ECLI:NL:RBMNE:2024:1916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10774140 \ MC EXPL 23-6501
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging overeenkomst aanneming van werk na overlijden opdrachtgever; erfgenaam vordert teruggave aanneemsom

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een erfgenaam en een aannemer. De erfgenaam, [eiser], heeft de overeenkomst van aanneming van werk opgezegd na het overlijden van zijn vader, die de overeenkomst had gesloten met de aannemer, [gedaagde]. De vader had een aanneemsom van € 9.000,00 betaald voor de renovatie van zijn badkamer, maar er waren geen werkzaamheden uitgevoerd. De erfgenaam vorderde de terugbetaling van de volledige aanneemsom, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat de aannemer niet had voldaan aan haar mededelingsplicht over besparingen die zij had kunnen realiseren door de opzegging van de overeenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de aannemer de gehele aanneemsom moest terugbetalen, omdat zij niet had aangetoond dat zij kosten had gemaakt die door de erfgenaam betaald moesten worden. De rechter stelde vast dat de aannemer niet had voldaan aan haar verzwaarde mededelingsplicht en dat de algemene voorwaarden vernietigbaar waren, waardoor de aannemer zich niet kon beroepen op haar recht op een deel van de aanneemsom. De kantonrechter wees de vordering van de erfgenaam toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de aannemer in de proceskosten.

Dit vonnis benadrukt het belang van transparantie en mededelingsplicht van aannemers in het geval van opzegging van aannemingsovereenkomsten, vooral wanneer de opdrachtgever is overleden en de erfgenamen de rechten van de opdrachtgever uitoefenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almere
Zaaknummer: 10774140 \ MC EXPL 23-6501
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Incassocenter B.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding met producties en de schriftelijke reactie van [gedaagde] op de dagvaarding.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 februari 2024. [eiser] is verschenen, bijgestaan door [A] van Incassocenter B.V. Namens [gedaagde] is niemand verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.
1.3.
De vader van [eiser] heeft een overeenkomst met [gedaagde] gesloten. In de dagvaarding heeft [eiser] niet vermeld dat hij de vordering instelt in hoedanigheid van erfgenaam van zijn vader. Ook heeft hij niet aangetoond dat hij deze procedure als zodanig mag voeren. De kantonrechter heeft [eiser] in de gelegenheid gesteld een verklaring van erfrecht over te leggen, waaruit blijkt wie de erfgenamen van zijn vader zijn, en een volmacht, waaruit blijkt dat [eiser] deze procedure namens de erven van zijn vader mag voeren. [gedaagde] is hiervan na de mondelinge behandeling bij brief van 16 februari 2024 in kennis gesteld. Op 23 februari 2024 heeft de kantonrechter van [eiser] een verklaring van erfrecht en een volmacht ontvangen. Daaruit volgt dat [eiser] samen met zijn broer erfgenaam is van zijn vader en [eiser] als lasthebber deze procedure namens de erfgenamen op eigen naam mag voeren.
1.4.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 februari 2023 hebben de vader van [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst van aanneming van werk (hierna: de overeenkomst) gesloten. Zij zijn overeengekomen dat [gedaagde] de badkamer van de vader van [eiser] zal renoveren voor een aanneemsom van € 9.000,00, inclusief btw.
2.2.
De vader van [eiser] heeft de aanneemsom volledig aan [gedaagde] betaald.
2.3.
De montage van de badkamer zou plaatsvinden op 17 [.] 2023. Op
11 [.] 2023 is de vader van [eiser] in het ziekenhuis opgenomen. [eiser] heeft de afspraak voor de montage in overleg met [gedaagde] verzet.
2.4.
Op [overlijdensdatum] 2023 is de vader van [eiser] overleden. [eiser] heeft de overeenkomst vervolgens opgezegd.
2.5.
Er zijn geen renovatiewerkzaamheden aan de badkamer uitgevoerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
- € 10.122,52, bestaande uit € 9.000,00 inclusief btw aan aanneemsom, € 124,27 aan wettelijke rente en € 998,25 inclusief btw aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de wettelijke handelsrente over € 10.122,52 vanaf de dag van dagvaarding tot de algehele voldoening;
- de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst door niet te voldoen aan haar verplichting ingevolge artikel 14 lid 5 van haar algemene voorwaarden.
