4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot het oordeel dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De rechtbank licht dit hierna toe.
Bewijsmiddelen
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (hierna: NWWA) heeft onderzoek verricht naar het volgende bedrijf:
Naam bedrijf: [verdachte]
Rechtsvorm: Vennootschap onder Firma
Vestigingsadres: [adres]
Postcode en vestigingsplaats: [postcode] [vestigingsplaats]
Gemeente van vestiging: Vijfherenlanden
Relatienummer: [relatienummer]
Dat onderzoek richtte zich op de vermoedelijke overtreding van artikel 21b van de Meststoffenwet, inhoudende dat [verdachte] V.O.F. meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, produceerde dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Voor het berekenen van fosfaatrechten zijn de gegevens nodig van het werkelijk aantal dieren per diercategorie waarvoor fosfaatrechten vereist zijn en de werkelijke melkproductie. Bij de berekening van het aantal dieren per diercategorie worden door de NVWA de gegevens gebruikt die het bedrijf heeft aangeleverd. Die informatie komt met name van de koekaarten. Met het berekende aantal dieren en de berekende melkproductie wordt de melkproductie per koe uitgerekend.De gegevens van de gemiddelde melkproductie per melkkoe per jaar en de aantallen stuks rundvee worden gebruikt voor de berekening van de totale fosfaatproductie melkvee.
Voor het kalenderjaar 2019 waren op [verdachte] V.O.F. 3810 kilogram fosfaatrechten geregistreerd bij RVO en voor het kalenderjaar 2020 3960 kilogram aan fosfaatrechten.
De NVWA heeft berekend dat door melkvee op [verdachte] V.O.F. in het jaar 2019 3.965,63 kilogram fosfaat was geproduceerd.
Voor het jaar 2020 heeft de NVWA berekend dat door melkvee op [verdachte] V.O.F. 4.416,41 kilogram fosfaat was geproduceerd.Uit die berekening volgt tevens dat het op [verdachte] V.O.F. rustende fosfaatrecht van 3.960 kilogram fosfaat in het jaar 2020 met 456,41 kilogram fosfaat werd overschreden.
Over het jaar 2019
De NVWA heeft over het jaar 2019 het volgende geverbaliseerd: “Ik zag in de Rundveestaat en Veesaldokaart 2019 (bijlage 11) dat bij 52 runderen een hand-teken aanwezig was ten teken dat bij deze runderen een handmatige aanpassing was gedaan in de geregistreerde gegevens, waardoor de periodes waartoe een rund tot een bepaalde diercategorie behoorde was gewijzigd. Ik controleerde alle 52 handmatige aangebrachte wijzigingen in deze Rundveestaat en Veesaldokaart 2019 aan de hand van de gegevens uit het I.&R.- systeem rund, koekaarten CRV (bijlage 14), verklaringen verdachte en de uitschaarkaarten (bijlage 15). Daarbij zag ik dat ten aanzien van een aantal runderen de periodes waartoe deze tot een bepaalde diercategorie behoorden, kennelijk niet juist waren.”De NVWA heeft daarom correcties toegepast.Na toepassing van de correcties is de hoeveelheid geproduceerd fosfaat in kilogrammen opnieuw berekend. De NVWA komt tot de conclusie dat in het jaar 2019 het op [verdachte] V.O.F. rustende fosfaatrecht met 155,63 kilogram werd overschreden.
De rechtbank merkt op dat in deze zaak een aantal van de correcties die ten grondslag liggen aan deze berekening ter discussie staan. Ter verduidelijking worden in dit bewijsmiddelenoverzicht de betwiste runderen opgenomen waarbij de rechtbank uitgaat van de berekening van de NVWA. De betwiste runderen waarin de rechtbank het standpunt van verdachte volgt maken geen deel uit van het bewijsmiddelenoverzicht en worden besproken in de bewijsoverweging. Dit leidt tot een andere berekening van overschrijding van fosfaatproductie dan waar de NVWA vanuit is gegaan.
Uit de koekaart van rund NL [rundnummer 1] blijkt dat de laatste kalfdatum [geboortedatum 1] /19 was. De laatste lactatie was op [datum] /19 en op [datum] /19 is de koe drooggezet. Op [datum] /19 is de koe afgevoerd.
