ECLI:NL:RBMNE:2024:2055

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
UTR 23/4106
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde lasten onder dwangsom voor strijdig gebruik van pand en brandveiligheidseisen

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes. Eiseres had beroep aangetekend tegen twee aan haar opgelegde lasten onder dwangsom voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van haar pand en een last om de woningen in overeenstemming te brengen met de brandveiligheidseisen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de lasten terecht zijn opgelegd en in stand blijven. Eiseres had geen gronden ingediend tegen de invorderingsbeschikkingen, waardoor deze ook in stand blijven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden bij overtredingen van het bestemmingsplan. Eiseres had aangevoerd dat de vertraging in de bouw te wijten was aan een fout van het college, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen bijzondere reden was om van handhaving af te zien. Eiseres had ook geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend, wat noodzakelijk is voor het bestaan van concreet zicht op legalisatie. De rechtbank benadrukte dat de handhaving niet onevenredig was in verhouding tot de doelen die ermee gediend worden.

De rechtbank concludeerde dat de lasten onder dwangsom terecht zijn opgelegd en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/4106

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M..E. Kommer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes

(gemachtigden: mr. H. Zahri en mr. G Josselin).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen:
 twee aan haar opgelegde lasten onder dwangsom voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een deel van het pand aan de [adres] in [plaats 1] (het perceel);
 een aan haar opgelegde last onder dwangsom om de woningen in overeenstemming te brengen met de brandveiligheidseisen voor woningen; en
 twee invorderingsbeschikkingen die het college heeft genomen, omdat er dwangsommen verbeurd zouden zijn.
1.2.
Met het bestreden besluit van 28 juni 2023 op de bezwaren van eiseres tegen al deze besluiten, heeft het college de eerste last voor strijdig gebruik deels herroepen. Voor het overige heeft het college alle besluiten na heroverweging in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op
28 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres
[A] , hij werd bijgestaan door de gemachtigde van eiseres, en de gemachtigden van het college.
1.4.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

2. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan was het de bedoeling dat eiseres het perceel zou gebruiken voor het stallen van boten. Eiseres heeft in de stukken en op de zitting duidelijk uitgelegd dat het vooral door een fout van het college komt dat zij geen boten heeft kunnen stallen. Inmiddels is het voor eiseres financieel onhaalbaar om dit te realiseren. Eiseres wil graag in gesprek met het college over ander gebruik van het perceel, maar het college wil dat vooralsnog niet. Voor eiseres was het alsnog kunnen voeren van een gesprek met het college een belangrijke reden om beroep in te stellen. Op de zitting heeft de rechtbank toegelicht dat dit niet iets is waarover zij kan oordelen. De rechtbank moet beoordelen of het college terecht heeft gehandhaafd en terecht verbeurde dwangsommen heeft ingevorderd. Dat doe zij aan de hand van de beroepsgronden die eiseres met het beroepschrift heeft ingediend en de toelichting die eiseres daarop heeft gegeven op de zitting.
3. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum een bestuurlijke sanctie is opgelegd, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
4. Het college is bevoegd om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding. In dit geval vindt het college dat er verschillende overtredingen zijn. Concreet gaat het om het gebruik van de kantoorunits [nummer] , [unit 1] , [unit 2] en [unit 3] als woningen en het niet in acht nemen van de brandveiligheidseisen voor deze woningen, het gebruik van een gedeelte van de loods door een groothandel, het in de loods stallen van een privécollectie auto’s van de eigenaar van eiseres, het gebruiken van een unit door een autopoetsbedrijf, opslag van de inboedel van een woonboot en het gebruik van de bedrijfswoning in strijd met de bestemming.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres alleen ten aanzien van de opslag van de inboedel van een woonboot betwist dat dit een overtreding is. Verder voert eiseres aan dat de woningen wel aan de brandveiligheidseisen voldoen. Voor het overige heeft eiseres niet betwist dat sprake is van overtredingen. Op grond van de bestemmingsplannen ‘Botenloods [adres] (gedeeltelijk) [plaats 1] ’ en ‘Botenloods [adres] (gedeeltelijk) [plaats 2] heeft het pand de bestemming ‘Recreatie’. Volgens eiseres is de opslag van de inboedel van een woonboot watersportgerelateerd en past het daarom binnen de regels die gelden voor de bestemming ‘Recreatie’.
6. De rechtbank is het niet met eiseres eens. Watersportbedrijf is niet gedefinieerd in het bestemmingsplan, maar de rechtbank vindt het duidelijk dat dingen die horen bij een woonboot niet iets te maken hebben met watersport. Een woonboot is om in te wonen. Ook dit is dus een overtreding.
7. Wat betreft de brandveiligheid van de woningen is de rechtbank het met eiseres eens dat het opmerkelijk is dat het college aan eiseres een last oplegt voor het in overeenstemming brengen met de brandveiligheidseisen voor woningen, terwijl het college zich tegelijkertijd op het standpunt stelt dat de woningen illegaal zijn. Maar dat betekent niet dat de last ten onrechte is opgelegd. De rechtbank gaat namelijk uit van het advies van de Veiligheidsregio Utrecht over de brandveiligheid, zoals dat in de last staat. Eiseres voert aan dat de woningen wel aan de eisen voor brandveiligheid voldoen, maar dat heeft zij niet onderbouwd en dus kan de rechtbank dit niet controleren.
8. Het uitgangspunt is dat het college bij overtredingen handhavend moet optreden. Dat is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag het college van handhaving afzien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
9. Eiseres vindt dat sprake is van concreet zicht op legalisatie, maar ook daar is de rechtbank het niet mee eens. Voor concreet zicht op legalisatie van met het bestemmingsplan strijdig gebruik moet ten minste al een begin zijn gemaakt met de voor de verlening van een omgevingsvergunning voor dat gebruik vereiste procedure. Dat wil zeggen dat er een aanvraag ingediend moet zijn. Dat was niet het geval op het moment dat de handhavingsbesluiten werden genomen. Verder geldt dat voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat in beginsel het enkele feit volstaat dat het college niet bereid is omgevingsvergunning te verlenen voor de afwijking van het bestemmingsplan. Ook dat is hier het geval, het college heeft de omgevingsvergunning voor de woningen al geweigerd en heeft verklaard dat hij ook voor het overige niet bereid is om mee te werken aan legalisering.
10. Het is ontzettend vervelend voor eiseres dat de bouw vertraging heeft opgelopen door een fout van het college. Maar ook dat is geen bijzondere reden op grond waarvan het college moet afzien van handhaving. Het kan zo zijn dat het college verplicht is om de schade die eiseres hierdoor heeft geleden te vergoeden, maar dat is aan de civiele rechter. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat dat de civiele rechter in eerste aanleg vindt dat het college een fout heeft gemaakt, maar dat eiseres geen schade heeft geleden. Eiseres is tegen die uitspraak in hoger beroep gegaan.
11. Verder heeft eiseres nog aangevoerd dat de groothandel veel minder overlast oplevert voor omwonenden dan de toegestane botenopslag, dat er een groot woningtekort is, dat het poetsbedrijf weliswaar is gespecialiseerd in het poetsen van auto’s maar ook boten poetst en dat het de eigen auto’s van de eigenaar zijn die op de verdieping staan gestald. Ook dit maakt niet dat het college niet handhavend mocht optreden. Het blijft zo dat eiseres met deze activiteiten in strijd handelt met het bestemmingsplan, en het is ook geen overtreding van geringe aard. Het is namelijk heel ander gebruik dan het bestemmingsplan toestaat.

Conclusie en gevolgen

12. Het college mocht handhavend optreden. De lasten onder dwangsom zijn terecht aan eiseres opgelegd en blijven in stand. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de invorderingsbeschikkingen. Ook die blijven in stand.
13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
13. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2024 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier.
De rechter is verhinderd dit
proces-verbaal te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.23 van de Invoeringswet Omgevingswet.