ECLI:NL:RBMNE:2024:2072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/16/571906 / KG ZA 24-134 RJ/58605
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van asielzoekers na weigering van passende woonruimte door het COA

In deze zaak heeft het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een kort geding aangespannen tegen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die in een asielzoekerscentrum (AZC) verblijven. De gedaagden hebben op 21 augustus 2023 een asielvergunning verkregen, waarna het COA hen een passende woonruimte heeft aangeboden. De gedaagden hebben deze woning echter geweigerd, omdat zij deze niet passend achtten. Het COA heeft hen herhaaldelijk gewezen op de gevolgen van hun weigering, waaronder het beëindigen van hun recht op opvang in het AZC. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de aangeboden woning als passend kan worden aangemerkt en dat de weigering van de gedaagden onterecht was. Hierdoor verblijven zij onrechtmatig in het AZC. De rechter heeft de vordering van het COA tot ontruiming toegewezen, ondanks de schrijnende situatie van de minderjarige kinderen van de gedaagden. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/571906 / KG ZA 24-134 RJ/58605
Vonnis in kort geding van 8 april 2024
in de zaak van
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te Den Haag,
eisende partij,
advocaat: mr. I. Mamouni te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
procederend voor zichzelf en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1],
[minderjarige 2]EN
[minderjarige 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna het COA, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het COA heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gedagvaard in kort geding bij dagvaarding van 15 maart 2024 met producties 1 tot en met 20.
Op 25 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierbij waren aan de zijde van het COA aanwezig de heer [A] en de heer [B] , bijgestaan door mr. Mamouni. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de minderjarige kinderen van [gedaagde sub 2] waren ook aanwezig. Aan hun zijde waren ook aanwezig de heer [C] (meerderjarige zoon van [gedaagde sub 2] en referent), mevrouw [D] (begeleidster van referent) en de heer [E] (vriend van referent en optredende als tolk). Het COA heeft een pleitnota voorgedragen, partijen hebben op vragen van de rechter geantwoord en op elkaar gereageerd. De griffier heeft hiervan aantekeningen gemaakt.
1.2.
Hierna is bepaald dat het vonnis vandaag wordt uitgesproken.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de Syrische nationaliteit en verblijven in het AZC in [woonplaats] (hierna: het AZC). [gedaagde sub 2] – de moeder – heeft op 21 augustus 2023 met terugwerkende kracht vanaf 28 juli 2023 een vergunning asiel verkregen. [gedaagde sub 1] – haar meerderjarige zoon – en haar minderjarige zonen hebben op 31 oktober 2023 met terugwerkende kracht vanaf 28 juli 2023 een verblijfsvergunning regulier gekregen.
2.2.
Op 29 augustus 2023 heeft het COA aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] per brief een vooraankondiging ‘beëindiging opvang’ gestuurd. Daarin is aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] medegedeeld dat zij met het verkrijgen van een verblijfsvergunning in aanmerking komen voor huisvesting in een gemeente. Daarbij is uitgelegd dat het COA [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] koppelt aan een gemeente die hen vervolgens dwingend en eenmalig passende woonruimte zal aanbieden. In de brief zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er voorts op gewezen dat, indien zij de aangeboden passende woonruimte weigeren, zij gehouden zijn het AZC te verlaten en zelf woonruimte dienen te zoeken.