Dit rund dient volgens de NVWA in het jaar 2019 357 (1-1 t/m 23-12) dagen in diercategorie 100 te staan, daar dit rund wel melk produceerde. Door deze correctie verschuiven 357 dagen van diercategorie 120 naar 100.
Uit de koekaart van rund NL [rundnummer 2] blijkt dat de laatste kalfdatum [geboortedatum 2] /19 was. De laatste lactatie was op [datum] /19 en op [datum] /19 is de koe drooggezet. Op [datum] /19 is de koe afgevoerd.
Dit rund dient volgens de NVWA in het jaar 2019 323 (1-1 t/m 19-11) dagen in diercategorie 100 te staan. Door deze correctie verschuiven 213 dagen van diercategorie 120 naar 100.
Uit de koekaart van rund NL [rundnummer 3] blijkt dat de laatste kalfdatum [geboortedatum 3] /20 was. De laatste lactatie was op [datum] /19 en op [datum] /20 is de koe drooggezet. Op [datum] /20 is de koe afgevoerd.
Dit rund dient volgens de NVWA in het jaar 2019 262 (13-4 t/m 31-12) dagen in diercategorie 100 en 29 (15-3 t/m 13-4) dagen in diercategorie 102 te staan. Door deze correctie verschuiven 104 dagen van diercategorie 122 naar 100.
Over het jaar 2020
[verdachte] V.O.F. had in de jaren voor 2020 een aantal keren fosfaatrechten verleased, verkocht en geleased. Op 30 december 2019 was er sprake van een heenlease van 473 kilogram fosfaatrechten van vervreemder [verdachte] V.O.F. aan verwerver [bedrijf] .
Verklaring verdachte
Verdachte verklaarde op 8 december 2021 het volgende over het aantal fosfaatrechten dat rustte op het bedrijf in 2019 en 2020:
“Ik ga uit van de basis die ik heb toegewezen gekregen in 2018. Direct het eerste jaar heb ik een deel verleased, en deze zijn ook weer terug gekomen. In 2019 heb ik dit weer gedaan voor één jaar. Ik ging ervan uit dat deze rechten ook weer terug kwamen. Toen ik de stukken verzamelde voor deze controle, kwam ik erachter dat de rechten niet terug waren gekomen. In 2020 stonden ze op het bedrijf [bedrijf] .”
Bewijsoverwegingen
Over het jaar 2019
Verdachte heeft in het jaar 2019 handmatig aanpassingen gedaan in de diercategorieën die van toepassing zijn op bepaalde koeien. Deze aanpassingen zijn ten aanzien van een aantal koeien volgens de NVWA niet juist geweest, waardoor deze koeien in 2019 of een deel daarvan ten onrechte in een categorie zijn ingedeeld die niet (of minder) meetelde voor de fosfaatproductie van het bedrijf. Door de verdediging is voor een aantal van die correcties niet betwist dat die onjuist waren, terwijl voor andere correcties is gesteld dat deze wel juist waren. De gemene deler daarvan is telkens dat die koeien niet langer werden gehouden ten behoeve van de melkveehouderij, maar ten behoeve van de zoog van kalfjes, voor de slacht of voor het kalven. Hieronder bespreekt de rechtbank de door de verdediging betwiste categoriewijzigingen één voor één.
Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat verdachte een melkveehouderij is. Dit betekent dat in beginsel koeien worden gehouden voor de melkproductie dan wel voor de fokkerij van melkvee. Het is daarom aan verdachte om, aan de hand van de feitelijke situatie, aan te tonen dat koeien niet langer werden gehouden ten behoeve van de melkveehouderij. Dat komt er telkens op neer dat uit de feitelijke situatie moet blijken dat de koe niet in diercategorie 100 als bedoeld in bijlage D bij de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet thuishoort. Die categorieomschrijving luidde in 2019 als volgt:
Melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden); ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken.
