ECLI:NL:RBMNE:2024:201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
C/16/556041 / HA ZA 23-327
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor gebrekkig uitgevoerde vloerwerkzaamheden en schadevergoeding

In deze civiele zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. L.N. van Dooren, een vordering ingesteld tegen gedaagde, [bedrijf] B.V., vertegenwoordigd door mr. P.J. de Jong Schouwenburg, wegens gebrekkig uitgevoerde werkzaamheden aan een parketvloer. Eiser stelt dat gedaagde in 2020 niet naar behoren heeft gehandeld bij het herstel van de vloer, wat heeft geleid tot schade. Eiser vordert een schadevergoeding van € 85.126,23 voor herstelkosten, maar de rechtbank oordeelt dat gedaagde aansprakelijk is voor een bedrag van € 7.610,90. De rechtbank concludeert dat gedaagde tekort is geschoten in haar verplichtingen door verkeerd advies te geven over de herstelwerkzaamheden. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, met inbegrip van wettelijke rente vanaf 25 februari 2022, en kent ook kosten voor het inspectierapport en buitengerechtelijke kosten toe. De proceskosten worden eveneens aan gedaagde opgelegd. De uitspraak is gedaan op 24 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/556041 / HA ZA 23-327
Vonnis van 24 januari 2024
in de zaak van

1.[eiser] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat: mr. L.N. van Dooren te Utrecht,
tegen
[bedrijf] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk [eisers] (in mannelijk enkelvoud) genoemd. Gedaagde wordt [bedrijf] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 maart 2023, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 28 november 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt,
  • het rolbericht van 11 januari 2024, waarbij de advocaat van [eisers] is gewijzigd.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[bedrijf] heeft in 2008 een parketvloer gelegd in het huis van [eisers] In 2020 heeft [bedrijf] in opdracht van [eisers] werkzaamheden aan die vloer verricht. Volgens [eisers] heeft [bedrijf] deze werkzaamheden niet goed uitgevoerd, zodat [bedrijf] aansprakelijk is en € 85.126,23 moet betalen voor het herstel van de vloer (vermeerderd met rente en kosten). [bedrijf] vindt niet dat zij aansprakelijk is en die kosten moet betalen. [eisers] krijgt gelijk, maar de schadevergoeding bedraagt € 7.610,90.
Wat vordert [eisers] ?
2.2.
[eisers] vordert een verklaring voor recht dat [bedrijf] in verzuim verkeert met de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst met [eisers] inzake herstel van het parket en dat [bedrijf] aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Daarnaast vordert hij de volgende bedragen aan schadevergoeding:
€ 54.668,23 voor herstel van de vloer van de begane grond en de eerste verdieping;
€ 30.458,00 voor herstel van de vloer van het souterrain;
€ 894,00 voor kosten om de schade en aansprakelijkheid vast te stellen;
€ 1.635,20 voor buitengerechtelijke kosten.
[eisers] vordert de wettelijke rente over de schadevergoeding onder 1 tot en met 3 vanaf 22 februari 2022, en veroordeling van [bedrijf] in de proceskosten.
2.3.
[eisers] stelt dat [bedrijf] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst die werd gesloten in 2020. Ten eerste heeft [bedrijf] volgens hem gebrekkig werk geleverd, omdat de toplagen van het parket scheuren, de toplagen loskomen waarbij ze opstaan en de toplagen hol klinken op plaatsen waar ze nog (redelijk) vlak liggen. Ten tweede zijn de werkzaamheden slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Op de eerste verdieping zijn geen werkzaamheden verricht, terwijl dat wel tot de opdracht behoorde.
2.4.
[bedrijf] betwist de stellingen van [eisers] , onder meer omdat volgens haar niet is afgesproken dat de vloer helemaal vervangen moest worden. Daarnaast stelt zij dat de tekortkoming niet aan haar kan worden toegerekend en doet zij een beroep op haar algemene voorwaarden.
Er is geen resultaatsverbintenis voor vervangen van de hele vloer voor € 12.580,00
2.5.
