ECLI:NL:RBMNE:2024:2053

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
13/292547-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Minderjarige verdachte vrijgesproken van vals geld, schuldig aan voorhanden hebben van vuurwapenonderdelen en andere wapens

Op 5 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een groot aantal (vuur)wapenonderdelen, waaronder dertien lowers, zeven 30 schots patroonmagazijnen, en een kruisboog. Daarnaast werd de verdachte ook verdacht van het voorhanden hebben van vals geld. Tijdens de zitting op 22 maart 2024, die achter gesloten deuren plaatsvond vanwege de minderjarigheid van de verdachte, heeft de officier van justitie mr. D. ter Laak de vordering ingediend. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het voorhanden hebben van vals geld, omdat niet buiten redelijke twijfel kon worden vastgesteld dat hij het oogmerk had om dit geld uit te geven als echt en onvervalst. De rechtbank legde echter een onvoorwaardelijke werkstraf op van zestig uren voor het voorhanden hebben van de vuurwapenonderdelen en andere wapens. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een risico voor de veiligheid met zich meebrengt en dat de verdachte, door de opslagbox van zijn moeder ter beschikking te stellen voor deze wapens, een grotere rol had dan hij deed voorkomen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich positief had ontwikkeld tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, en besloot geen jeugddetentie op te leggen, maar een werkstraf van zestig uren.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 13/292547-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 april 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
hierna: [verdachte (voornaam)] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2024. De zitting heeft achter gesloten deuren plaatsgevonden, omdat [verdachte (voornaam)] minderjarig was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. D. ter Laak en van wat [verdachte (voornaam)] en zijn raadsman, mr. M.G. Eckhardt, advocaat te Den Haag, naar voren hebben gebracht. Verder waren aanwezig en zijn gehoord: de heer [A] en mevrouw [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), en de ouders van [verdachte (voornaam)] .

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt [verdachte (voornaam)] ervan dat hij betrokken is geweest bij vier strafbare feiten. Deze verdenkingen staan beschreven in de tenlastelegging, die op de zitting is gewijzigd en als bijlage is opgenomen in dit vonnis.
Kort gezegd, verdenkt de officier van justitie [verdachte (voornaam)] ervan dat hij:
feit 1
in de periode van 1 juni 2022 t/m 11 augustus 2022 in [plaats] , samen met anderen, (vuur)wapenonderdelen en/of hulpstukken voorhanden heeft gehad;
feit 2
op 29 november 2022 in [plaats] opzettelijk valse geldbiljetten in voorraad heeft gehad met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven;
feit 3
op 29 november 2022 in [plaats] wurgstokken, een vilmes en een werpster voorhanden heeft gehad;
feit 4
op 29 november 2022 in [plaats] een kruisboog voorhanden heeft gehad, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een oordeel kan geven over de vraag of [verdachte (voornaam)] de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, moet worden beoordeeld of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag [verdachte (voornaam)] vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Over feit 1 en feit 2 heeft hij nog het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat [verdachte (voornaam)] in de periode van 13 juni 2022 tot en met 11 augustus 2022 een grote hoeveelheid vuurwapenonderdelen voorhanden heeft gehad. Volgens de officier van justitie was [verdachte (voornaam)] zich bewust van de aanwezigheid van vuurwapenonderdelen in de opslagbox en had hij daarover ook de beschikkingsmacht. De wetenschap van [verdachte (voornaam)] kan uit de berichten op zijn telefoon worden afgeleid. Zo hebben [verdachte (voornaam)] en de medeverdachte op verschillende dagen via Snapchat inventarisatielijsten van wapenonderdelen naar elkaar gestuurd, en heeft [verdachte (voornaam)] aangegeven dat hij in grote problemen zou komen wanneer een politie-inval zou plaatsvinden. Ook had [verdachte (voornaam)] moeten vermoeden dat het om echte vuurwapenonderdelen ging, omdat hij de vuurwapenonderdelen heeft gezien, een tas met wapenonderdelen uit de auto heeft getild en een aanzienlijk geldbedrag als vergoeding voor het gebruik van de opslagbox kreeg aangeboden.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat [verdachte (voornaam)] niet alleen de valse bankbiljetten in voorraad heeft gehad, maar ook het oogmerk had om het valse geld uit te geven. Dit blijkt uit de omstandigheid dat [verdachte (voornaam)] de bankbiljetten in een kluisje heeft bewaard, samen met een aantal echte bankbiljetten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder feit 3 en 4 ten laste gelegde heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd en aangegeven zich aan te sluiten bij de beslissing van de rechtbank.
