ECLI:NL:RBMNE:2024:2007

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
571723 KL ZA 24-68
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in kort geding over voorlopige voorziening bij mogelijke cryptofraude

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 maart 2024 een tussenvonnis gewezen in een kort geding dat door eiser is aangespannen tegen twee buitenlandse rechtspersonen, die worden verdacht van betrokkenheid bij cryptofraude. Eiser, die slachtoffer is geworden van boilerroomfraude, heeft verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij de gedaagden zonder hun aanwezigheid wil laten bevelen om de gebruikers van bepaalde transacties te identificeren en hun accounts te bevriezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de gevraagde ordemaatregelen, gezien de aard van de fraude en de mogelijke schade die eiser heeft geleden, die bedraagt € 72.301,00.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling benadrukt dat het treffen van een voorlopige voorziening ook mogelijk is in kort geding, en dat de gedaagden niet vooraf in kennis gesteld mogen worden van deze maatregelen. De rechter heeft de gedaagden bevolen om binnen vier dagen na kennisgeving van het tussenvonnis de gevraagde identificatie en bevriezing van de accounts uit te voeren. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de bevelen voldoen. De verdere behandeling van de zaak zal plaatsvinden tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding, die in mei 2024 is gepland.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/571723 / KL ZA 24-68
Tussenvonnis in kort geding van 14 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.A. Hupkes te Amsterdam,
tegen
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde sub 1] LTD,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] (Verenigd Koninkrijk),
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde sub 2] LTD,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , (St. Vincent & The Grenadines),
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden c.s.] .,

1.De procedure

Op 11 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter een brief ontvangen van de advocaat van [eiser] , gedateerd 8 maart 2024, met daarbij gevoegd een conceptdagvaarding voor een tegen [gedaagden c.s.] . aanhangig te maken kort geding met 37 producties. Zowel in de brief als in de conceptdagvaarding heeft [eiser] verzocht om hangende het kort geding een voorlopige voorziening (een ordemaatregel) te treffen op de voet van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

