ECLI:NL:RBMNE:2024:1926

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
UTR 24/1317
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake informatieverzoek op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Stichting de Verbeelding tegen de afwijzing van haar aanvraag om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo). De Nationale Ombudsman heeft de aanvraag met het besluit van 18 december 2023 buiten behandeling gesteld. De Stichting heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door de Ombudsman niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de Stichting beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk ongegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Stichting stelt dat de Ombudsman misbruik van recht aanneemt om een onderzoek naar zijn functioneren te saboteren, en dat er spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien het verzoek draait om het verkrijgen van documenten zonder onomkeerbare gevolgen.

De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 22 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/1317

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2024 in de zaak tussen

Stichting de Verbeelding, statutair gevestigd in Utrecht, verzoekster

(gemachtigde: G. Heres Hoogerkamp),
en

de Nationale Ombudsman, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Scheppink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Stichting tegen de afwijzing van haar aanvraag om informatie op grond van de Wet open overheid (Woo).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 18 december 2023 buiten behandeling gesteld.
1.2.
Met het bestreden besluit van 26 februari 2024 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar van de Stichting niet-ontvankelijk verklaard. De Stichting heeft hiertegen beroep ingesteld (zaaknummer UTR 24/1330). Tevens heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
1.3.
Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Omdat het verzoek kennelijk ongegrond is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk ongegrond is.
4. De Stichting voert aan dat verweerder al geruime tijd gebruik maakt van zijn bevoegdheid om misbruik van recht in de zin van artikel 4.6 van de Woo aan te nemen, om daarmee een onderzoek naar zijn functioneren te saboteren. Volgens de Stichting raakt deze zaak zodanig de fundamenten van de rechtstaat, dat het spoedeisend belang een gegeven is. Daarbij heeft verweerder volgens eiser te lang gewacht om een besluit te nemen. De Stichting verwijst in dat verband naar eerdere procedures over Woo-besluiten van verweerder die aanhangig zijn bij de rechtbank Den Haag. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft in verscheidene uitspraken het optreden van verweerder evident onrechtmatig genoemd [1] en volgens eiser geldt dat oordeel ook voor het bestreden besluit. Volgens de Stichting staat de niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar haaks op de waarborgen die de wetgever voor de antimisbruikbepaling van de Woo heeft gesteld.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van spoedeisend belang, en dat het verzoek reeds daarom moet worden afgewezen. Evenmin is volgens verweerder sprake van een evident onrechtmatig besluit.
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Voordat de zaak inhoudelijk kan worden behandeld, moet eerst worden beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Daarvan kan sprake zijn als er door de werking van het besluit een feitelijke of juridische situatie zou ontstaan die onomkeerbare gevolgen zou hebben.
7. Een dergelijk zwaarwegend spoedeisend belang heeft de Stichting niet aannemelijk gemaakt. De zaak draait om het verkrijgen van documenten. De stichting heeft die nog niet ontvangen, maar niet is gebleken dat zij bij de verkrijging ervan een spoedeisend belang heeft. Ook is niet gebleken van onomkeerbare gevolgen. De korte duur van de aanvraag- en bezwaarprocedure tot nu leidt evenmin tot de conclusie dat sprake is van een spoedeisend belang.
8. Verder is dit geen situatie waarin voor de voorzieningenrechter op voorhand duidelijk is dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Gezien de gronden van het verzoek en van het beroep in relatie tot de motivering van het bestreden besluit en de verwijzing naar de voorgeschiedenis, is de voorzieningenrechter van oordeel dat er meer onderzoek nodig om een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit te kunnen geven. Deze spoedprocedure leent zich daar niet voor.
9. Dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag in andere zaken van de Stichting over het spoedeisend belang tot een andere conclusie is gekomen, maakt het voorgaande niet anders. In dit geval is niet zonneklaar, dat wil zeggen zonder nader onderzoek duidelijk, dat het bestreden besluit inhoudelijk onrechtmatig is. Daarbij moet iedere zaak op zijn eigen merites worden beoordeeld.
10. De conclusie is dat er geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.