Voor de bepleite vrijspraken heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte (voornaam)] zich niet bewust was van de aanwezigheid van de vuurwapenonderdelen en hierover ook geen beschikkingsmacht had. [verdachte (voornaam)] wist niet dat het om echte vuurwapenonderdelen ging en had dit ook niet kunnen weten. Hij is slechts eenmaal bij de opslagbox geweest en heeft hierna langere tijd niet over de sleutel van de opslagbox kunnen beschikken. Zodra de wetenschap over de vuurwapenonderdelen er wel was, heeft [verdachte (voornaam)] zich van deze vuurwapenonderdelen ontdaan. Nu dit slechts om een korte periode gaat, is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft bepleit dat bij [verdachte (voornaam)] het oogmerk ontbrak om de valse bankbiljetten uit te geven, waardoor vrijspraak zal moeten volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal [verdachte (voornaam)] hiervan vrijspreken. Hoewel op basis van de inhoud van de stukken in het dossier vaststaat dat [verdachte (voornaam)] vals geld voorhanden heeft gehad, kan niet buiten redelijke twijfel vastgesteld worden dat [verdachte (voornaam)] ook het oogmerk had om dat valse geld uit te geven als echt en onvervalst. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat duidelijk te zien is dat de bankbiljetten vals zijn, dat deze in een kluisje in zijn slaapkamer lagen en dat de daar eveneens opgeborgen echte bankbiljetten niet vermengd waren met de valse bankbiljetten.
4.3.2.
Bewezenverklaring feiten, 1, 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1, 3 en 4 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Wanneer hoger beroep tegen dit vonnis wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring worden uitgewerkt en worden opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht. De rechtbank overweegt het volgende ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging zo dat
impliciet primairhet voorhanden hebben van specifieke (vuur)wapenonderdelen ten laste is gelegd en
impliciet subsidiairhet voorhanden hebben van een grote hoeveelheid (vuur)wapenonderdelen. Dit betekent dat de rechtbank eerst de vraag zal moeten beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte (voornaam)] in de periode van 1 juni 2022 tot en met 11 augustus 2022 de in de tenlastelegging genoemde (vuur)wapenonderdelen voorhanden heeft gehad, voordat zij toekomt aan de vraag of [verdachte (voornaam)] in die periode een grote hoeveelheid (vuur)wapenonderdelen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte (voornaam)] op 11 augustus 2022 dertien lowers, zeven 30 schots patroonmagazijnen, één kast van een pistool en twee uppers voorhanden heeft gehad, maar dat dit niet het geval is voor de rest van de ten laste gelegde periode. De rechtbank zal uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Bezit vuurwapenonderdelen op 11 augustus 2022: bewezenverklaring
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Uit het dossier volgt dat op 11 augustus 2022 in de opslagbox van de moeder van [verdachte (voornaam)] dertien lowers, zeven 30 schots patroonmagazijnen, één kast van een pistool en twee uppers aanwezig zijn geweest. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat [verdachte (voornaam)] zowel wetenschap had van de aanwezigheid van deze vuurwapenonderdelen, als daarover de beschikkingsmacht had. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Hoewel [verdachte (voornaam)] ontkent vóór 11 augustus 2022 geweten te hebben van de vuurwapenonderdelen in de opslagbox van zijn moeder, verklaart hij dit op 11 augustus 2022 wel te hebben geweten. Op basis van deze verklaring concludeert de rechtbank dat [verdachte (voornaam)] zich in ieder geval op 11 augustus 2022 bewust is geweest van de aanwezigheid van de vuurwapenonderdelen in de opslagbox. Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte (voornaam)] op 11 augustus 2022 ook de beschikkingsmacht over de vuurwapenonderdelen. Hij had immers toegang tot de garagebox, wist waar de vuurwapenonderdelen lagen en heeft zich van de vuurwapenonderdelen kunnen ontdoen.
