ECLI:NL:RBMNE:2024:1924

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
570868 KG ZA 24-82
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broers over uitkoopregeling en verkoop van onroerend goed

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2024, gaat het om een kort geding tussen twee broers, [eiser sub 1] en [gedaagde sub 1], die samen eigenaar zijn van onroerend goed en een bedrijf. Ze hebben een uitkoopregeling getroffen waarbij het gezamenlijke onroerend goed verkocht mag worden om de ander uit te kopen. Echter, er is een geschil ontstaan over de uitvoering van deze regeling. De rechtbank heeft op 28 februari 2024 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde sub 2] niet in staat is geweest om [eiser sub 2] voor de gestelde termijn uit te kopen, waardoor de verkoop van de panden aan [adres 2], [adres 3] en [adres 4] niet door mag gaan. Tevens is bepaald dat [gedaagde c.s.] geen toegang meer mag ontzeggen tot de panden en dat de inventaris niet verkocht mag worden. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [eiseres c.s.] toegewezen en de proceskosten aan [gedaagde c.s.] opgelegd. De uitspraak is gedaan in het kader van een spoedeisend belang, gezien de dreigende verkoop van de panden en de inventaris.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/570868 / KG ZA 24-82
Vonnis in kort geding van 28 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 1] ,
2.
[eiser sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [eiser sub 2] ,
eisende partijen in conventie,
gedaagde partijen in reconventie,
advocaat: mr. R.H.P. van de Venne in Zutphen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
advocaat: mr. D.A. Siddiqui in Rotterdam.
Eisende partijen worden samen (in vrouwelijk enkelvoud) [eiseres c.s.] genoemd en gedaagde partijen worden samen (in vrouwelijk enkelvoud) [gedaagde c.s.] genoemd.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank beschikt over de volgende stukken:
- de dagvaarding en in totaal 20 producties,
- de eis in reconventie en in totaal 25 producties,
1.2.
Op 28 februari 2024 heeft mr. K.G.F. van der Kraats, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen, griffier, een mondelinge behandeling gehouden. Daarbij was aanwezig, mede namens [eiser sub 2] , de heer [eiser sub 1] , bijgestaan door advocaat mr. R.H.P. van de Venne. Verder was aanwezig, mede namens [gedaagde sub 2] , de heer [gedaagde sub 1] en de heer [A] als gevolmachtigde van [gedaagde c.s.] ., bijgestaan door advocaat mr. D.A. Siddiqui. Daarnaast waren er familieleden en vrienden van partijen aanwezig. Beide partijen hebben pleitnota’s voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en van elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 28 februari 2024 (verkort) vonnis gewezen. Het onderstaande is de uitwerking hiervan.

2.Het geschil en de beoordeling in conventie en reconventie

Introductie van partijen
2.1.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn broers. Samen zijn zij eigenaar van het bedrijfspand met bedrijfswoning aan de [adres 1] in [plaats] . Verder zijn zij via [eiser sub 2] respectievelijk [gedaagde sub 2] bestuurders en (ieder voor 50%) aandeelhouder van [bedrijf 1] BV (hierna: [bedrijf 1] ). [bedrijf 1] is eigenaar van de bedrijfspanden aan de [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] in [plaats] . Daarnaast is [bedrijf 1] bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 2] BV.
De kern van de zaak
2.2.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het beleid en de gang van zaken van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . [gedaagde sub 2] is daarom een enquêteprocedure gestart bij de Ondernemingskamer. Deze procedure is aangehouden, omdat partijen hebben geprobeerd om samen tot een oplossing te komen. Die oplossing dachten zij te hebben gevonden in de koopovereenkomst van 11 juli 2023 (hierna: de overeenkomst). In die overeenkomst is afgesproken dat eerst [eiser sub 2] mag proberen om de aandelen van [gedaagde sub 2] in [bedrijf 1] te kopen en als dat niet lukt dat dan [gedaagde sub 2] mag proberen om [eiser sub 2] uit te kopen, waarbij steeds drie maanden gelegenheid bestaat voor het verkrijgen van financiering. Die financiering moet (deels) komen uit de verkoop van onroerend goed.
2.3.
Over de nakoming van de overeenkomst is een geschil ontstaan. Dat heeft geleid tot een kort gedingprocedure bij deze rechtbank (geregistreerd onder nummer 564949 KG ZA 23-584) en het daaropvolgende vonnis van 1 december 2023. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat [eiser sub 2] [gedaagde sub 2] in de gelegenheid moet stellen om [eiser sub 2] uit te kopen en dat de termijn van drie maanden die zij daarvoor heeft, start op het moment dat [eiser sub 2] de sleutels van het pand aan de [adres 1] aan [gedaagde sub 2] overhandigt. De voorzieningenrechter heeft [eiser sub 2] verder verplicht om mee te werken aan de verkoop van de panden aan de [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] in [plaats] en de [adres 1] in [plaats] .