2.3.
Op diezelfde dag heeft ook een huisvestingsgesprek plaatsgevonden, waarin is geïnformeerd of er omstandigheden aanwezig zijn waar rekening mee moet worden gehouden bij het vinden van huisvesting. De inhoud van dit gesprek is vastgelegd in een gespreksverslag in de vorm van een B06-formulier dat door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is ondertekend.
2.4.
Kort daarna heeft het COA [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geïnformeerd dat de gemeente [gemeente] bereid was om een woonruimte voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] beschikbaar te stellen en dat zij hun een passend aanbod voor huisvesting zou gaan doen.
2.5.
Op 6 december 2023 heeft er een preventief woningweigeringsgesprek plaatsgevonden tussen het COA en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , omdat het COA via via te horen had gekregen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning (die nog niet formeel aangeboden was) wilden weigeren. In dit gesprek hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangegeven dat, en waarom, zij van mening zijn dat de aangeboden woning niet passend is.
2.6.
Op 12 december 2023 is de woonruimte aan de [adres] in de gemeente [gemeente] formeel aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangeboden. Het is een appartement op een hoger gelegen etage zonder lift.
2.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vinden de woning niet passend en hebben de woning geweigerd.
2.8.
Naar aanleiding van de weigering heeft op 22 december 2023 een eerste woonweigeringsgesprek plaatsgevonden met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . In dit gesprek hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wederom aangegeven dat zij van mening zijn dat de aangeboden woning niet passend is, omdat [gedaagde sub 2] geen trappen zou kunnen lopen en angst voor liften heeft en [gedaagde sub 1] last heeft van zijn oog.
2.9.
Het COA heeft de weigering van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heroverwogen. Na de heroverweging heeft het COA besloten dat de aangeboden woning passend is en dat de woningweigering door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onterecht is.
2.10.
Op 29 december 2023 heeft een tweede woningweigeringsgesprek plaatsgevonden met [gedaagde sub 2] . In dat gesprek heeft het COA aangegeven dat zij de weigering om de woning te accepteren onterecht heeft bevonden en dat een laatste kans wordt geboden om de woning alsnog binnen 24 uur te accepteren. Het COA heeft meegedeeld dat indien zij de woning niet alsnog zouden accepteren de opvang zou worden beëindigd. Ook heeft het COA aangekondigd een ontruimingsprocedure te starten indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de opvanglocatie niet verlaten.
2.11.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben hun weigering van de woning gehandhaafd.
2.12.
Bij per aangetekende en gewone post verzonden brief van 22 januari 2024 heeft de advocaat van het COA [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd om het AZC binnen drie dagen te ontruimen.
2.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aan de sommatie geen gehoor gegeven.