De categorieomschrijving is in de loop der jaren in de wet aangepast. Uit de memorie van toelichting behorende bij de wetswijziging blijkt echter dat de wijziging tot doel heeft gehad een verduidelijking te zijn op de reeds geldende wetgeving. De interpretatieverschillen van de categorieën tussen verdachte en de NVWA zijn dus niet gelegen in de verandering van de wet, maar een interpretatie van de al bestaande regeling. De kernvraag die naar oordeel van de rechtbank moet worden beantwoord is of uit de feitelijke situatie blijkt dat een rund niet meer wordt gehouden voor de melkveehouderij.
Verdachte heeft aangevoerd dat de koe met nummer [rundnummer 1] vanaf [datum] 2018 niet meer werd gemolken voor menselijke consumptie en dat de koe daarna niet meer drachtig is geworden. Daarom hoort de koe vanaf die datum thuis in categorie 120. Uit de koekaart blijkt echter dat deze koe op [geboortedatum 1] 2019 een kalfje heeft gekregen en dat de laatste lactatie op [datum] 2019 was. Zoals hiervoor benoemd worden koeien op een melkveehouderij in beginsel gehouden voor melkproductie dan wel de fokkerij van nieuwe melkveekoeien. Kijkend naar de gegevens op de koekaart is de rechtbank van oordeel dat uit de feitelijke situatie niet kan worden opgemaakt dat deze koe niet meer meetelt voor het fosfaatrechtenstelsel ten behoeve van melkvee. De correctie van de NVWA, inhoudende dat dit rund in 2019 357 dagen – 1 januari 2019 tot datum slacht – in categorie 100 thuishoort, is daarmee een juiste correctie geweest.
Verdachte heeft voor koe met nummer [rundnummer 2] aangevoerd dat deze koe vanaf [datum] 2019 geen melk meer gaf voor menselijke consumptie en daarom in categorie 120 thuishoort. Uit de koekaart blijkt dat deze koe op [geboortedatum 2] 2019 een kalfje heeft gekregen. Kijkend naar de aard van het bedrijf en de feitelijke situatie is deze koe daarmee tot en met 31 juli 2019 een rund dat hoort in categorie 100. Vanaf [datum] 2019 is deze koe geen melkkoe meer, omdat de koe niet meer drachtig is geweest tot het moment van de slacht en geen melk heeft geproduceerd. Dit betekent dat de rechtbank gedeeltelijk de visie van de NVWA volgt, in die zin dat er een correctie moet plaatsvinden voor de periode van 11 april 2019 tot 31 juli 2019 (112 dagen), van categorie 120 naar categorie 100.
Voor koe met nummer [rundnummer 3] heeft verdachte aangevoerd dat de koe vanaf [datum] 2019 niet meer werd gemolken voor menselijke consumptie. Op dat moment verschuift deze koe van categorie 100 naar categorie 120. Uit de koekaart blijkt dat de laatste lactatie op [datum] 2019 is geweest en dat de koe op [geboortedatum 3] 2020 een kalfje heeft gekregen. Gelet op de aard van het bedrijf is dit rund daarmee gehouden voor de fokkerij ten behoeve van het melkveebedrijf. Dat betekent dat de NVWA een juiste correctie heeft doorgevoerd, inhoudende dat deze koe vanaf 15 maart 2019 tot en met 31 december 2019 (262 dagen) in categorie 100 thuishoort. Door die correctie verschuiven er 104 dagen van categorie 122 naar categorie 100.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat koe [rundnummer 3] is gedekt door een vleesstier en daardoor in categorie 122 valt. Door wat voor soort stier de koe is gedekt is namelijk niet relevant voor de beoordeling in welke categorie de koe zelf thuishoort. Het is een koe op een melkveebedrijf en als zo’n koe een kalfje krijgt, is dit ten behoeve van de melkproductie en fokkerij van dat melkveebedrijf.
Partiële vrijspraak over het jaar 2019
De NVWA heeft correcties doorgevoerd voor de runderen met nummers [rundnummer 4] , [rundnummer 5] en [rundnummer 6] . Deze runderen waren door verdachte echter wel in de juiste categorie (120: zoog- en weidekoeien) geregistreerd, omdat deze runderen gezamenlijk met ossen (gecastreerde stieren) in de wei liepen om vervolgens geslacht te worden. Uit de feitelijke situatie blijkt dat zij dus niet meer bedoeld waren voor de fokkerij. De rechtbank spreekt verdachte vrij voor het aantal kilogrammen fosfaat dat bij deze runderen hoort. Dit houdt in dat voor koe [rundnummer 6] 280 dagen niet gecorrigeerd hoefden te worden, voor koe [rundnummer 4] 89 dagen en voor koe [rundnummer 5] 15+47=62 dagen.