2.De beoordeling

2.1.
Strikt genomen gaat artikel 233 Rv over het treffen van een voorlopige voorziening tijdens een aanhangige bodemprocedure. Gezien het eigen en flexibele karakter kan ook tijdens een aanhangig kort geding om een voorlopige voorziening (een ordemaatregel voor de duur van het kort geding) worden verzocht. In artikel 254 Rv is immers bepaald dat in alle spoedeisende zaken waarin gelet op de belangen van partijen een onmiddellijke voorziening is vereist, de voorzieningenrechter bevoegd is deze te geven. Bij de redactie van de te verlenen voorziening heeft de voorzieningenrechter een grote mate van vrijheid, binnen het raamwerk van de vordering.
2.2.
[eiser] vordert bij wijze van ordemaatregel onder meer om [gedaagden c.s.]
ex parte, dus zonder [gedaagden c.s.] te horen, te bevelen om de gebruiker(s) die zij kan vinden door middel van de transactie
hashes(TX ID’s), zoals vermeld op pagina’s 12 en 13 van het door [eiser] als productie 34 overgelegde rapport van MyChargeBack van 12 april 2023, te identificeren en om het account van deze gebruiker(s) te bevriezen, althans de rechten om transacties te verrichten met dit account te schorsen, binnen vier dagen nadat [eiser] dit tussenvonnis, alsmede de Engelse vertaling daarvan, en het rapport, ter kennis heeft gebracht van [gedaagden c.s.] door toezending aan emailadres
[emailadres 1] .com.
2.3.
Daarnaast vordert [eiser] dat het [gedaagden c.s.] wordt verboden de gebruiker van vorenbedoelde ordemaatregel vooraf in kennis te stellen en dat [gedaagden c.s.] wordt bevolen om binnen twee weken na de hiervoor bedoelde kennisgeving per e-mail aan de advocaat van [eiser] bekend te maken op welke dag en tijdstip de onder 2.2 bedoelde bevriezing c.q. schorsing van rechten is ingegaan en welke soort en kwantiteit activa door de ordemaatregel zijn getroffen, met toezending van een schermafbeelding van het bevroren account, alsmede om de naam en het adres van de entiteit(en) bekend te maken waar deze activa worden aangehouden.
Een en ander op straffe van een dwangsom en met bepaling dat de verdere behandeling van de provisionele voorziening wordt voortgezet op de mondelinge behandeling van dit kort geding, waar de hoofdvordering wordt behandeld.
2.4.
Uitgangspunt is dat hoor en wederhoor wordt toegepast voordat een beslissing wordt gegeven. Dat fundamentele recht kan alleen wijken indien dat nodig is voor een adequate rechtsbescherming in een specifieke zaak. Dat kan het geval zijn indien een ordemaatregel nodig is om te voorkomen dat wat in kort geding wordt gevorderd anders geheel of gedeeltelijk illusoir zou worden.
2.5.
[eiser] heeft zijn verzoek om de onder 2.2. en 2.3 beschreven ordemaatregelen te treffen als volgt onderbouwd.
2.5.1.
[eiser] is slachtoffer geworden van zogenoemde boilerroomfraude, ofwel het verkopen van nepbeleggingen via een malafide website. Zijn financiële stortingen (inleg) zijn nooit belegd, maar zijn van meet af aan in een geprepareerd wegsluistraject terecht gekomen. Dit is gebeurd via cryptovaluta en de blockchain. Zijn schade bedraagt € 72.301,00.
2.5.2.
Bij een in opdracht van [eiser] door MyChargeBack uitgevoerd blockchainonderzoek is een bitcoinadres bij [bedrijf] gevonden, dat veel vaker bij fraude betrokken blijkt te zijn. Dit betreft het bitcoinadres [bitcoinadres] . Dit adres blijkt echter geen eindstation maar een zogenoemde overstapplek te zijn. De door de fraudeurs gehouden wallet met de van [eiser] gestolen cryptovaluta blijkt volgens opgave van [bedrijf] Limited ondergebracht te zijn bij de crypto-exchange [gedaagde sub 1 en sub 2] Limited. Er bestaan echter twee entiteiten die de naam [gedaagde sub 1 en sub 2] Ltd dragen: een Britse entiteit en een entiteit uit St. Vincent & The Grenadines. [bedrijf] Limited heeft niet opgehelderd met welke van de twee entiteiten, die overigens deels ook dezelfde bestuurders hebben, zij een contractuele relatie heeft. [eiser] kan dan ook niet anders dan beide gedaagden in dit kort geding te betrekken.
2.5.3.
[eiser] heeft een essentieel belang om het account van de onder 2.2. omschreven hashes te bevriezen, althans de rechten om transacties te verrichten met dit account te schorsen. Op deze wijze worden namelijk, net als bij conservatoir beslag, zijn verhaalsmogelijkheden op de door de fraudeurs gehouden wallet het beste veilig gesteld.
2.6.
Op grond van artikel 6 sub e Rv heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht en acht zij zich bevoegd om van het verzoek van [eiser] kennis te nemen. Het verzoek is gestoeld op een (beweerde) onrechtmatige daad en het schadebrengende feit heeft zich in Nederland voorgedaan, in die zin dat de schade in Nederland (waar [eiser] woont) is ingetreden.
