ECLI:NL:RBMNE:2024:1979

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
10956303 / MV EXPL 24-23
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in kort geding met betrekking tot betalingsachterstand tijdens ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 april 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, aangeduid als [gedaagde]. De werknemer vorderde betaling van achterstallig loon over januari en februari 2024, omdat zij sinds januari 2024 geen loon meer had ontvangen. De werkgever voerde aan dat het loon pas in de maand na de werkzaamheden verschuldigd was en dat de werknemer hiermee had ingestemd door geen protest te maken. De kantonrechter oordeelde echter dat de werkgever zich niet kon beroepen op deze stelling, omdat de CAO Jeugdzorg voorschrijft dat het loon minimaal twee dagen voor het einde van de maand moet worden betaald. De kantonrechter stelde vast dat de werkgever in gebreke was gebleven en dat de financiële situatie van de werkgever niet ten koste mocht gaan van de werknemer.

De kantonrechter wees de vorderingen van de werknemer toe, inclusief de wettelijke rente en een wettelijke verhoging van maximaal 15% over het achterstallige loon. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan de werkgever opgelegd. De rechter benadrukte dat de werkgever tijdig aan haar betalingsverplichtingen moet voldoen, ongeacht haar financiële situatie. Dit vonnis is van belang voor de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties van betalingsachterstanden door werkgevers.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zich aan de CAO-afspraken te houden en dat financiële problemen van de werkgever niet ten koste mogen gaan van de werknemers. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, de wettelijke rente, de wettelijke verhoging en de proceskosten binnen een bepaalde termijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 2 april 2024
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 10956303 / MV EXPL 24-23 BW 31650 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. D.J. de Vos (Stichting Univé Rechtshulp),
tegen
de stichting
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna ook te noemen: [gedaagde] ,
vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2024 met 11 producties,
  • de vermeerdering van eis van 11 maart 2024,
  • de conclusie van antwoord met 7 producties,
  • de machtiging van [eiseres] om zich ter zitting te laten vertegenwoordigen door mr. De Vos.
1.2.
Op 18 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens [eiseres] is mr. De Vos verschenen en namens [gedaagde] is de heer [A] verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat met partijen is besproken. [gedaagde] heeft bij het uiteenzetten van haar standpunt gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn aan het dossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is uitspraak bepaald op 2 april 2024.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 april 2021 werkzaam bij [gedaagde] , laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een bruto maandloon van
€ 4.420,95 exclusief vakantietoeslag.
2.2.
De CAO Jeugdzorg is op het dienstverband van toepassing. In artikel 7.8 onder a van de CAO staat dat de werknemer zijn loon minimaal twee dagen voor het einde van de maand ontvangt.
2.3.
Sinds 15 november 2022 is [eiseres] arbeidsongeschikt.
2.4.
Door [gedaagde] wordt het loon aan [eiseres] stelselmatig te laat betaald. [eiseres] heeft [gedaagde] daar vanaf mei 2023 herhaaldelijk over aangeschreven en gesommeerd tot (tijdige) betaling van haar loon.
2.5.
Over januari en februari 2024 is het loon door [gedaagde] niet aan [eiseres] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na vermeerdering van eis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het loon over januari en februari 2024 (een totaalbedrag van € 8.841,90 bruto). Over het achterstallige loon vordert [eiseres] de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Tot slot vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] en verzoekt daarnaast, voor het geval het loon wordt toegewezen daarvan slechts 70% toe te wijzen en om tot verrekening over te mogen gaan, omdat zij aan [eiseres] teveel loon zou hebben betaald na 2 november 2023.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Wat moet de rechter beoordelen?

