ECLI:NL:RBMNE:2024:1977

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
81.051278.23 ontneming
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van de Meststoffenwet

Op 2 april 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, een vonnis gewezen in de zaak met parketnummer 81.051278.23, betreffende een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 maart 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.P. Senior, de vordering tot ontneming van € 20.800,00 heeft ondersteund. De verdediging, vertegenwoordigd door de raadsvrouw mr. C.A. van Kooten-de Jong, heeft betoogd dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de veroordeelde in 2019 en 2020 geen onterecht voordeel heeft behaald door het overschrijden van fosfaatrechten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in 2019 fosfaatrechten heeft overschreden met 117,59 kilogram, wat heeft geleid tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 4.098,06. De rechtbank heeft de verdediging niet gevolgd in haar standpunt dat de veroordeelde geen voordeel heeft behaald, omdat zij eerder runderen had geslacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de veroordeelde wel degelijk financieel voordeel heeft genoten door bespaarde kosten.

Voor het jaar 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat de veroordeelde geen financieel voordeel heeft behaald, omdat zij in dat jaar geen fosfaatrechten had hoeven leasen. De rechtbank heeft de betalingsverplichting van de veroordeelde vastgesteld op € 4.098,06, welke aan de staat moet worden betaald ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 81.051278.23 (ontneming)
Vonnis van de meervoudige economische kamer van 2 april 2024 op de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde]
gevestigd aan de [adres] ,
[vestigingsplaats] ,
hierna: veroordeelde.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 maart 2024. Dat onderzoek is gesloten op de zitting van 2 april 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. J.P. Senior en van hetgeen [vennoot] , vennoot van veroordeelde, namens veroordeelde en de raadsvrouw van veroordeelde, mr. C.A. van Kooten-de Jong, advocaat te Montfoort, naar voren hebben gebracht.

2.VORDERING

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 20.800,00 kan worden toegewezen. De betalingsverplichting kan op hetzelfde bedrag worden vastgesteld.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 20.800,00 moet worden afgewezen. In het jaar 2019 had veroordeelde runderen eerder laten slachten als zij had geweten dat zij boven haar fosfaatrechten zou produceren. Het is daarom niet zo dat veroordeelde leasebetalingen voor de verkrijging van voldoende fosfaatrechten heeft uitgespaard. In het jaar 2020 heeft veroordeelde ook geen kosten bespaard, omdat zij de benodigde fosfaatrechten zelf in eigendom had. Veroordeelde had de fosfaatrechten dus niet bij hoeven kopen of leasen.

3.BEOORDELING VAN DE VORDERING

3.1
De grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 2 april 2024 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld voor de volgende strafbare feiten:
Feit 1 en feit 2: telkens, overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21b eerste lid van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan door een rechtspersoon,
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit de strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Wetboek van Strafrecht).
3.2
Beoordeling en berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Over het jaar 2019
Uit het vonnis in de hoofdzaak van 2 april 2024 volgt dat veroordeelde in 2019 het op haar bedrijf rustende fosfaatrecht (3810 kilogram) heeft overschreden met 117,59 kilogram fosfaatrechten.
Veroordeelde had de overschrijding van fosfaatrechten in 2019 moeten compenseren door fosfaatrechten bij te leasen of te kopen. Die transactie moet gemeld worden aan de RVO, waarvoor leges per transactie betaald moet worden. De leges bedragen € 100,00 per transactie. De berekening van de leaseprijs per kilogram fosfaat is uitgewerkt in de
“Nota leaseprijzen fosfaatrechten 2019 incl. bijlagen.” De berekende leaseprijs is € 34,00 per kilogram fosfaat. [1]
Het wederrechtelijk verkregen voordeel door het niet leasen van de benodigde kilogrammen fosfaat, die nodig zijn voor de productie aan dierlijke meststoffen door melkvee van veroordeelde in 2019, bedraagt:
Overschrijding 117,59 kilogram fosfaat
Leaseprijs per kilogram fosfaat
€ 34,00 x
Totale leasekosten € 3.998,06
Leges
€ 100,00 +
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 4.098,06
Gelet hierop stelt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor het jaar 2019 vast op € 4.098,06.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de verdediging. Dat veroordeelde (wellicht) bepaalde runderen eerder had geslacht als zij daarmee het op haar rustende fosfaatrecht niet of beperkter had overschreden, doet niet ter zake. De rechtbank moet alleen vaststellen of veroordeelde ten gevolge van het bewezenverklaarde feit voordeel heeft gehad. Dat heeft zij gehad, in de vorm van bespaarde kosten.
Over het jaar 2020
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat veroordeelde in 2020 geen financieel voordeel heeft gehad. Uit het vonnis in de hoofdzaak van 2 april 2024 volgt dat veroordeelde in 2020 het op haar bedrijf rustende fosfaatrecht (3960 kilogram) heeft overschreden met 456,41 kilogram fosfaatrechten. Uit het dossier blijkt echter ook dat zij in 2019 473 kilogram van haar eigen fosfaatrechten had uitgeleased aan [bedrijf] . Door een vergissing zijn deze rechten niet teruggeleased voor het jaar 2020. De 473 kilogram fosfaatrechten stonden daardoor voor het jaar 2020 geregistreerd bij [bedrijf] . Uit een verklaring van [bedrijf] blijkt dat zij in 2020 geen runderen hield. [bedrijf] had de fosfaatrechten dus niet nodig. Daarmee is aannemelijk dat veroordeelde geen inkomsten heeft ontvangen in 2020 van [bedrijf] voor de uitgeleasde fosfaatrechten. Veroordeelde heeft aangevoerd dat zij haar eigen 473 kilogram fosfaatrechten voor het jaar 2020 dus zelf had kunnen gebruiken en dus geen fosfaatrechten bij had hoeven te leasen om de overschrijding te compenseren.
De rechtbank is van oordeel dat veroordeelde aannemelijk heeft gemaakt dat zij over 2020 geen financieel voordeel heeft behaald door meer fosfaatrechten uit te stoten dan op haar bedrijf rustende fosfaatrechten. De rechtbank stelt het wederrechtelijk voordeel voor het jaar 2020 dus vast op € 0,00.
3.3
Betalingsverplichting
De rechtbank stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de staat, vast op € 4.098,06.

4.TOEGEPAST WETSARTIKEL

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.BESLISSING

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 4.098,06;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 4.098,06 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 april 2024.

Voetnoten

1.Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, genummerd 137318, van 6 februari 2023, opgemaakt op ambtseed of op ambtsbelofte door opsporingsambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, pagina 28 van 30.