Overige tenlastegelegde periode: gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank kan op basis van de in het dossier bevindende stukken niet vaststellen dat de in de tenlastelegging genoemde vuurwapenonderdelen ook vóór 11 augustus 2022 in de opslagbox van de moeder hebben gelegen. De rechtbank zal [verdachte (voornaam)] daarom gedeeltelijk vrijspreken ten aanzien van de overige ten laste gelegde periode.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot een bewezenverklaring van het impliciet primair tenlastegelegde, het voorhanden hebben van de ten laste gelegde specifieke vuurwapenonderdelen, met als pleegdatum 11 augustus 2022. Dit maakt dat de rechtbank niet toekomt aan beoordeling van het impliciet subsidiair tenlastelegde, het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid wapenonderdelen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte (voornaam)] :
feit 1, impliciet primair:
op 11 augustus 2022 te [plaats] tezamen en in vereniging
met (een) ander(en) (vuur)wapenonderdelen en hulpstukken als bedoeld in
artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III
onder 1e van de Wet wapens en munitie
- dertienlowers (de onderzijde van een semi- en/of
volautomatisch vuurwapen van het model AR-15 en/of M-16) en;
- zeven 30 schots patroonmagazijnen van het merk E-Lander
(kennelijk bestemd om te bergen in een semi- en/of volautomatisch vuurwapen van
het model AR-15 en M-16) en;
- één kast van een pistool van het merk CZ (Ceská zbrojovka), model P-09, kaliber
9mm x 19 (9mm Luger) en;
- tweeuppers (de bovenzijde van een semi- en/of volautomatisch
vuurwapen van het model AR15),
voorhanden heeft gehad;
feit 3:
op 29 november 2022 te [plaats] wapens van categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten:
- wurgstokken,
- een vilmes en
- een werpster,
voorhanden heeft gehad;
feit 4:
op 29 november 2022 te [plaats] een wapen van categorie IV, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een kruisboog, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte (voornaam)] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte (voornaam)] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Gedragingen zijn volgens de wet alleen strafbaar als er geen rechtvaardigingsgrond voor die gedragingen bestaat. Als een verdachte zich kan beroepen op zo’n rechtvaardigingsgrond is zijn gedrag niet in strijd met het recht. Niet is gebleken dat er zo’n rechtvaardigingsgrond voor de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten bestond. De door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten zijn dus strafbaar.
De wet noemt de door [verdachte (voornaam)] gepleegde feiten:
feit 1, impliciet primair: het medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meerdere malen gepleegd;
feit 4: handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie.

7.STRAFBAARHEID VAN [verdachte (voornaam)]

Verdachten zijn volgens de wet alleen strafbaar als zij geen beroep kunnen doen op een schulduitsluitingsgrond. Als een verdachte zich kan beroepen op een schulduitsluitingsgrond is zijn gedrag niet verwijtbaar. Niet is gebleken dat [verdachte (voornaam)] een beroep kan doen op zo’n schulduitsluitingsgrond. [verdachte (voornaam)] is dus strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht [verdachte (voornaam)] te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om [verdachte (voornaam)] , conform de adviezen van de Raad en de jeugdreclassering, schuldig te verklaren zonder een straf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van een passende straf rekening gehouden met de ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder [verdachte (voornaam)] die feiten heeft gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)] . De rechtbank heeft ook gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij deze straf heeft bepaald.
8.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan
[verdachte (voornaam)] heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een groot aantal (vuur)wapenonderdelen van (semi-)automatische vuurwapens. Dit heeft [verdachte (voornaam)] gedaan door de opslagbox van zijn moeder aan anderen ter beschikking te stellen voor de opslag van deze vuurwapenonderdelen. [verdachte (voornaam)] heeft hierbij uit financieel motief gehandeld. Ook heeft [verdachte (voornaam)] wurgstokken, een vilmes, een werpster en een kruisboog voorhanden gehad.
