ECLI:NL:RBMNE:2024:2075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
16.337344.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met letsel als gevolg, taakstraf opgelegd en benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een zaak van openlijke geweldpleging. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van het plegen van openlijk geweld tegen een slachtoffer op 21 juni 2021 in De Bilt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd, wat op camerabeelden is vastgelegd en door de verdachte is bekend. De rechtbank oordeelde dat het geweld wettig en overtuigend kon worden bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 135 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, en de jonge leeftijd van de verdachte. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een vordering ingediend voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank kende een bedrag van 25.562,42 euro toe aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente, en verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op aan de verdachte, met de mogelijkheid van gijzeling bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.337344.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 april 2024
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N. Schapendonk en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. T.S. van der Horst advocaat te Utrecht naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, namens benadeelde partij [slachtoffer] naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 21 juni 2021 te De Bilt openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging. Dat betekent dat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan behandelen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste feit gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, gelet op de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Bewijsmiddelen [1]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de raadsman heeft geen vrijspraak bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 maart 2024;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 6 juli 2021;
- een proces-verbaal van bevindingen (het uitkijken van de camerabeelden) van verbalisant [verbalisant] d.d. 18 augustus 2021. [3]
4.3.2.
Bewijsoverweging
Openlijke geweldpleging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte geweld gebruikt tegen het slachtoffer en verdachte heeft dit zelf ook toegegeven.
Naar oordeel van de rechtbank is sprake van één geweldsuitbarsting die voortduurt en niet - zoals de raadvrouw heeft betoogd - van twee losse momenten. De tijd en afstand die tussen de verschillende geweldshandelingen zit, is naar oordeel van de rechtbank namelijk dusdanig gering dat er niet kan worden gesproken van losse momenten. Bovendien heeft het geweld nog steeds dezelfde aanleiding en is op de beelden juist een verschuiving van de hele groep te zien. Dat de groep in een andere samenstelling het geweld voortzet maakt niet dat dit als een nieuw (begonnen) gevecht moet worden gezien waar anderen geen aandeel (meer) in hadden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en zijn vier medeverdachten allemaal een significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld. Zij hebben gezamenlijk als groep, op de openbare weg, op verschillende manieren, geweld gepleegd tegen het slachtoffer en zijn daarom allemaal aansprakelijk voor de in de tenlastelegging vermelde geweldshandelingen. De openlijke geweldpleging kan daarom voor alle verdachten wettig en overtuigend worden bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 21 juni 2021 te De Bilt, openlijk, te weten op de [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
- meermalen te duwen, en
- ten val te brengen, en
- bij de borst en de keel te grijpen, en
- meermalen met kracht op het gezicht, althans het hoofd en het lichaam te stompen en te slaan, en
- eenmaal met kracht een knietje in het gezicht te geven.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een taakstraf van 150 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 75 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in navolging van het Reclasseringsadvies het Jeugdstrafrecht toe te passen zijn client een taakstraf op te leggen tussen de 40 uur en de 80 uur. Daarnaast heeft de raadsman benadrukt dat zijn client een first offender is en een schuldbewuste houding heeft. Hij heeft direct na het gebeurde een berichtje naar aangever gestuurd, bij de politie aangegeven dat hij graag in gesprek wilde met aangever, gevraagd om mediation en vandaag ook ter zitting zijn excuses aangeboden. Tenslotte verzoekt de raadsman de rechtbank de rechtbank om ook rekening te houden met de overschrijding redelijke termijn en positieve ontwikkeling die zijn client inmiddels heeft doorgemaakt.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Dit is op zichzelf al kwalijk omdat het geweld volstrekt onnodig en zinloos was, maar in dit geval wordt de ernst van het feit nog extra benadrukt door de enorme gevolgen die het geweld heeft gehad voor het slachtoffer. [slachtoffer] heeft door het geweld namelijk een fractuur in zijn oogkas/schedel opgelopen, moest geopereerd worden en langdurig herstellen. In deze zaak is niet ten laste gelegd dat het openlijk geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge had en op grond van de bewijsmiddelen wordt ook niet duidelijk wie het letsel bij [slachtoffer] precies heeft veroorzaakt. Op de beelden is te zien dat hij meerdere trappen en vuistslagen heeft gekregen. Het letsel kan veroorzaakt zijn door een van die trappen of stompen, maar kan ook zijn ontstaan door de combinatie van de geweldshandelingen. Hoewel verdachte en zijn medeverdachten dus niet zullen worden veroordeeld voor het strafverzwarende bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’, zal de rechtbank de grote gevolgen die het gepleegde geweld voor het slachtoffer heeft gehad, wel meewegen in de strafoplegging. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] volgt dat hij er nog dagelijks last van heeft. Hij heeft nog steeds last van hoofdpijn en concentratieproblemen, heeft nog steeds veel angst en verdriet van deze gebeurtenis en heeft een groot litteken overgehouden aan het geweld waardoor hij er zijn leven lang aan herinnerd zal worden. Dat neemt de rechtbank verdachte en zijn medeverdachten kwalijk.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 februari 2024 waaruit blijkt dat hij niet eerder, maar ook niet sindsdien, is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het Reclasseringsadvies van 7 maart 2024, opgemaakt door S. Boiten, Reclasseringswerker. De Reclassering ziet geen aanknopingspunten of noodzaak voor interventies of toezicht omdat verdachte zijn leven goed op orde heeft. Het risico op recidive wordt ingeschat als laag. Bij een veroordeling adviseert de Reclassering daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Volwassenenstrafrecht
Op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht is het mogelijk om verdachten tussen de 18 en de 23 jaar te berechten volgens het jeugdstrafrecht als de rechtbank daar grond voor ziet in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Verdachte was ten tijde van het feit 18 jaar en de Reclassering ziet indicaties voor de toepassing van het jeugdstrafrecht: verdachte lijkt de risico's van zijn eigen handelen niet goed te hebben ingeschat, lijkt impulsief te hebben gehandeld en zich te hebben laten beïnvloeden door anderen. Hij lijkt momenteel wel zijn eigen handelen en gedrag te kunnen organiseren, vertoont geen kinderlijker gedrag dan men gezien zijn kalenderleeftijd zou verwachten en functioneert niet op een verstandelijk beperkt niveau. Hij neemt wel nog steeds actief deel aan zijn gezin en lijkt nog ontvankelijk te zijn voor ondersteuning van zijn ouders. Bij eventuele interventies lijkt de volwassen Reclassering echter meer passend.
