In deze zaak heeft eiseres, een B.V. uit [plaats 1], beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap [gemeente] over de WOZ-waarde van een winkelpand gelegen aan [adres 1] in [plaats 2]. De heffingsambtenaar had in een beschikking van 30 juni 2022 de waarde van het object vastgesteld op € 523.000,- per waardepeildatum 1 januari 2021. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar heeft te laat uitspraak gedaan op het bezwaar, wat heeft geleid tot een beroep van eiseres op 8 juni 2023. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een online zitting op 23 januari 2024.
De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen de niet-tijdige beslissing op bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de heffingsambtenaar inmiddels uitspraak heeft gedaan op het bezwaar. Echter, het beroep tegen de bestreden uitspraak is gegrond, omdat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van € 523.000,- niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onderbouwing van de waarde onvoldoende was, en heeft de waarde schattenderwijs vastgesteld op € 520.000,-. Eiseres krijgt de proceskosten vergoed en het griffierecht moet door de heffingsambtenaar worden terugbetaald.
De rechtbank heeft de bestreden uitspraak vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen de aanslagen onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig te verlagen. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 4 april 2024.