2.4.
[eiseres c.s.] heeft tegen het kort geding vonnis hoger beroep ingesteld. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft op 27 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep en daarin – voor zover voor deze procedure relevant – de vordering van [gedaagde sub 2] tot medewerking van [eiser sub 2] aan de verkoop van [adres 3] en [adres 4] alsnog afgewezen. Reden daarvoor is dat de tekst van de overeenkomst alleen betrekking heeft op [adres 2] . Verder heeft het hof de ontzegging van de toegang tot de panden beperkt tot [adres 2] en [adres 1] .
2.5.
Inmiddels heeft [gedaagde sub 2] de panden aan de [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] gezamenlijk verkocht en heeft [eiseres c.s.] geen toegang meer tot deze panden en de panden aan de [adres 1] . Ook heeft [gedaagde c.s.] . de inventaris van [bedrijf 2] (en naar [eiseres c.s.] stelt ook inventaris die alleen van haar is of van derden) zonder toestemming van [eiseres c.s.] via een veiling te koop aangeboden. Met dit kort geding wil [eiseres c.s.] voorkomen dat het onroerend goed en de inventaris verkocht worden. [gedaagde c.s.] . heeft op haar beurt tegenvorderingen ingesteld.
De beoordeling
in conventie
Ontvankelijkheid
2.6.
[gedaagde c.s.] . stelt dat [eiseres c.s.] niet-ontvankelijk is omdat in artikel 9 van de overeenkomst is afgesproken dat partijen geen nieuwe procedures meer mogen voeren. De voorzieningenrechter volgt deze stelling niet. Artikel 9 is niet heel duidelijk en te algemeen geformuleerd. Wat er precies mee is bedoeld kan in dit kort geding niet vastgesteld worden. Daarvoor is nader onderzoek nodig en daarvoor is in kort geding geen plaats. Het is in ieder geval niet aannemelijk dat de strekking van deze bepaling is dat er een algemeen verbod op het instellen van rechtsmiddelen is overeengekomen, nog daargelaten of dat dan wel geldig zou zijn. Bovendien zou dit argument van [gedaagde c.s.] ., als het al ergens toe zou leiden, niet leiden tot niet-ontvankelijkheid maar tot afwijzing. Het gaat dan immers om nakoming van een bepaling uit de overeenkomst en niet om het al dan niet voldoen aan een formeel vereiste.
Spoedeisend belang
2.7.
Voor een voorlopige voorziening is een spoedeisend belang vereist. [eiseres c.s.] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De veiling van de inventaris sluit op 29 februari 2024. Verder heeft [gedaagde c.s.] . de panden aan de [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] in [plaats] gezamenlijk verkocht en wil zij de levering daarvan ook op 29 februari 2024 laten plaatsvinden.
De gevolgen van het arrest in hoger beroep voor dit kort geding
2.8.
Het hof heeft in haar uitspraak van 27 februari 2024 geoordeeld dat de tekst van artikel 12 van de overeenkomst niet voorziet in de verkoop van de panden [adres 3] en [adres 4] . [gedaagde c.s.] . stelt zich op het stadpunt dat de voorzieningenrechter dit oordeel niet hoeft te volgen, omdat het niet juist is en daarbij niet alle feiten meegenomen zijn.
2.9.
De voorzieningenrechter begrijpt dat [gedaagde c.s.] . daarmee doelt op de Turkse versie van de overeenkomst waarin, in tegenstelling tot de door [gedaagde c.s.] . ondertekende Nederlandse versie, wél zou staan dat de panden [adres 3] en [adres 4] verkocht mochten worden om de uitkoop van de andere vennoot te financieren. Het hof kon die versie niet bij de beoordeling betrekken omdat die niet was overgelegd. Ook in dit kort geding heeft [gedaagde c.s.] . de gestelde Turkse versie niet overgelegd. Daarom kan die dus ook hier niet bij de beoordeling betrokken worden en leidt deze stelling niet tot een ander oordeel over de reikwijdte van artikel 12 van de overeenkomst. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het oordeel van het hof in hoger beroep heeft te respecteren en dat de verkoop en levering van de panden [adres 3] en [adres 4] niet door mag gaan en dat [gedaagde sub 2] [eiser sub 2] toegang zal moeten verlenen tot deze panden.
