In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, gaat het om een vordering van een besloten vennootschap (B.V.) tegen twee andere B.V.'s en een natuurlijke persoon. De eiseres, een B.V., heeft in februari en maart 2022 offertes uitgebracht voor de aanleg van een zwembad en de levering van terrastegels aan de gedaagde sub 2. Na ontvangst van de eerste facturen heeft gedaagde sub 2 verzocht om de facturen op naam van gedaagde sub 1 te zetten. De eiseres heeft hierop nieuwe facturen gestuurd, maar gedaagde sub 1 heeft de facturen voor de aanleg van het zwembad en de levering van de terrastegels betaald. Er is ook een mondelinge overeenkomst gesloten voor aanvullende werkzaamheden, waarvoor gedaagde sub 1 en sub 2 niet hebben betaald.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde sub 2 de overeenkomst is aangegaan en dus verantwoordelijk is voor de betaling van de openstaande facturen. De rechter heeft vastgesteld dat er geen vaste aanneemsom was afgesproken, maar dat er op regiebasis gefactureerd zou worden. De eiseres heeft haar gebruikelijke uurtarief in rekening gebracht, wat door gedaagde sub 2 niet tijdig is betwist. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat bepaalde bedingen in de algemene voorwaarden van de eiseres onredelijk bezwarend zijn, met name de rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter gedaagde sub 2 veroordeeld tot betaling van € 17.562,37 aan de eiseres, evenals de proceskosten. De vordering tegen gedaagde sub 1 is afgewezen, en eiseres is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van gedaagde sub 1, die op nihil zijn begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 24 april 2024.