ECLI:NL:RBMNE:2024:1927

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
570733 KG ZA 24-75
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis in kort geding over domeinnaam en webshop

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres in verzet, aangeduid als [opposant], niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een geschil over de domeinnaam van een webshop die door de gedaagde partij, [geopposeerde], werd geëxploiteerd. De domeinnaam was zonder medeweten van [geopposeerde] op naam gezet van [opposant] en doorgelinkt naar een bedrijf dat eigendom was van haar echtgenoot, [A]. Na een eerder verstekvonnis, waarbij [opposant] niet was verschenen, heeft [A] contact opgenomen met de advocaat van [geopposeerde], wat door de rechtbank werd beschouwd als een daad van bekendheid namens [opposant]. Hierdoor was de termijn voor het indienen van verzet verstreken, waardoor [opposant] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat zelfs als [opposant] ontvankelijk zou zijn, het verstekvonnis niet vernietigd zou worden, omdat [A] in strijd met een eerdere overeenkomst had gehandeld. De proceskosten werden toegewezen aan [geopposeerde].

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/570733 / KG ZA 24-75
Vonnis in kort geding van 22 maart 2024
in de zaak van
[opposant],
zonder bekende woon- en/of verblijfplaats,
eisende partij in verzet,
oorspronkelijk gedaagde,
hierna te noemen: [opposant] ,
advocaat: mr. S. van Buuren te Strijen,
tegen
[geopposeerde] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonend en gevestigd in [woonplaats] ,
gedaagde partij in verzet,
oorspronkelijk eiser,
hierna te noemen: [geopposeerde] ,
advocaat: mr. W.F. Dammers en mr. W.F.J.N. van Mook.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de inleidende dagvaarding met producties 1 t/m 26 in de zaak met nummer 565799 KG ZA 23-616,
- het verstekvonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 29 november 2023,
- de verzetdagvaarding met producties 1 t/m 6 en aanvullende producties 12 t/m 17,
- de aanvullende producties 27 t/m 53 van [geopposeerde] ,
- de pleitnota van [opposant] ,
- de pleitnota van [geopposeerde] .
1.2.
Op 8 maart 2024 heeft mr. J.G. van Ommeren, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was namens mevrouw [opposant] aanwezig haar echtgenoot [A] die zij heeft gemachtigd om haar te vertegenwoordigen, bijgestaan door mr. S. van Buuren. Verder was aanwezig de heer [geopposeerde] , bijgestaan door advocaat mr. W.F. Dammers. Ook was aanwezig mevrouw [B] .
1.3.
Na de mondelinge behandeling is besloten en aan partijen medegedeeld dat vandaag uitspraak wordt gedaan.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geopposeerde] exploiteert een webshop onder de naam [handelsnaam] en maakte gebruik van de domeinnaam [domeinnaam] Op 24 oktober 2023 is deze domeinnaam, zonder dat [geopposeerde] dat wist, op naam gezet van [opposant] en doorgelinkt naar het bedrijf [bedrijf] BV (hierna: [bedrijf] ) dat eigendom is van haar echtgenoot [A] (hierna: [A] ). De inloggegevens van de domeinnaam zouden [opposant] en/of [A] hebben verkregen van [C] (hierna: [C] ) die voorheen de website van [geopposeerde] beheerde.
2.2.
Als gevolg van de doorgelinkte domeinnaam kwamen internetgebruikers die op zoek waren naar de webshop van [geopposeerde] uit op de website van [bedrijf] . Daardoor verloor [geopposeerde] klanten. Daarom heeft hij op 20 november 2023 een kort geding aangespannen tegen [bedrijf] , [C] en [opposant] . Geen van deze gedaagden is tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding verschenen. Tegen hen is verstek verleend en de vorderingen van [geopposeerde] zijn toegewezen. [opposant] komt nu tegen dit verstekvonnis in verzet.