2.10.
De stelling van [gedaagde c.s.] . dat als de verkoop van de panden [adres 3] en [adres 4] al tijdens de procedure in hoger beroep gerealiseerd zou zijn, de belangenafweging anders zou zijn uitgevallen, leidt niet tot een ander oordeel. Partijen hebben nu eenmaal vastgelegd dat de verkoop alleen ziet op de panden aan de [adres 1] en de [adres 2] . [gedaagde sub 2] heeft desondanks besloten de andere panden te verkopen en zichzelf daarmee in deze situatie gebracht. Dat komt voor haar rekening en risico. Dat het niet doorgaan van de verkoop ook niet in het belang is van [eiseres c.s.] omdat daarmee extra kosten gepaard zullen gaan, is niet onaannemelijk, maar dat leidt niet tot een ander oordeel.
De uitkooptermijn van [gedaagde sub 2]
2.11.
Voor de vorderingen over de andere panden en voor zover het oordeel van het hof over de panden [adres 3] en [adres 4] niet gevolgd zou moeten worden, is van belang of de termijn van drie maanden is verlopen die [gedaagde sub 2] heeft om [eiser sub 2] uit te kopen. Deze termijn vangt volgens het kort geding vonnis van 1 december 2023 aan als de sleutel voor [adres 1] aan [gedaagde sub 2] is overhandigd. Wat er met de sleutels van de panden aan de [locatie 1] en de [locatie 2] is gebeurd, is daarom niet van belang voor de aanvang van de uitkooptermijn. Ook is daarvoor niet van belang of er daadwerkelijk toegang tot de panden is verleend.
2.12.
[eiseres c.s.] stelt dat de termijn is gaan lopen op 16 november 2023, omdat [eiser sub 2] toen de sleutel van [adres 1] door haar vertegenwoordiger/bemiddelaar [B] aan [A] heeft laten overhandigen. [A] , die in dit kort geding optreedt als woordvoerder van [gedaagde c.s.] ., betwist dat hij de sleutel op die dag heeft ontvangen. Die sleutels moesten ook niet aan hem overhandigd worden maar aan [C] die volgens [gedaagde c.s.] . optreedt als bemiddelaar/tussenpersoon van [gedaagde sub 2] . De voorzieningenrechter merkt op dat in de overeenkomst daar niets over staat. Daarin is alleen vastgelegd dat [C] de activa van [bedrijf 1] zal inspecteren. Wat hier ook van zij, feit is dat zich bij de stukken een verklaring bevindt van [B] waarin hij verklaart dat hij de sleutel voor [adres 1] op 16 november 2023 heeft overhandigd aan [A] en dat deze verklaring door [gedaagde sub 1] is ondertekend. Verder is van belang dat [B] het vertrouwen genoot van beide partijen. Zij hebben hem immers in artikel 12 van de overeenkomst volledige volmacht gegeven om de onroerende goederen van [bedrijf 1] te verkopen. Met de enkele niet nader onderbouwde stelling dat de verklaring van [B] vals is, heeft [gedaagde c.s.] . dan ook onvoldoende gemotiveerd betwist dat de sleutel niet op 16 november 2023 is overhandigd.
2.13.
De voorzieningenrechter gaat daarom voor de start van de drie maanden termijn uit van 16 november 2023. De conclusie is dan dat de termijn van drie maanden op 16 februari 2024 is geëindigd en dat het [gedaagde sub 2] niet is gelukt om [eiser sub 2] voor die datum uit te kopen. Dat betekent dat [gedaagde sub 2] de panden nu niet meer mag verkopen om met de opbrengst daarvan [eiser sub 2] uit te kopen. Ook dit is dus een reden waarom de verkoop en levering van de panden [adres 3] en [adres 4] niet door mag gaan. Daarnaast mag om deze reden ook de verkoop en levering van het pand [adres 2] niet doorgaan en mag [gedaagde sub 2] niet meer proberen om de panden [adres 1] te verkopen. [gedaagde c.s.] . zal [eiseres c.s.] ook weer toegang moeten verlenen tot alle panden.
Verkoop van de inventaris van [adres 2] en [adres 3] en [adres 4]
2.14.