Partijen zijn in 2020 overeengekomen dat [bedrijf] de vloer in het huis van [eisers] zou herstellen. Het ging om drie verdiepingen: souterrain, begane grond en eerste verdieping. In de offerte is het volgende afgesproken (productie 2 bij dagvaarding):
‘De los zittende en/of hol klinkende delen worden verwijderd en vervangen. Daarna worden alle vloeren opgeschuurd en opnieuw geolied in de vorige week hier bepaalde kleur. (..) Uitgedrukt in hoeveelheden en prijzen: (..)’
In de offerte is voor het slopen, frezen en afvoeren van het beschadigd parket en voor nieuw parket rekening gehouden met een oppervlakte van circa 120 m2. Voor het schuren en oliën van de gehele vloer is rekening gehouden met een oppervlakte van circa 300 m2. In totaal is een bedrag van € 12.580,00 afgesproken.
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat het doel was om de hele vloer er goed uit te laten zien. Er is echter geen sprake van een resultaatsverbintenis die inhoudt dat [bedrijf] voor € 12.580,00 zo nodig de hele vloer moest vervangen door een nieuwe vloer, zoals [eisers] stelt. Volgens hem moest de hele vloer er goed uitzien. Als dat alleen kon worden bereikt door het vervangen van de gehele vloer (in plaats van de in de offerte opgenomen 120 m2), dan had [bedrijf] dat volgens [eisers] moeten doen. Dat standpunt deelt de rechtbank niet. In de offerte is afgesproken dat voor € 12.580,00 (onder meer) 120 van de 300 m2 aan parketvloer zou worden verwijderd en vervangen. Op basis van de offerte mocht [eisers] in redelijkheid niet verwachten dat voor dat bedrag de hele vloer zou worden vervangen als dat nodig was. Dat geldt des te meer omdat hij inmiddels een derde heeft ingeschakeld, die voor het vervangen van de gehele vloer € 85.126,23 rekent. Het had ook voor [eisers] duidelijk moeten zijn dat [bedrijf] niet voor een bedrag van € 12.580,00 de gehele vloer kon vervangen.
[bedrijf] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door verkeerd advies te geven
2.7.
Anders dan [eisers] stelt, is geen sprake van een tekortkoming doordat [bedrijf] de werkzaamheden verkeerd heeft uitgevoerd. Volgens [eisers] zijn de problemen in de parketvloer veroorzaakt door onvoldoende verlijming tussen de verschillende vloerlagen en de te dunne toplaag. Uit het inspectierapport van [expert] , de expert die door [eisers] is ingeschakeld, blijkt echter dat de problemen (onvoldoende verlijming/ lijmoverdracht) op alle drie de verdiepingen hetzelfde zijn, terwijl [bedrijf] op de eerste verdieping nog geen werkzaamheden had verricht. De problemen waren dus al aanwezig voordat [bedrijf] haar werkzaamheden startte en zijn niet veroorzaakt doordat [bedrijf] haar werkzaamheden niet goed heeft uitgevoerd.
2.8.
Uit 2.6 blijkt al dat [bedrijf] de vloer niet volledig hoefde te vervangen door een nieuwe vloer. Zij is echter wel tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet te adviseren dat de hele vloer vervangen moest worden. Het doel van partijen was om de vloer er goed uit te laten zien. Met het oog op dat doel (en mede gelet op de kosten) heeft [bedrijf] geadviseerd de vloer te herstellen door 120 m2 van de in totaal ongeveer 300 m2 te vervangen en vervolgens de hele vloer op te schuren en te oliën. Dat advies is verkeerd gebleken. Vast staat dat de vervangen vloerdelen binnen enkele maanden na de start van de werkzaamheden gingen krimpen, scheuren en dat de toplaag deels loskwam van de tussenvloer. Vervolgens heeft [bedrijf] in haar herstelplan alsnog geadviseerd dat de vloer helemaal moest worden vervangen om het doel van een goede parketvloer zonder scheuren en loszittende delen te bereiken. Dat volledige vervanging nodig was wordt bevestigd door [expert] . Zij heeft in haar inspectierapport, ook over de eerste verdieping waar [bedrijf] nog geen werkzaamheden had uitgevoerd, opgemerkt
‘helaas kan ik niet anders concluderen dan dat de vloer, zoals tijdens de inspectie aangetroffen, in zijn geheel dient te worden vervangen’. De rechtbank oordeelt daarom dat het advies van [bedrijf] om de vloer te herstellen door slechts een deel daarvan te vervangen, achteraf bezien onjuist was. Van [bedrijf] als vloerenlegger mocht worden verwacht dat zij het juiste advies zou geven over de manier waarop de hele vloer er weer goed uit zou gaan zien. [bedrijf] moet daarom de schade die [eisers] heeft geleden door het verkeerde advies in principe vergoeden. Daarvoor is wel vereist dat er causaal verband is tussen het verkeerde advies en de schade.