In zijn algemeenheid geldt dat het ongecontroleerde bezit van (vuur-)wapens een risico meebrengt voor de veiligheid van personen. (Vuur-)wapenbezit leidt meer dan eens tot (vuur-)wapengebruik, waarbij (willekeurige) slachtoffers kunnen vallen. Het voorhanden hebben van (vuur-)wapens is daarom bijzonder gevaarzettend. Daarnaast veroorzaakt het een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit [verdachte (voornaam)] aan.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de aard en omvang van de op te leggen straf ook rekening met het aandeel van [verdachte (voornaam)] bij de opslag van de vuurwapenonderdelen. De verklaring van [verdachte (voornaam)] dat hij slechts een beperkte rol heeft gehad, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank wijst daarvoor naar de (Snapchat-)berichten op de telefoon van [verdachte (voornaam)] . Daaruit blijkt dat op verschillende dagen contact tussen het account van [verdachte (voornaam)] en de medeverdachte is geweest, waarbij inventarisatielijsten van vuurwapenonderdelen over en weer werden gedeeld. Het is niet aannemelijk geworden dat een ander dan [verdachte (voornaam)] die berichten heeft gestuurd. Naar het oordeel van de rechtbank had [verdachte (voornaam)] dan ook een grotere rol bij de opslag van de wapens en weet hij meer van de wapenhandel dan dat hij doet voorkomen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van [verdachte (voornaam)] mee.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden van [verdachte (voornaam)]
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 13 februari 2024, waaruit blijkt dat [verdachte (voornaam)] niet eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld.
De Raad heeft een rapportage over [verdachte (voornaam)] opgesteld op 6 maart 2024. Volgens de Raad heeft [verdachte (voornaam)] zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden gehouden. Hij heeft zijn schooldiploma behaald en is inmiddels aan het werk, met veel enthousiasme en toewijding. [verdachte (voornaam)] heeft na een relatief lange schorsingsperiode ondervonden wat de gevolgen van zijn handelen kunnen zijn en heeft voor zichzelf duidelijk dat hij niet nogmaals in een soortgelijke situatie wil belanden. Dit laat [verdachte (voornaam)] ook zien door zich bewust te richten op werk en sport en door niet meer met politie in contact te komen. De kans op herhaling van delictgedrag wordt op laag ingeschat.
De Raad adviseert de rechtbank om [verdachte (voornaam)] schuldig te verklaren zonder strafoplegging, omdat er geen pedagogische meerwaarde is om een straf op te leggen. Het is in het belang van [verdachte (voornaam)] dat hij zich kan gaan focussen op de dingen die hem motivatie en zingeving bieden (zoals werk) en die tevens beschermende factoren voor de kans op herhaling van delictgedrag zijn. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een straf op zijn plaats is, dan adviseert de Raad om een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen, zonder daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen.
Ter terechtzitting heeft de Raad haar advies toegelicht en gehandhaafd. Ook in het geval dat [verdachte (voornaam)] een grotere rol heeft gehad dan hij doet voorkomen, blijft de Raad bij haar advies.
De jeugdreclasseerder, mevrouw [C] van [instelling] , heeft op 28 februari 2024 een rapportage over [verdachte (voornaam)] opgesteld. De jeugdreclasseerder kan zich vinden in het advies van de Raad. [verdachte (voornaam)] heeft zich vanaf het begin van de schorsing van de voorlopige hechtenis positief opgesteld. Hij heeft open kaart gespeeld over de strafbare feiten en verantwoordelijkheid genomen voor zijn aandeel daarin. [verdachte (voornaam)] heeft spijt van wat er is gebeurd, kan goed benoemen welke denkfouten hij heeft gemaakt en lijkt echt geleerd te hebben van wat er is gebeurd. De jeugdreclasseerder schat de kans op herhaling van delictgedrag in op zeer laag.
8.3.3.