Over verkoop van de inventaris van [bedrijf 1] dan wel [bedrijf 2] hebben partijen niets vastgelegd in de overeenkomst. Andere afspraken over verkoop van de inventaris zijn de voorzieningenrechter evenmin bekend. Er is dan ook geen grondslag voor het verkopen/veilen van de inventaris van de panden [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] . Voor zover [gedaagde c.s.] . op grond van de overeenkomst of andere afspraken wel het recht zou hebben om naast de panden ook de inventaris die zich daarin bevind te mogen verkopen, geldt dat alleen voor inventaris in de panden [adres 1] en [adres 2] en dan alleen tijdens de drie maanden periode. Verkoop van inventaris in de panden [adres 1] is hier niet aan de orde en voor de inventaris in het pand [adres 2] geldt dat de termijn van drie maanden op 16 februari 2024 is geëindigd. Dat betekent dat [gedaagde c.s.] . de inventaris van [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] niet (langer) mag verkopen.
Dwangsom
2.15.
De vorderingen van [eiseres c.s.] tot het opleggen van dwangsommen worden afgewezen. Partijen zijn in meerdere procedures verwikkeld en raken daardoor steeds verder verstrikt in (financiële) problemen. Een dwangsom zal alleen maar leiden tot nog meer procedures en grotere financiële problemen voor partijen in privé en voor de onderneming waar beide partijen als bestuurder verantwoordelijk voor zijn. De voorzieningenrechter gaat er ook vanuit dat partijen zich ook zonder dwangsom aan deze uitspraak zullen houden.
De proceskosten in conventie
2.16.
[gedaagde c.s.] . krijgt ongelijk. Zij moet daarom de proceskosten van [eiseres c.s.] betalen. Die kosten zijn tot nu toe begroot op:
- dagvaarding € 115,84
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat
€ 1.107,00(tarief gemiddelde zaak)
Totaal € 1.910,84
in reconventie
2.17.
[gedaagde c.s.] . vordert in reconventie - kort gezegd - ontruiming van de panden [adres 2] en [adres 3] en [adres 4] en een vervangende machtiging voor [gedaagde sub 2] om die panden te verkopen en te leveren en om de inventaris van [bedrijf 1] / [bedrijf 2] te mogen verkopen dan wel veilen. Daarnaast vordert zij een vervangende machtiging voor [gedaagde sub 1] om zijn aandeel uit verkoop van de panden aan de [adres 1] over te dragen en om [eiser sub 2] te gebieden om haar aandelen van [bedrijf 1] aan [gedaagde sub 2] over te dragen. Gelet op de uitkomst in conventie moeten deze vorderingen, in de eis van reconventie genoemd onder I tot en met V, worden afgewezen
2.18.
Tot slot vordert [gedaagde sub 2] nog schorsing van [eiser sub 2] als bestuurder van [bedrijf 1] . Deze vordering wordt afgewezen, omdat [gedaagde sub 2] die niet heeft onderbouwd. Bovendien loopt er een procedure bij de Ondernemingskamer, waar de gewenste schorsing aan de orde gesteld kan worden.
De proceskosten in reconventie
2.19.
[gedaagde c.s.] . krijgt ook in reconventie ongelijk. Daarom moet [gedaagde c.s.] . ook in reconventie de proceskosten van [eiseres c.s.] betalen. Deze kosten bestaan uit de salariskosten voor de advocaat. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie wordt het liquidatietarief bepaald op een half punt. De proceskosten worden begroot op een bedrag van € 553,50.
in conventie en reconventie
2.20.
[gedaagde c.s.] . moet zowel in conventie als in reconventie de nakosten betalen. Die kosten worden vastgesteld op € 278,- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing).

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om [eiser sub 1] de vrije toegang te verlenen tot de panden aan de [adres 1] in [plaats] ,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om [eiser sub 2] de vrije toegang te verschaffen tot de panden aan de [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] in [plaats] ,
3.3.
verbiedt [gedaagde sub 1] om het pand aan de [adres 1] te verkopen of te leveren,
3.4.
verbiedt [gedaagde sub 2] om het pand aan de [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] in [plaats] te verkopen of te leveren,
3.5.
verbiedt [gedaagde c.s.] . om de inventaris te verkopen van het pand aan de [adres 2] en [adres 3] en de [adres 4] in [plaats] ,
3.6.
veroordeelt [gedaagde c.s.] . hoofdelijk in de proceskosten van € 1.910,84, te betalen binnen veertien dagen na betekening,
3.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
In reconventie
3.8.
wijst de vorderingen af
3.9.
veroordeelt [gedaagde c.s.] . hoofdelijk in de proceskosten van € 533,50, te betalen binnen veertien dagen na betekening,
In conventie en reconventie
3.10.
veroordeelt [gedaagde c.s.] . hoofdelijk in de nakosten van € 278,-, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [gedaagde c.s.] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde c.s.] . € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024, en op 12 maart 2024 ondertekend door mr. A.A.T. van Rens.