2.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] aan de hand van de conceptdagvaarding en de daarbij behorende producties voorshands voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij het slachtoffer is geworden van fraude. Eveneens heeft hij voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de verzochte ordemaatregel en dat die ordemaatregel in dit geval
ex partemoet worden gegeven, omdat die anders te gemakkelijk kan worden ontlopen. Een parallel kan worden getrokken met het leggen van conservatoir beslag waarvoor de voorzieningenrechter het verlof in de regel ook
ex parteverleent, indien het bestaan van de vordering summierlijk deugdelijk wordt geacht. Dit alles maakt dat voldoende aanleiding bestaat de ordemaatregel te verlenen zoals verzocht.
2.8.
[eiser] heeft voorts verzocht om een kortgedingzitting te plannen en hij wil in de gelegenheid worden gesteld [gedaagden c.s.] . voor die zitting op te roepen. Omdat [gedaagden c.s.] . is gevestigd op de St. Vincent & The Grenadines dan wel in het Verenigd Koninkrijk zal het geruime tijd duren alvorens de dagvaarding conform alle voorschriften kan worden betekend, als het betekeningscertificaat al retour komt, aldus [eiser] . Omdat een ordemaatregel naar zijn aard niet (te) lang mag duren, wordt het volgende tijdspad vastgesteld. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de voorzieningenrechter in spoedeisende gevallen in kort geding verstek kan verlenen tegen een in het buitenland gevestigde gedaagde wanneer nog niet is gebleken dat de betekeningsvoorschriften in acht zijn genomen, indien zoveel mogelijk is gewaarborgd dat de dagvaarding degene voor wie die is bestemd daadwerkelijk heeft bereikt en wel zo tijdig dat hij nog de mogelijkheid heeft gehad verweer te voeren. Indien [eiser] de dagvaarding stuurt naar het e-mailadres van [gedaagden c.s.] . (waarbij van belang is dat [gedaagden c.s.] . op een mail van 12 december 2023 in een eerder aanhangige en gelijksoortige zaak binnen één dag heeft gereageerd, zie productie 13), en wel zo tijdig dat zij nog verweer kan voeren, kan verstek worden verleend indien [gedaagden c.s.] . ervoor kiest om niet op de mondelinge behandeling te verschijnen.
2.9.
Verder wordt bepaald dat de mondelinge behandeling in mei 2024 zal moeten plaatsvinden, waarbij de datum zal worden bepaald na opgave van de verhinderdata door de advocaat van [eiser] via het e-mailadres
[emailadres 2] @rechtspraak.nl.Indien die datum is verkregen dient [eiser] de dagvaarding zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 12 april 2024 per e-mail aan [gedaagden c.s.] . te verzenden. De ordemaatregel zal in ieder geval duren totdat in het kort geding eindvonnis is gewezen. Verdere behandeling van de ordemaatregel zal plaatsvinden op de mondelinge behandeling van dit kort geding. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
beveelt gedaagden om voor de duur van dit kort geding de gebruiker(s) die zij
kan vinden door middel van de transactie hashes zoals vermeld op pagina’s 12 en 13 van het door [eiser] als productie 34 overgelegde rapport van MyChargeBack van 12 april 2023
te identificeren en om het account van deze gebruiker(s) te bevriezen, althans de rechten om transacties te verrichten met dit account te schorsen, binnen vier dagen nadat [eiser] dit tussenvonnis, alsmede de Engelse vertaling daarvan, en het rapport, ter kennis heeft gebracht door toezending aan e-mailadres
[emailadres 1] .com
3.2.
verbiedt gedaagden om de hiervoor bedoelde gebruiker(s) vooraf in kennis te
stellen van deze ordemaatregel,
3.3.
beveelt gedaagden om binnen twee weken na de hiervoor bedoelde
kennisgeving per e-mail aan de advocaat van [eiser] bekend te maken op welke dag
en tijdstip de onder 3.1 bedoelde bevriezing c.q. schorsing van rechten is ingegaan
en welke soort en kwantiteit activa door de ordemaatregel zijn getroffen, met
toezending van een schermafbeelding van het bevroren account. alsmede om de
naam en het adres van de entiteit(en) bekend te maken waar deze activa worden
aangehouden,
3.4.
veroordeelt gedaagden tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- voor
iedere overtreding van elk van de onder 3.1, 3.2 en 3.3 genoemde bevelen en verboden, te
vermeerderen met een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat de overtreding
voortduurt, een en ander met een totaalmaximum van € 100.000,- aan te verbeuren dwangsommen,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
bepaalt dat de verdere behandeling van deze ordemaatregelen wordt voortgezet ter zitting van de hoofdvordering in dit kort geding op de wijze zoals beschreven onder 2.8 en 2.9 van dit vonnis,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2024.
4428