De op te leggen straf
De rechtbank overweegt dat de aard en ernst van de feiten een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor een langere periode dan de tijd die [verdachte (voornaam)] in voorarrest heeft gezeten, rechtvaardigen. De rechtbank zal dat in dit geval niet opleggen, omdat het lang heeft geduurd voordat deze zaak op zitting kwam, zonder dat daarvoor een goede reden was. Dat heeft er aan de ene kant voor gezorgd dat [verdachte (voornaam)] lange tijd niet wist wat hem nog boven het hoofd hing. Aan de andere kant kan de rechtbank nu bij de oplegging van de straf wel meewegen dat [verdachte (voornaam)] zich in de afgelopen tijd positief heeft ontwikkeld.
De rechtbank is van oordeel – in afwijking van de adviezen en anders dan de raadsman heeft verzocht – dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel niet passend is gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Ook kan met het oog op de generale preventie, dat wil zeggen: het voorkomen dat anderen dit soort strafbare feiten plegen door te laten zien dat daarvoor gestraft wordt, niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. De rechtbank acht het bovendien van belang dat [verdachte (voornaam)] zelf de gevolgen van zijn handelen ervaart. Daarbij betrekt de rechtbank dat [verdachte (voornaam)] heeft geprobeerd om zijn verantwoordelijkheid te omzeilen door te doen alsof hij een kleinere rol had dan hij in werkelijkheid had. De rechtbank zal daarom aan [verdachte (voornaam)] een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie gevorderd, naast de onvoorwaardelijke werkstraf geen voorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelet op het tijdsverloop en de positieve ontwikkeling van [verdachte (voornaam)] . Hierbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat de kans op herhaling van delictgedrag op (zeer) laag wordt ingeschat en dat geen reden wordt gezien voor verdere begeleiding door de jeugdreclassering of het opleggen van bijzondere voorwaarden.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijk werkstraf van zestig uren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
8.3.4.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank zal het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

9.BESLAG

Onder [verdachte (voornaam)] zijn de volgende goederen inbeslaggenomen:
  • 1 STK Telefoontoestel (G6269388);
  • 1 STK Wapen (G6269450);
  • 1 STK Vlindermes (G6269476);
  • 1 STK Wapen (G6269478);
  • 1 STK Vuurwerk (G6269432);
  • 1 STK Mes (G6269495);
  • 1 STK Wapen (G6269497);
  • 1 STK Bijl (G6269500);
  • 1 STK Mes (G6269502);
  • 1 STK Mes (G6269503);
  • 1 STK Wapen (G6269504);
  • 1 STK Kruisboog (G6269516);
  • 1 STK Mes (G6269550);
  • 1 STK telefoontoestel Samsung (G6269523);
  • 350 EUR (G6269471);
  • 1 STK Laptop (G6269423).
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de wurgstokken, de werpster, het vilmes en de kruisboog te onttrekken aan het verkeer. De overige inbeslaggenomen goederen mogen terug aan [verdachte (voornaam)] worden gegeven.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de goederen waarvan het bezit niet verboden is, terug te geven aan [verdachte (voornaam)] .
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekken aan het verkeer
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer:
  • 1 STK Vlindermes (G6269476);
  • 1 STK Wapen (G6269478);
  • 1 STK Vuurwerk (G6269432);
  • 1 STK Wapen (G6269497);
  • 1 STK Mes (G6269550);
Deze voorwerpen zijn van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Verbeurdverklaren
De rechtbank zal de kruisboog (G6269516) verbeurd verklaren, omdat het onder feit 4 ten laste gelegde feit hiermee is begaan.
