ECLI:NL:RBMNE:2024:2057

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
16/067281-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep met overschrijding van de redelijke termijn

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden hennep op twee verschillende locaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 september 2021 in Almere 3.749,88 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 1]. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 3.495,73 gram hennep op 6 mei 2021 in een pand aan [adres 2]. Tijdens de rechtszitting op 22 maart 2024 heeft de officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.C. Reisinger, vrijspraak heeft bepleit voor een deel van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. Voor feit 1 oordeelde de rechtbank dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, terwijl voor feit 2 onvoldoende bewijs was voor medeplegen, wat leidde tot een partiële vrijspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wetenschap had van de hennep in zowel de auto als de woning, en dat de hennep in herkenbare strijkzakken was verpakt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn, aangezien de verdachte al sinds 21 september 2021 als verdachte was aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de overwegingen meegenomen, evenals het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 5 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/067281-22

Vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2024

in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] .

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
op 21 september 2021 in [plaats] , in een pand gelegen aan de [adres 1] , 3.749,88 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2
op 6 mei 2021 in [plaats] , in een pand gelegen aan [adres 2] , samen met een of meer anderen, 3.495,73 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.

VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

WAARDERING VAN HET BEWIJS

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van een deel van het onder 1 tenlastegelegde en voorts van het onder 2 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft verklaard dat ook anderen gebruik hebben gemaakt van de auto waarin de hennep is aangetroffen en dat de auto bovendien niet vergrendeld was. Dit maakt dat het mogelijk is dat een ander de hennep in de auto heeft achtergelaten. Dit alternatieve scenario wordt niet weerlegd door de inhoud van de stukken in het dossier.
Voor het onder 2 tenlastegelegde geldt dat op grond van de stukken in het dossier niet kan worden vastgesteld wat verdachte op de dag van de doorzoeking in het pand heeft gedaan. De enkele aanwezigheid van verdachte in het pand is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennep. Dat verdachte op enig moment een van de strijkzakken waarin hennep is aangetroffen heeft vastgepakt is niet redengevend, aldus de raadsman.

Het oordeel van de rechtbank

Partiële vrijspraak medeplegen feit 2

Uit de stukken in het dossier volgt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde in vereniging met een of meer anderen heeft gepleegd zodat de rechtbank verdachte hiervan partieel zal vrijspreken.

Bewijsmiddelen feit 1 en feit 2

Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.

Bewijsoverwegingen feit 1

De rechtbank neemt als uitgangspunt de algemene ervaringsregel dat de rechthebbende van een voertuig of woning bekend is met hetgeen aldaar aanwezig is. De rechtbank stelt vast dat in de auto en woning van verdachte hennep is aangetroffen. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de hennep in zowel de auto als de woning was verpakt in soortgelijke, kenmerkende zwarte strijkzakken. Aan het door de verdediging geopperde alternatieve scenario dat een onbekend gebleven derde de hennep in de auto heeft achtergelaten zonder verdachte daarvan te verwittigen gaat de rechtbank voorbij, nu dat scenario op zichzelf en zeker in combinatie met het aantreffen van de hennep in de woning onaannemelijk is, en ook door verdachte op geen enkele manier is onderbouwd. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewijsoverwegingen feit 2

De rechtbank stelt vast dat verdachte in het pand aan [adres 2] aanwezig was ten tijde van het aantreffen van de hennep, dat hij op dat moment zeggenschap had over het pand en dat hij toegang had tot de ruimte waar de hennep is aangetroffen. De aangetroffen hennep was, evenals bij feit 1, verpakt in een zwarte strijkzak. Voorts is een kliko van verdachte, met daarin onder meer gebruikte strijkzakken met hennepresten, aangetroffen direct naast de ruimte waar de hennep lag. Bij de kliko hing een hennepgeur. Op één van de inbeslaggenomen strijkzakken zijn twee vingerafdrukken van verdachte aangetroffen.
Over de reden van zijn aanwezigheid in het pand heeft verdachte tegenstrijdige en leugenachtige verklaringen afgelegd. Zo heeft hij aanvankelijk tegen een aanwezige verbalisant verklaard dat hij daar normaal nooit is, terwijl uit verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en bevindingen van de politie blijkt dat hij vaak in het pand aanwezig was. Verdachte heeft verder ter plaatse verklaard dat hij alleen even verf kwam kopen, maar ook dat hij op het pand moest passen omdat de eigenaar even naar de garage was. Hij heeft geweigerd om de naam te noemen van de persoon die er normaal gesproken werkt. De politie heeft geconstateerd dat verdachte goed de weg kende in het pand, en ook ter plaatse aanwezige apparatuur (DHL scan en vaste telefoon) wist te bedienen. De rechtbank constateert dat geen van de betrokkenen bij het pand aan de [straat] de door verdachte opgevoerde reden voor zijn aanwezigheid die dag heeft bevestigd.
Met betrekking tot de vingerafdrukken heeft verdachte gesteld dat hij wel eens vlees vacuüm verpakt, bij welke activiteit zijn vingerafdrukken op de strijkzak kunnen zijn beland. De rechtbank schuift die verklaring - gelet op het voorgaande en het ontbreken van enige vorm van onderbouwing - als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder deze omstandigheden niet anders dan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in het pand aangetroffen hennep. De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte op het moment van het aantreffen van de hennep de enige was die zeggenschap had over de winkel. Dit maakt dat de hennep zich in de machtssfeer van verdachte bevond.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1
op 21 september 2021 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 3.749,88 gram, zijnde hennep, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
feit 2
op 6 mei 2021 te Almere opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 3.495,73 gram, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1 en 2, telkens:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.

STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

OPLEGGING VAN STRAF

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 180 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de rol van verdachte bij het bewezenverklaarde en, gelet op de aard van de feiten en het tijdsverloop, te volstaan met de oplegging van een taakstraf.

Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op verschillende momenten schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep. Het feit dat hij op 6 mei 2021 al eens was betrapt met enkele kilo’s hennep heeft hem er niet van weerhouden om zich op 21 september 2021 nogmaals schuldig te maken aan bezit van een soortgelijke hoeveelheid hennep. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van de illegale teelt van hennep. De illegale teelt van hennep gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit omdat er vaak grote financiële belangen mee gemoeid zijn. Dit brengt grote schade toe aan de samenleving als geheel. Verdachte heeft kennelijk enkel oog gehad voor eigen financieel gewin en heeft zich niet bekommerd om deze gevolgen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel justitiële documentatie van 22 februari 2024 waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten als de onderhavige.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het aanwezig hebben van 2.500 tot 5.000 gram hennep uit van een taakstraf van 180 uren.
Met betrekking tot de overschrijding van de redelijke termijn overweegt de rechtbank dat verdachte op 21 september 2021 als verdachte is verhoord ter zake van de onderhavige feiten. Daarmee is de redelijke termijn aangevangen. Uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. De rechtbank zal op 5 april 2024 uitspraak doen. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim 6 maanden is overschreden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 180 uren passend en geboden is.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie.

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d, 57 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 3, 11 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.P. Hoekstra, voorzitter, mrs. V.A. Groeneveld en
M. Rasterhoff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.S.A. Nahumury, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2024.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage: de tenlastelegging

Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 21 september 2021 te [plaats] , althans in Nederland, (in een pand gelegen aan de [adres 1] ) opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 3.749,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep,een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 6 mei 2021 te [plaats] , althans in Nederland, (in een pand gelegen aan [adres 2] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten ongeveer 3.495,73 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.