3.De beoordeling

Is [opposant] ontvankelijk in haar verzet? Nee.
3.1.
Artikel 143 Rechtsvordering (Rv) geeft de in Nederland wonende of verblijvende gedaagde vier weken om in verzet te komen van een verstekvonnis en de gedaagde zonder bekende woonplaats of een bekend werkelijk verblijf in Nederland acht weken. De termijn van verzet kan op drie verschillende momenten plaatsvinden. In artikel 143 lid 2 Rv worden de eerste twee aanvangsmomenten genoemd:
1. na betekening van het verstekvonnis aan de gedaagde in persoon
2. na een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis.
Artikel 143 lid 3 Rv biedt nog een derde aanvangsmoment:
3. de dag van tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
3.2.
Vast staat dat het verstekvonnis niet aan [opposant] is betekend. Wel staat vast dat [A] naar aanleiding van het verstekvonnis op 8 december 2023 contact heeft opgenomen met de advocaat van [geopposeerde] . [A] heeft toen aangeboden om ter afwikkeling van het geschil een bedrag van € 1.000,- te betalen, zijnde twee derde van de proceskosten waartoe de gedaagden in het verstekvonnis veroordeeld zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit als een daad van bekendheid beschouwd moet worden namens [opposant] . Weliswaar heeft niet [opposant] zelf contact opgenomen met de advocaat, maar uit de stukken en de toelichting tijdens de zitting blijkt dat [A] in alles wat met dit geschil te maken heeft namens [opposant] handelt. Zo is het [A] die ervoor heeft gezorgd dat de domeinnaam [domeinnaam] op naam van [opposant] is gezet en is hij ook op deze zitting namens haar verschenen. [opposant] wist volgens [A] niet eens dat de domeinnaam op haar naam was gezet. Dat betekent dat de verzettermijn op 8 december 2023 is aangevangen en dat die op 2 februari 2024 is geëindigd. [opposant] is pas eind februari 2024 in verzet gekomen en dat is dus te laat. Overigens zou het verzet ook op grond van artikel 143 lid 3 Rv te laat zijn ingesteld, omdat het verstekvonnis op 8 december 2023 ten uitvoer is gelegd. De tenuitvoerlegging op die datum is niet in geschil. [opposant] erkent onder randnummer 5 van de dagvaarding dat de domeinnaam op die datum geleverd is.
3.3.
Omdat [opposant] de verzet dagvaarding niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft ingediend, is zij niet-ontvankelijk in haar verzet.
Ten overvloede
3.4.
In het geval dat [opposant] wel ontvankelijk zou zijn geweest in haar verzet zou dat evenmin hebben geleid tot vernietiging van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 29 november 2023. De reden daarvoor is de volgende.
3.5.
Uit het contract dat [geopposeerde] en [A] ter beëindiging van hun samenwerking op 16 december 2020 hebben gesloten (productie 3 van [geopposeerde] ), blijkt dat zij hebben afgesproken dat de domeinnaam (in het contract omschreven als url) en de webshop [handelsnaam] naar [geopposeerde] zou gaan en dat [geopposeerde] daarvoor aan [A] 24 maanden lang een bedrag van € 1.650,- zou betalen. Tijdens de zitting heeft [A] verklaard dat hij deze overeenkomst kent en dat hij die heeft ondertekend. Wat [A] daarna met [C] heeft afgesproken over het verstrekken van de inloggegevens en het token voor overdracht van de domeinnaam [domeinnaam] en wie van beiden daar het initiatief toe heeft genomen, is niet van belang. Van belang is dat [A] daarmee heeft gehandeld in strijd met de overeenkomst die hij met [geopposeerde] heeft gesloten.
De proceskosten
3.6.
[opposant] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [geopposeerde] betalen. Die proceskosten bestaan uit het salaris van de advocaat. In een verzetszaak wordt het tarief toegepast van een contradictoir kort geding en berekend aan de hand van de complexiteit van de zaak. In dit geval gaat het om een gemiddelde zaak. Het tarief dat daarbij hoort bedraagt € 1.107,-.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verklaard [opposant] niet-ontvankelijk,
4.2.
veroordeelt [opposant] in de proceskosten van € 1.107,-.
4.3.
verklaar dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.