Teruggave aan [verdachte (voornaam)]
De rechtbank zal de volgende in beslag genomen goederen teruggeven aan [verdachte (voornaam)] :
  • 1 STK Telefoontoestel (G6269388);
  • 1 STK Wapen (G6269450);
  • 1 STK Bijl (G6269500);
  • 1 STK Mes (G6269502);
  • 1 STK Mes (G6269503);
  • 1 STK Wapen (G6269504);
  • 1 STK Mes (G6269495);
  • 1 STK telefoontoestel Samsung (G6269523);
  • 350 EUR (G6269471);
  • 1 STK Laptop (G6269423);
De rechtbank acht het van belang dat de video’s, waarop bedreigingen worden geuit naar [D] en [E] , van de inbeslaggenomen telefoon (G6269388) worden verwijderd, voordat deze telefoon aan [verdachte (voornaam)] kan worden teruggeven. Op deze manier wordt voorkomen dat de video’s openbaar (kunnen) worden gemaakt en/of (kunnen) worden verspreid, wat in strijd is met het algemeen belang en/of de wet.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 36b, 36c, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en;
  • 13, 26, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte (voornaam)] daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte (voornaam)] daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart [verdachte (voornaam)] strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt [verdachte (voornaam)] tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat als [verdachte (voornaam)] de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat de tijd, door de [verdachte (voornaam)] vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf in mindering zal worden gebracht op basis van 2 (twee) uur vermindering voor iedere dag dat [verdachte (voornaam)] in voorarrest heeft gezeten;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Vlindermes (G6269476);
  • 1 STK Wapen (G6269478);
  • 1 STK Vuurwerk (G6269432);
  • 1 STK Wapen (G6269497);
  • 1 STK Mes (G6269550);
- verklaart 1 STK Kruisboog (G6269516) verbeurd;
- gelast de teruggave aan [verdachte (voornaam)] van de volgende inbeslaggenomen goederen:
  • 1 STK Telefoontoestel (G6269388)
  • 1 STK Wapen (G6269450);
  • 1 STK Bijl (G6269500);
  • 1 STK Mes (G6269502);
  • 1 STK Mes (G6269503);
  • 1 STK Wapen (G6269504);
  • 1 STK Mes (G6269495);
  • 1 STK telefoontoestel Samsung (G6269523);
  • 350 EUR (G6269471);
  • 1 STK Laptop (G6269423);
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.D. Groen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. N.M.H. van Ek en mr. J.E.S. Dolmans, (kinder-)rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Bergeijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 april 2024.
Bijlage: de gewijzigde tenlastelegging
Aan [verdachte (voornaam)] wordt ten laste gelegd dat:
feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2022 tot en
met 11 augustus 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met (een) ander(en), althans alleen, onderdelen en/of hulpstukken als bedoeld in
artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1 categorie III
onder 1e van de Wet wapens en munitie
- dertien, althans meerdere lowers (de onderzijde van een semi- en/of
volautomatisch vuurwapen van het model AR-15 en/of M-16) en/of
- zeven, althans meerdere 30 schots patroonmagazijnen van het merk E-Lander
(kennelijk bestemd om te bergen in een semi- en/of volautomatisch vuurwapen van
het model AR-15 en/of M-16) en/of
- één kast van een pistool van het merk CZ (Ceská zbrojovka), model P-09, kaliber
9mm x 19 (9mm Luger) en/of
- twee, althans meerdere uppers (de bovenzijde van een semi- en/of volautomatisch
vuurwapen van het model AR15),
althans een (grote) hoeveelheid (vuur)wapenonderdelen en/of -hulpstukken als
bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie en gelet op artikel 2 lid 1
categorie III onder 1e van de Wet wapens en munitie,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1, art 47 Wetboek van Strafrecht Wet wapens en munitie )
feit 2
hij op of omstreeks 29 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland,
opzettelijk een of meerdere bankbiljet(ten) van 50 euro dat/die hij, verdachte, zelf
heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem,
verdachte, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven,
in voorraad heeft gehad;
( art 209 Wetboek van Strafrecht )
feit 3
hij op of omstreeks 29 november 2022, te [plaats] , althans in Nederland, een of
meerdere wapen(s) van categorie I onder 3° van de Wet wapens en munitie, te
weten
- wurgstokken en/of
- een vilmes en/of
- een werpster,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 5 Wet wapens en munitie )
feit 4
hij op of omstreeks 29 november 2022 te [plaats] , althans in Nederland,
een wapen van categorie IV, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te
weten een kruisboog, voorhanden heeft gehad,
terwijl hij, verdachte, de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt;
( art 13 lid 1 Wet wapens en munitie )