ECLI:NL:RBMNE:2024:1930

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/5408 en UTR 23/5411
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 27 maart 2024, zijn twee beroepen aan de orde die zijn ingesteld door eiser tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Het eerste beroep, met nummer UTR 23/5408, is niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser geen ingebrekestelling heeft overgelegd. Dit is een vereiste om een beroep in te dienen tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het tweede beroep, met nummer UTR 23/5411, is eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Dit beroep betreft een bezwaar dat eiser heeft ingediend tegen een brief van verweerder waarin werd gesteld dat de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelt dat de brief van verweerder geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het bezwaar niet-ontvankelijk is. Eiser heeft geen belang bij het beroep tegen het niet tijdig beslissen, aangezien beide beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten, omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5408 en UTR 23/5411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.V. Hendriksen),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaren van 14 november 2022 en 25 april 2023 tegen besluiten van respectievelijk 8 november 2022 en 3 april 2023.
Op 24 januari 2024 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaken niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3] Het beroep met nummer UTR 23/5408
3. Dit beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ziet op het bezwaarschrift dat eiser op 14 november 2022 heeft ingediend tegen de brief van verweerder van 8 november 2022 waarin deze stelt dat zijn beslistermijn nog niet verstreken is en de ingebrekestelling daarom niet terecht is. Uit het dossier blijkt niet dat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld. Aan eiser is gevraagd om deze ingebrekestelling over te leggen, maar hij heeft dit niet gedaan. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kon daarom nog niet worden ingediend en de rechtbank zal het om die reden niet-ontvankelijk verklaren.
Het beroep met nummer UTR 23/5411
4. Dit beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ziet op het bezwaarschrift dat eiser op 25 april 2023 heeft ingediend tegen de brief van verweerder van 3 april 2023. In deze brief heeft verweerder eiser bericht dat hij de ingebrekestelling van eiser van 1 februari 2023 niet in behandeling neemt, omdat eiser verweerder eerder al op 24 oktober 2022 in gebreke heeft gesteld.
5. Eiser heeft verweerder op 23 augustus 2023 in gebreke gesteld wegens het niet beslissen op zijn bezwaar van 25 april 2023.
6. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het niet mogelijk is om een beroep tegen niet tijdig beslissen in te dienen tegen een bezwaarschrift gericht tegen de dwangsombeschikking. De rechtbank volgt dit niet. Nog afgezien van het feit dat dit niet juist is, kan de brief van 3 april 2023 niet aangemerkt worden als een dwangsombeschikking, omdat verweerder hierin geen beslissing heeft genomen over eisers aanspraak op een dwangsom.
7. Er ligt dus een bezwaarschrift waarop verweerder moet beslissen. Dat de brief van verweerder van 3 april 2023 naar het oordeel van de rechtbank geen besluit in de zin van de Awb betreft [4] , maakt dat op zich niet anders. Wel is het zo dat het bezwaar gelet op het voorgaande als niet-ontvankelijk is aan te merken. Eiser heeft daarom volgens de rechtbank geen belang bij het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep om die reden niet-ontvankelijk.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met nummer UTR 23/5408 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep met nummer UTR 23/5411 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1290.