4.1.
In een kortgedingprocedure wordt gevraagd om een spoedmaatregel te nemen. De wet gaat ervan uit dat er na de kortgedingprocedure een gewone rechtszaak zal komen, dit heet een ‘bodemprocedure’. Een kortgedingprocedure loopt op een bodemprocedure vooruit. De kantonrechter in kort geding probeert in te schatten of een bodemrechter de vordering waarschijnlijk zal toewijzen. Een kortgeding uitspraak is daarom niet meer dan een voorlopige beslissing waar een spoedeisend belang bij is. Daarom moeten belangrijke feiten duidelijk zijn, want tijd voor bewijslevering is er niet. Daarnaast moet een spoedeisend belang bij de gestelde vordering aanwezig zijn.
Er is spoedeisendheid
4.2.
[eiseres] heeft sinds januari 2024 geen loon meer ontvangen. Een inkomen is essentieel voor levensonderhoud, daarom heeft zij een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Het achterstallige loon moet worden betaald
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] erkent dat zij het loon moet betalen, maar dat zij meent dat het loon steeds pas verschuldigd is in de maand volgend op de maand waarin de werkzaamheden zijn verricht door [eiseres] . [gedaagde] meent dat [eiseres] daarmee heeft ingestemd, doordat vanaf het begin van het dienstverband door [gedaagde] steeds in de opvolgende maand loonbetaling heeft plaatsgevonden en [eiseres] daar niet tegen geprotesteerd zou hebben. Het loon over februari 2024 zou daarom volgens [gedaagde] nog niet opeisbaar zijn.
4.4.
Dit verweer van [gedaagde] faalt. Artikel 7.8 van de CAO schrijft voor dat het loon twee dagen voor het einde van de maand moet worden betaald. Dat [eiseres] niet vanaf het begin van het dienstverband heeft geprotesteerd tegen de te late betaling wil niet zeggen dat daarmee tussen [eiseres] en [gedaagde] overeenstemming is bereikt over betaling van het loon in de maand volgend op de maand waarin gewerkt is. Afwijking van dit artikel is op grond van artikel 2.4 van de CAO ook niet toegestaan. Overigens is gebleken dat het loon na verloop van tijd steeds later werd betaald door [gedaagde] en dat [eiseres] daar al sinds mei 2023 bezwaar tegen heeft gemaakt en steeds (tijdige) betaling van loon heeft verzocht.
4.5.
Daarnaast begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] zich beroept op haar financieel slechte positie. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij afhankelijk is van betaling van haar facturen door de Gemeente Almere en dat de Gemeente pas overgaat tot het betalen van de facturen aan [gedaagde] in de opvolgende maand. Ook wordt volgens [gedaagde] stelselmatig te laat door de Gemeente Almere betaald. Dat maakt dat [gedaagde] het loon aan haar werknemers ook pas in de opvolgende maand kan betalen.
Dat sinds januari 2024 geen loon meer is betaald aan [eiseres] komt volgens [gedaagde] door de discussie die de afgelopen periode tussen [gedaagde] en de Gemeente Almere heeft gespeeld over de facturen van [gedaagde] . Inmiddels heeft in december 2023 een kort geding plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de Gemeente Almere waarin afspraken zijn gemaakt, maar die worden door de Gemeente nog niet (volledig) nagekomen.
4.6.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] zich in een erg moeilijke financiële positie bevindt, doordat zij afhankelijk is van betaling van haar facturen door de Gemeente Almere en daardoor steeds niet (tijdig) de loonbetalingen aan haar werknemers, waaronder [eiseres] , kan voldoen. Deze omstandigheden kunnen echter niet voor rekening en risico komen van [eiseres] . [gedaagde] moet immers haar werknemers (tijdig) betalen. [gedaagde] heeft ook geen concreet vooruitzicht kunnen geven voor de loonbetalingen van de achterstallige en komende maanden. Dit betekent dat het loon over januari en februari 2024 zoals door [eiseres] is gevorderd, zal worden toegewezen. Voor het toewijzen van slechts 70% van het loon, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, bestaat geen aanleiding. Die stelling is door [gedaagde] namelijk onvoldoende onderbouwd, zodat de kantonrechter daaraan voorbij gaat (waarvoor ook wordt verwezen naar de hierna volgende rechtsoverweging 4.8).
4.7.
Overigens overweegt de kantonrechter dat het op de weg van [gedaagde] ligt om met de Gemeente Almere zodanige afspraken te maken over de betaling van de facturen, dat [gedaagde] in het vervolg tijdig de loonbetalingen aan haar werknemers kan voldoen. Betaling van de facturen volgend op de maand waarop het werk is verricht, is gelet op dit kort geding funest voor de betalingsverplichtingen van [gedaagde] naar haar werknemers en bedreigt zelfs de bestaanszekerheid van [gedaagde] zoals zij tijdens de zitting naar voren heeft gebracht. Dit zijn echter wel omstandigheden die in de risicosfeer van [gedaagde] liggen en die zij niet aan [eiseres] kan tegenwerpen.
[gedaagde] mag geen verrekening toepassen
4.8.
[gedaagde] heeft nog gesteld dat zij [eiseres] teveel loon zou hebben betaald, omdat [eiseres] op grond van de CAO na 2 november 2023 nog recht zou hebben op 70% van haar loon in plaats van haar volledige loon. [gedaagde] heeft daarom verzocht dit met het achterstallige loon te verrekenen.
De kantonrechter gaat aan dit verrekeningsverweer voorbij. Ten eerste omdat de gegrondheid van het beroep op verrekening van [gedaagde] niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en daarnaast omdat [gedaagde] zelf al heeft gesteld dat er nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over haar mogelijke vordering, omdat zij nog een herberekening moet laten maken.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente is verschuldigd
4.9.
[eiseres] heeft aanspraak gemaakt op de wettelijke verhoging over het achterstallige loon over januari en februari 2024.
Duidelijk is dat [gedaagde] het loon niet (en dus te laat) heeft betaald, zodat de wettelijke verhoging verschuldigd is. De kantonrechter ziet echter aanleiding tot matiging van de wettelijke verhoging tot een maximum van 15%, gelet op de slechte financiële situatie van [gedaagde] (die door [eiseres] niet is betwist).
De wettelijke rente over het achterstallige loon is als op de wet gegrond, eveneens toewijsbaar op de in de beslissing te vermelden wijze. [eiseres] heeft niet gesteld vanaf wanneer [gedaagde] met betaling van de verschillende bedragen in verzuim is. Daarom zal de kantonrechter de wettelijke rente over het loon van januari 2024 toewijzen vanaf de datum van de dagvaarding (5 maart 2024) en over het loon van februari 2024 vanaf de akte vermeerdering van eis (11 maart 2024).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan en door [eiseres] is onweersproken gesteld dat de polisvoorwaarden van Univé deze kosten niet dekken. De kantonrechter zal de buitengerechtelijke incassokosten conform het bepaalde tarief in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijzen. Dat betreft hier een bedrag van € 988,61 inclusief BTW, zodat dat bedrag zal worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.11.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
529,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.051,42

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.841,90 bruto aan achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 maart 2024 over het loon van januari 2024
(€ 4.420,95 bruto) en vanaf 11 maart 2024 over het loon van februari 2024 (€ 4.420,95 bruto) tot de dag van volledige betaling en de wettelijke verhoging van maximaal 15% over het totaalbedrag van € 8.841,90;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 988,61 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , vastgesteld op
€ 1.051,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.