Uitspraak
RECHTBANK Midden-Nederland
1.De procedure
- de aanvullende producties 27 t/m 53 van [geopposeerde] ,
- de pleitnota van [geopposeerde] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiseres in verzet, aangeduid als [opposant], niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft een geschil over de domeinnaam van een webshop die door de gedaagde partij, [geopposeerde], werd geëxploiteerd. De domeinnaam was zonder medeweten van [geopposeerde] op naam gezet van [opposant] en doorgelinkt naar een bedrijf dat eigendom was van haar echtgenoot, [A]. Na een eerder verstekvonnis, waarbij [opposant] niet was verschenen, heeft [A] contact opgenomen met de advocaat van [geopposeerde], wat door de rechtbank werd beschouwd als een daad van bekendheid namens [opposant]. Hierdoor was de termijn voor het indienen van verzet verstreken, waardoor [opposant] niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat zelfs als [opposant] ontvankelijk zou zijn, het verstekvonnis niet vernietigd zou worden, omdat [A] in strijd met een eerdere overeenkomst had gehandeld. De proceskosten werden toegewezen aan [geopposeerde].