De rechtbank zal, ondanks het advies van de Reclassering, het jeugdstrafrecht niet toepassen. Er is bij verdachte (ten aanzien van zijn persoonlijke omstandigheden) geen wezenlijk verschil ten opzichte van de medeverdachten: ze zijn allemaal jong, bezig met een opleiding of hebben deze net afgerond en wonen allemaal nog thuis. Inmiddels is er volgens de Reclassering ook geen pedagogische insteek meer nodig en qua interventies wordt ook de volwassen Reclassering geadviseerd. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht niet passend is en zal verdachte daarom een straf opleggen conform het volwassenenstrafrecht. Hoewel zij het jeugdstrafrecht niet van toepassing acht, houdt de rechtbank wel rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Strafoplegging
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf van 135 uur, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 67 dagen hechtenis. Deze straf is lager dan de straf die de officier van justitie heeft geëist. Reden hiervoor is dat het erg lang heeft geduurd tot deze zaak ter zitting werd behandeld en voor die overschrijding van de redelijke termijn, vindt de rechtbank een strafverlaging van 10 procent passend. Zonder die overschrijding had de rechtbank een taakstraf van 150 uur passend gevonden.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van 28.845 euro. Dit bedrag bestaat uit 20.845,42 euro aan materiële schade en 8.000 euro aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] integraal en hoofdelijk worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in het materiele gedeelte van zijn vordering omdat de vordering op deze punten onvoldoende onderbouwd is. Subsidiair dient de post van de studievertraging volgens de raadsman ook niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat deze post betrekking heeft op een gedeelte van het geweld waar zijn client niet bij betrokken is geweest. Bij het immateriële gedeelte van de vordering verzoekt de raadsman de rechtbank om gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en een gematigd bedrag toe te wijzen. Tenslotte stelt de raadsman zich op het standpunt dat zowel de hoofdelijkheid als de vervangende dagen gijzeling niet zouden moeten worden opgelegd vanwege de toepassing van het jeugdstrafrecht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering die is ingediend door [slachtoffer] gedeeltelijk toewijzen.
Materiele schade
De schadeposten voor zover die betrekking hebbenop de kapotte kleding, de zoekgeraakte helm, het eigen risico, de opname in het ziekenhuis, de kosten voor het opvragen van medische informatie, de kapotte telefoon en de studievertraging komen voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van een aantal van deze posten maakt de rechtbank gebruikt van haar schattingsbevoegdheid en matigt de bedragen als volgt. De schade aan de kleding wordt gewaardeerd op 300 euro, de helm op 150 euro en de telefoon op 500 euro. Hierop heeft de rechtbank verwachtte afschrijving van de goederen toegepast. De overige materiele schadeposten zullen in het geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van de gevorderde immateriële schade. De benadeelde partij heeft naast letsel nog steeds veel angst en verdriet van deze gebeurtenis, heeft een groot litteken overgehouden aan het geweld en zal er dus zijn leven lang aan herinnerd worden. Gelet op soortgelijke zaken is de rechtbank van oordeel dat 6000 euro aan immateriële schade billijk is.
Conclusie
De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van 25.562,42 euro toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 juni 2021 tot de dag van volledige betaling. De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen zijn alle verdachten even verantwoordelijk voor het toegepaste geweld en ziet de rechtbank geen aanleiding om van de hoofdelijkheid af te wijken.
Proceskostenveroordeling
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van 25.562,42 euro te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 21 juni 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 142 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Gijzeling
De rechtbank zal wel de bijbehorende dagen gijzeling opleggen, nu geen toepassing wordt gegeven aan het jeugdstrafrecht.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar.
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 67 dagen hechtenis.
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige
  • veroordeelt verdachte
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. A. Maas en mr. A. Scheper, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Besselink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2024.
De jongste rechter, mr. A. Scheper, is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 juni 2021 te De Bilt, althans in Nederland,
openlijk, te weten op de [straat] , in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] :
- eenmaal of meermalen te duwen, en/of
- ten val te brengen, en/of
- bij de borst en/of de keel te grijpen, en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) op het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam te stompen en/of te slaan, en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) knietjes in/op het gezicht, althans het hoofd en/of het lichaam te geven.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 8 januari 2022, genummerd PL0900-2021354126, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 222. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 35-37.
3.Pagina 73-88.