3.Wat wil het COA en wat vinden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] daarvan?

3.1.
Het COA vordert in deze procedure dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld om de bij hen in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC te ontruimen. Omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet zijn teruggekomen op hun weigering van de woning in [woonplaats] , is het recht op opvang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] volgens het COA van rechtswege geëindigd. De gemeente [gemeente] heeft hen immers een passende woonruimte geboden en dat aanbod hebben zij geweigerd. Door het eindigen van het recht op opvang, verblijven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onrechtmatig in het AZC. Ook vordert het COA veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en blijven bij hun standpunt dat de woning niet passend is, omdat [gedaagde sub 2] geen trappen kan lopen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Wat oordeelt de kantonrechter?

Is er sprake van een spoedeisend belang? Ja
4.1.
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als er sprake is van een spoedeisend belang. Dat is het geval. De opvangcentra van het COA zitten overvol. Het COA moet daarom op korte termijn een beslissing kunnen krijgen over de vraag of de plek van gedaagden vrij komt voor anderen. Van het COA kan niet verwacht worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure daarover afwacht.
Moeten gedaagden weg uit het AZC? Ja
4.2.
Voor de toewijzing van een voorziening zoals door het COA wordt gevorderd, moet het in hoge mate waarschijnlijk zijn dat eenzelfde vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is en zal dat hierna verder toelichten.
Er is sprake van passende huisvesting
4.3.
Ingevolge artikel 7 lid 1 onder a Rva 2005 eindigen de verstrekkingen aan asielzoekers op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. De opvang van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in het AZC eindigt dus van rechtswege indien zij een aanbod van het COA voor passende huisvesting hebben geweigerd. In een dergelijke situatie verblijven zij daar onrechtmatig. In dit kort geding is tussen partijen in geschil of de door het COA aangeboden woning aan de [adres] in [woonplaats] als 'passend' moet worden aangemerkt.
4.4.
De vraag of er sprake is van passende woonruimte is ter beoordeling van het COA. Het COA dient daarbij rekening te houden met objectieve plaatsingscriteria. Subjectieve woonwensen spelen geen rol. De voorzieningenrechter kan in een procedure als deze dan ook alleen beoordelen of het COA zich in redelijkheid op het standpunt mag stellen dat passende woonruimte voor gedaagden beschikbaar is.
4.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat de woning passend is en hebben daartoe aangevoerd dat de woning (die zich bevindt op de vierde etage en geen lift heeft) voor [gedaagde sub 2] ongeschikt is omdat zij niet goed kan traplopen in verband met haar medische toestand en voor [gedaagde sub 1] omdat hij last heeft van zijn oog. Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] toegelicht dat [gedaagde sub 1] vanwege een val in Syrië zijn ogen heeft beschadigd en hoogtevrees heeft en [gedaagde sub 2] vanwege suikerziekte moeite heeft met traplopen.
4.6.
De voorzieningenrechter constateert dat op het op 29 augustus 2023 ingevulde en door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ondertekende B06-formulier niet is aangegeven dat zij zijn aangewezen op woonruimte die aan bepaalde eisen moet voldoen wegens medische toestand. Bij de genoemde vier plaatsingscriteria is vier keer ‘nee’ ingevuld. .
4.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangevoerd dat er niet naar de medische situatie is gevraagd tijdens het huisvestingsgesprek en dat het COA een Sociaal Medisch Advies (hierna: SMA) had moeten vragen. De voorzieningenrechter volgt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hierin niet. Volgens het COA heeft de betreffende medewerker daarnaar wel degelijk gevraagd. Bovendien hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het B06-formulier ondertekend waarin staat aangevinkt dat er geen plaatsingscriteria zijn en was er een tolk aanwezig bij het huisvestingsgesprek die het gesprek kon vertalen. Doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het huisvestingsgesprek geen melding hebben gemaakt van hun medische situatie, hoefde het COA er in beginsel geen rekening mee te houden dat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (mogelijk) een gelijkvloerse woning zou moeten worden aangeboden in verband met de medische situatie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en heeft het COA ook geen SMA hoeven aanvragen.
4.8.
Bovendien heeft het COA na de weigering door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] alsnog aan de GZA (Gezondheidszorg Asielzoekers) gevraagd of [gedaagde sub 2] trap kan lopen, hetgeen toen is bevestigd. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verder geen stukken overgelegd op grond waarvan kan worden aangenomen dat sprake is van medische klachten die meebrengen dat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een gelijkvloerse woning aangeboden had moeten worden. Voorshands is dan ook niet gebleken dat er een medische noodzaak bestaat op grond waarvan het COA aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een gelijkvloerse woning had moeten aanbieden.
Conclusie
4.9.
Uit het voorgaande volgt, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dat het COA aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een passende woonruimte heeft aangeboden. Weigering van die woonruimte heeft ingevolge het Rva 2005 tot gevolg dat het recht op opvang in het AZC is geëindigd. Daarmee staat eveneens voorshands vast dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zonder recht of titel in de opvanglocatie AZC [woonplaats] verblijven, hetgeen een onrechtmatig handelen jegens het COA oplevert. De gevorderde ontruiming zal dan ook worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet – ondanks de schrijnende situatie waarin de minderjarige kinderen zich door de beslissingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich bevinden – onvoldoende bijzondere omstandigheden om de termijn voor ontruiming te verlengen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het COA worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,46
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.718,46

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de bij hen in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC in [woonplaats] op het adres [adres] , of elke andere door het COA verzorgde opvanglocatie, binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, met al het hunne en al de hunnen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten van € 1.718,46, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats en bij haar afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. O.P. van Tricht op 8 april 2024.