Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de pleitnota van [eiseres] ,
- de pleitnota van [gedaagde] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De procedure volgde op een eerdere veroordeling van [eiseres] door de rechtbank op 21 februari 2024, waarbij [eiseres] werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 858.211,93 aan [gedaagde], uitvoerbaar bij voorraad. [Eiseres] heeft hoger beroep ingesteld en vordert in dit kort geding schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 februari 2024, om te voorkomen dat [gedaagde] het vonnis executeert.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een aanzienlijk restitutierisico bestaat, gezien de financiële positie van [gedaagde], die blijkt uit de publicatiestukken van 2022. [Gedaagde] heeft een negatief eigen vermogen en een schuldentotaal van meer dan € 320.000,-. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van [eiseres] bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde] bij de executie van het vonnis. Daarom wordt de vordering tot schorsing van de executie toegewezen, mits [eiseres] voldoende zekerheid stelt in de vorm van een bankgarantie van € 1.137.500,-.
Daarnaast zijn de vorderingen van [eiseres] om [gedaagde] te verbieden executiemaatregelen te nemen en om de gelegde beslagen op te heffen toegewezen, met een dwangsom van € 325.000,- per vordering. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.