De rechtbank spreekt verdachte ook vrij voor het aantal kilogrammen fosfaat dat hoort bij rund met nummer [rundnummer 7] . De correctie die verdachte heeft doorgevoerd is, in tegenstelling tot wat de NVWA stelt, juist. Dit rund hoort vanaf 1 mei 2019 in categorie 120. Uit de koekaart blijkt dat dit rund op [geboortedatum 4] 2019 heeft gekalfd. Daarna zijn er geen lactaties meer geregistreerd van dit rund. Het hoeft daarom voor 14 dagen niet in categorie 100 te worden geregistreerd.
Berekening 2019 kilogrammen fosfaatproductie
Dit leidt tot de volgende vermindering van het aantal dierdagen per koe per categorie en overschrijding van het fosfaatrecht in 2019 ten opzichte van de berekening van de NVWA.
100
101
102
[rundnummer 7]
-14
[rundnummer 2]
-104
[rundnummer 6]
-280
[rundnummer 4]
-89
[rundnummer 5]
-62
a
Gecorrigeerde dierdagen totaal
-118
-431
b
Dierdagen door NVWA berekend
957
477
c
Gecorrigeerde dierdagen (b - c)
839
46
d
Gecorrigeerde dieren (c / 365 dagen)
2,30
0,13
e
Aantal dieren volgens dierlijst
90,30
27,40
7,80
f
Aantal dieren na correctie (d + e)
92,60
7,93
g
Fosfaatexcretie norm
37,70
9,60
21,90
h
Gecorrigeerde fosfaatproductie (f x g)
3490,97
263,04
173,58
i
Totaal(h)
3927,59
Gelet op de op het bedrijf rustende fosfaatrechten van 3810 kilogram is er in 2019 een overschrijding van 117,59 kilogram (3927,59 – 3810 kilogram) geweest. Gelet op de hiervoor genoemde feitelijke omstandigheden is sprake van het opzettelijk meer fosfaat produceren in 2019 dan de voor het bedrijf geldende fosfaatrechten. Dat de handmatige aanpassingen van verdachte (deels) voortkomen uit een andere interpretatie van de regels, maakt dat niet anders.
Over het jaar 2020
Verdachte heeft in het jaar 2020 meer fosfaat geproduceerd dan de fosfaatrechten die rustten op haar bedrijf. Dit verschil is ontstaan doordat verdachte de op haar bedrijf rustende 473 kilogram fosfaatrechten in 2019 had uitgeleased aan [bedrijf] en niet heeft teruggeleased in 2020. Dat deze fosfaatrechten eigendom van verdachte zijn en dat [bedrijf] in 2020 geen runderen hield, maakt de feitelijke situatie niet anders.
De rechtbank moet beoordelen of het opzet bewezen kan worden verklaard. Opzet in het economisch strafrecht is kleurloos. Dat betekent dat het opzet alleen ziet op de feitelijke gedragingen zoals die in de tenlastelegging staan omschreven. Die feitelijke handeling bestaat erin dat verdachte in 2020 meer dierlijke meststoffen heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Dat heeft verdachte opzettelijk gedaan, ook al was zij in de veronderstelling dat zij meer fosfaatrechten tot haar beschikking had dan daadwerkelijk het geval was. Als landbouwer en melkveebedrijf behoort verdachte te weten hoe hoog het op haar rustende fosfaatrecht is. Het opzet van verdachte hoeft er niet op te zijn gericht dat zij bewust dat recht heeft overschreden. Voldoende is dat verdachte opzettelijk, al dan niet in voorwaardelijke vorm, een aantal kilogram fosfaat heeft geproduceerd dat, naar verdachte behoorde te weten, hoger was dan het op haar rustende fosfaatrecht. De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van opzet.