Er is causaal verband tussen het verkeerde advies en de schade
2.9.
[bedrijf] voert aan dat de oorzaak van het krimpen, scheuren en deels loskomen van de nieuwe stukken toplaag hoogstwaarschijnlijk ligt in de combinatie van een bijzonder lage luchtvochtigheid in de woning in combinatie met lekkage(s) en veel te nat dweilen. De schade zou dus niet zijn ontstaan door de manier waarop [bedrijf] haar werkzaamheden had verricht of het advies dat zij had gegeven (herstel in plaats van gehele vervanging), maar door omstandigheden aan de zijde van [eisers] . Dat standpunt deelt de rechtbank niet.
2.10.
In eerste instantie gaf [bedrijf] het advies om de vloer te herstellen in plaats van deze volledig te vervangen. Dat advies gaf zij op basis van de toen aanwezige factoren. Niet duidelijk is of zij bij dat advies de luchtvochtigheid heeft gemeten en hoe hoog de luchtvochtigheid toen was. Als de luchtvochtigheid zo belangrijk was, had van [bedrijf] verwacht mogen worden dat zij de luchtvochtigheid vooraf in kaart zou brengen en dit in de offerte zou noemen (in plaats van een enkele zin in de algemene voorwaarden). Dat geldt des te meer omdat een deel van de in 2008 door [bedrijf] gelegde vloer al loszat en/of hol klonk.
[bedrijf] voert zelf bovendien aan dat bij de uitvoering van de herstelwerkzaamheden steeds meer (oude) vloerdelen scheurden, die zij vervolgens herstelde. Als de luchtvochtigheid de oorzaak zou zijn van de toenemende problemen in de (herstelde én oude) vloerdelen, had verwacht mogen worden dat [bedrijf] direct aan de bel zou trekken, zou waarschuwen voor de te lage luchtvochtigheid en niet verder zou gaan met de werkzaamheden totdat de luchtvochtigheid goed was (door bijvoorbeeld luchtbevochtigers neer te zetten).
Vervolgens adviseerde [bedrijf] in het herstelplan zelf ook om de hele vloer te vervangen om tot het gewenste resultaat zonder scheuren en loszittende delen te komen. Als het mogelijk was om een goede vloer te krijgen zonder volledige vervanging, maar slechts door minder nat te dweilen en luchtbevochtigers neer te zetten (in combinatie met het herstel van de al kapotte delen van de vloer), had [bedrijf] dat wel geadviseerd. Dat heeft zij niet gedaan. In het herstelplan schreef zij hierover alleen dat de luchtvochtigheid moest worden gecontroleerd en gemonitord
‘om dergelijke effecten in de toekomst te voorkomen’.
2.11.
Als de luchtvochtigheid in combinatie met lekkage(s) en te nat dweilen de oorzaak van de schade zou zijn, had dus op meerdere momenten verwacht mogen worden dat [bedrijf] dit aangekaart had. Dat heeft zij niet voldoende duidelijk gedaan. De rechtbank gaat daarom niet mee in het standpunt van [bedrijf] dat de oorzaak van de schade ligt in andere factoren dan het handelen van [bedrijf] . Had [bedrijf] direct het juiste advies gegeven (volledige vervanging in plaats van herstel), dan was de schade zoals hierna wordt besproken niet ontstaan.
