie. NN Bank is daarmee eigenaar geworden van deze vordering en heeft de bevoegdheid om, als schuldeiser, conservatoir beslag te leggen nadat hiervoor verlof is verkregen. Bovendien is er een grondslag voor de vordering van NN Bank zoals hierboven is gemotiveerd. Van onrechtmatig gelegd beslag is dus geen sprake.
3.12.
Omdat het gelegde beslag niet onrechtmatig is, wordt ook de eis tot opheffing van het conservatoire beslag afgewezen.
[gedaagde] moet de beslagkosten betalen
3.13.
Omdat het beslag niet onrechtmatig is gelegd zijn de beslagkosten toewijsbaar (artikel 706 Rv). De rechtbank stelt vast dat de beslagstukken achter de dagvaarding zitten. De rechtbank begroot de beslagkosten als volgt:
  • griffierecht: € 676,-
  • salaris advocaat: € 786,- (1 punt tarief IV)
  • exploot- en deurwaarderskosten: € 964,28
3.14.
In totaal moet [gedaagde] dus € 2.426,28 aan beslagkosten aan NN Bank betalen. Ook moet [gedaagde] hierover de geëiste wettelijke rente betalen vanaf de dag van de dagvaarding (28 juli 2023). Omdat NN Bank een afschrift van de dagvaarding aan derden moest betekenen (overbetekening) moet [gedaagde] ook die kosten betalen. Deze kosten worden begroot op € 188,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2023.
Proceskosten in conventie en reconventie
3.15.
[gedaagde] krijgt grotendeels ongelijk in conventie en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van NN Bank moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van NN Bank als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.161,-
- salaris advocaat
2.428,-
(2 punten × tarief IV € 1.214,-)
Totaal
4.589,-
3.16.
[gedaagde] krijgt ook geen gelijk in reconventie en wordt daarom ook in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van NN Bank als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
614,-
(2 punten x ½ tarief II € 614,-)
Totaal
614,-
3.17.
Tot de proceskosten behoren ook de nakosten (kosten die na het vonnis zijn ontstaan). Die kosten worden vastgesteld op € 278,-. Als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen voldoet, en het vonnis daarna moet worden betekend, dan moet [gedaagde] € 92,- extra betalen en de kosten van de betekening.
3.18.
De geëiste wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan NN Bank te betalen een bedrag van 61.249,- vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 29 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan NN Bank te betalen een bedrag van € 2.426,28, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan NN Bank te betalen een bedrag van € 188,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
In reconventie
4.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
In conventie en reconventie
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 5.481,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente, over de proceskosten als deze niet binnen zeven dagen na aanschrijving zijn voldaan.
4.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de veroordeling onder 4.1, 4.2, 4.3 en 4.5,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Meer en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.