[bedrijf] moet in principe € 7.610,90 schadevergoeding betalen voor het verkeerde advies
2.12.
[eisers] heeft door het verkeerde advies van [bedrijf] € 7.610,90 aan schade geleden. Dat is het bedrag dat hij aan [bedrijf] heeft betaald voor het herstellen van de vloer (50% van de opdrachtsom, inclusief btw), terwijl herstel op de manier zoals geadviseerd niet mogelijk was. Had [bedrijf] direct geadviseerd de hele vloer te vervangen, dan had [eisers] daar ook voor moeten betalen (de inmiddels ingeschakelde derde rekent hiervoor € 85.126,23). In dat geval had [eisers] de kosten voor herstel van de vloer niet hoeven betalen. Dit bedrag van € 7.610,90 moet [bedrijf] in principe als schadevergoeding aan [eisers] betalen. Dat is alleen anders als de verweren van [bedrijf] slagen (zie hierna onder 2.14).
Het niet herstellen van de eerste verdieping is geen tekortkoming die tot schade heeft geleid
2.13.
[eisers] stelt dat [bedrijf] ook is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst doordat zij op de eerste verdieping geen werkzaamheden heeft verricht, terwijl dat wel tot de opdracht behoorde. Dat [bedrijf] die werkzaamheden niet heeft verricht staat vast, maar dat heeft niet geleid tot de schade waarvoor [eisers] vergoeding vordert. Ook voor de eerste verdieping was namelijk overeengekomen dat [bedrijf] de loszittende en/of hol klinkende delen zou verwijderen en vervangen. Niet valt in te zien waarom die werkwijze op de eerste verdieping wel tot een goed resultaat zou hebben geleid, terwijl de vervangen delen op het souterrain en de begane grond scheurden. Dat wordt bovendien bevestigd door [expert] . Zij heeft ook de eerste verdieping geïnspecteerd en constateert in haar inspectierapport:
‘helaas kan ik niet anders concluderen dan dat de vloer, zoals tijdens de inspectie aangetroffen, in zijn geheel dient te worden vervangen.’Ook op de eerste verdieping had na het uitvoeren van herstelwerkzaamheden dus alsnog de hele vloer vervangen moeten worden. Daar had [eisers] voor moeten betalen. Voor de niet-verrichte herstelwerkzaamheden op de eerste verdieping heeft [eisers] geen kosten gemaakt (anders dan het in 2.12 al genoemde bedrag). Voor het niet uitvoeren van de herstelwerkzaamheden op de eerste verdieping zal dus geen (extra) schadevergoeding worden toegewezen.
De verweren van [bedrijf] slagen niet
De tekortkoming is aan [bedrijf] toe te rekenen
2.14.
[bedrijf] stelt dat het loskomen van het parket en de scheuren in het parket niet zijn ontstaan door haar handelen, maar door andere factoren die niet aan haar kunnen worden toegerekend. Volgens haar komt deze schade door onder meer een lekkage in 2011, een te lage luchtvochtigheid en te nat schoonmaken. Daardoor zou de vloer zijn gaan zwellen en krimpen, waardoor de schade ontstond.
2.15.
Of de door [bedrijf] genoemde factoren hebben bijgedragen aan het ontstaan van de gebreken aan het parket kan in het midden blijven. Zoals hiervoor in 2.7 en 2.8 besproken is de tekortkoming van [bedrijf] niet dat zij de werkzaamheden verkeerd heeft uitgevoerd, maar dat zij verkeerd advies heeft gegeven. Deze tekortkoming is wel aan [bedrijf] toe te rekenen.
Het beroep op de algemene voorwaarden slaagt niet
2.16.
Ook het beroep van [bedrijf] op haar algemene voorwaarden slaagt niet. [bedrijf] stelt dat zij niet aansprakelijk is voor schade door of in verband met door haar geleverde zaken of verrichte werkzaamheden, tenzij sprake is van grove schuld of opzet (artikel 10.1 van de algemene voorwaarden). Daarnaast heeft zij haar aansprakelijkheid beperkt tot het bedrag dat zij aan haar opdrachtgever in rekening heeft gebracht (artikel 10.3).
2.17.
Een voorwaarde die de gebruiker geheel of gedeeltelijk bevrijdt van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn (artikel 6:237 sub f BW). In dat geval moet de gebruiker van de algemene voorwaarden ( [bedrijf] ) bewijzen dat de voorwaarde niet onredelijk bezwarend is. [bedrijf] heeft over deze voorwaarden alleen gesteld dat deze voorwaarden marktconform en gebruikelijk zijn in de vloerenbranche. Dat is volgens haar logisch, omdat de marges zo klein zijn dat het anders onmogelijk is om voor vergelijkbare prijzen vloeren te plaatsen. Los van de vraag of dat voldoende zou zijn, heeft [bedrijf] deze stelling niet onderbouwd terwijl [eisers] de stelling heeft betwist. De rechtbank oordeelt daarom dat de voorwaarden onredelijk bezwarend en dus vernietigbaar zijn. Dit betekent dat het beroep van [bedrijf] op haar algemene voorwaarden niet slaagt en [bedrijf] de schadevergoeding moet betalen.
Conclusie: [bedrijf] moet € 7.610,90 betalen
2.18.
Uit alles wat hiervoor besproken is volgt dat de rechtbank [bedrijf] zal veroordelen om een schadevergoeding van € 7.610,90 te betalen aan [eisers] .
2.19.
[eisers] maakt aanspraak op de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2022. Dat is volgens hem de datum waarop hij een e-mail aan [bedrijf] heeft verstuurd met de mededeling dat wettelijke rente verschuldigd is, omdat de in een eerdere brief genoemde termijn verstreken is (productie 14 bij dagvaarding). [bedrijf] heeft dat niet betwist. Deze e-mail is echter verzonden op 25 februari 2022, zodat de wettelijke rente vanaf die datum zal worden toegewezen.
2.20.
De gevorderde verklaring voor recht dat [bedrijf] in verzuim verkeert met de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst en dat [bedrijf] aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade zal worden toegewezen op de manier die aan het eind van dit vonnis onder ‘de beslissing’ staat.
[bedrijf] moet € 894,00 betalen voor het inspectierapport van [expert]
2.21.
[eisers] vordert verder vergoeding van de kosten van het inspectierapport van [expert] , € 894,00. [bedrijf] heeft (de redelijkheid van) deze onderzoekskosten niet betwist, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW namelijk voor vergoeding in aanmerking.
2.22.
[eisers] maakt aanspraak op de wettelijke rente over deze onderzoekskosten vanaf 22 februari 2022. Niet gesteld of gebleken is echter dat [bedrijf] in verzuim is met de betaling van deze kosten. De wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, 10 maart 2023.
[bedrijf] moet € 755,55 aan buitengerechtelijke kosten betalen
2.23.
[eisers] maakt aanspraak op € 1.635,20 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaam-heden zijn verricht, en dat is door [bedrijf] niet weersproken. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is echter hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. Op basis van het toe te wijzen bedrag van € 7.610,90 zal een bedrag van € 755,55 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
[bedrijf] moet de proceskosten betalen
2.24.
[bedrijf] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eisers] op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
  • dagvaarding € 129,14
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris advocaat € 1.016,00 (2 punten x tarief € 508,00)
  • nakosten
Totaal € 2.609,14
2.25.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
2.26.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals gevorderd. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als een van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart voor recht dat [bedrijf] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst tussen haar en [eisers] door verkeerd advies te geven, en dat [bedrijf] aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade,
3.2.
veroordeelt [bedrijf] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 7.610,90, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 25 februari 2022 tot de dag van betaling,
3.3.
veroordeelt [bedrijf] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 894,00 aan onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 10 maart 2023 tot de dag van betaling,
3.4.
veroordeelt [bedrijf] om aan [eisers] te betalen € 755,55 aan buitengerechtelijke kosten,
3.5.
veroordeelt [bedrijf] in de proceskosten van € 2.609,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [bedrijf] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [bedrijf] € 85,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.6.
veroordeelt [bedrijf] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
3.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J.A. Boots en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2024.
5403