Dat artikel bepaalt dat als de opdrachtgever de overeenkomst heeft opgezegd [gedaagde] recht heeft op de aannemingssom, vermeerderd met de kosten die zij als gevolg van de niet voltooiing heeft moeten maken en verminderd met de door haar door de beëindiging bespaarde kosten. [gedaagde] heeft ondanks herhaaldelijk verzoek van [eiser] geen inzicht gegeven in door haar opgegeven kosten en besparingen. [gedaagde] kan daarom geen aanspraak maken op een deel van de aanneemsom en zal de gehele aanneemsom moeten terugbetalen, aldus [eiser] .
[eiser] vordert vergoeding van rente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat [gedaagde] in verzuim is.
3.3.
[gedaagde] voert aan dat zij voor de badkamer van de vader van [eiser] € 4.593,00 aan kosten heeft gemaakt en zij die kosten mag doorberekenen. Het materiaal voor de badkamer was al besteld. Dat materiaal wordt om kleurverschil te voorkomen voor de klant apart geproduceerd en besteld. De materialen die overblijven kunnen daarom niet opnieuw verkocht worden. Alleen de installatie van de badkamer was nog niet uitgevoerd. Daarvoor was een bedrag van € 1.852,00 uitgetrokken. [gedaagde] meent daarom dat zij op grond van artikel 14 lid 5 van de algemene voorwaarden € 7.333,20 aan annuleringskosten in rekening mag brengen. Zij blijft echter bij
haar aanbod aan [eiser] om van de betaalde aanneemsom € 4.500,00 terug te betalen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zo ver nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil tussen partijen is de vraag of [eiser] door de opzegging een deel van de aanneemsom aan [gedaagde] verschuldigd is. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] de gehele aanneemsom aan [eiser] moet terugbetalen en overweegt daartoe het volgende.
4.2.
Partijen beroepen zich op artikel 14 lid 5 van de algemene voorwaarden. Ter zitting heeft [eiser] kenbaar gemaakt dat [gedaagde] de algemene voorwaarden niet bij het sluiten van de overeenkomst aan zijn vader ter hand heeft gesteld. [gedaagde] heeft de algemene voorwaarden later per e-mail gelijk met de eerste factuur toegestuurd. Pas op dat moment werd zijn vader met de algemene voorwaarden bekend. De kantonrechter vat dit verweer op als een beroep op vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden op grond van artikel 6:233 aanhef en onder b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Dat artikel bepaalt dat de algemene voorwaarden vernietigbaar zijn als de gebruiker ( [gedaagde] ) aan de wederpartij ( [eiser] ) niet een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen. Op grond van artikel 6:234 lid 1 BW heeft de gebruiker aan zijn wederpartij de in artikel 233 onder b BW bedoelde mogelijkheid geboden, indien hij de algemene voorwaarden voor of bij het sluiten van de overeenkomst aan de wederpartij ter hand heeft gesteld of als dit redelijkerwijs niet mogelijk is, voor de totstandkoming van de overeenkomst aan de wederpartij bekend heeft gemaakt dat de voorwaarden bij hem ter inzage liggen of bij een door hem opgegeven Kamer van Koophandel of een griffie van een gerecht zijn gedeponeerd en dat zij op verzoek zullen worden toegezonden. De wederpartij moet in ieder geval voor het definitief tot stand komen van de overeenkomst op de algemene voorwaarden worden gewezen. Dat dat niet is gebeurd heeft [gedaagde] , nu zij niet op de zitting aanwezig was, niet weersproken. De algemene voorwaarden zijn daarom vernietigbaar, waardoor partijen zich niet op artikel
14 lid 5 van de algemene voorwaarden kunnen beroepen.
4.3.
Voor de beoordeling moet daarom worden teruggevallen op de wettelijke regeling. Die wettelijke regeling is te vinden in artikel 7:764 BW. Uit lid 1 van dat artikel volgt dat de opdrachtgever te alle tijde bevoegd is de aannemingsovereenkomst op te zeggen. Lid 2 bepaalt dat de opdrachtgever in dat geval de voor het gehele werk geldende prijs moet betalen, verminderd met de besparingen die voor de aannemer uit de opzegging voortvloeien.
4.4.
Uitgangspunt is dus dat [eiser] de afgesproken aanneemsom moet betalen, ondanks dat er nog geen aanvang is gemaakt met de werkzaamheden aan de badkamer. De besparingen die voor [gedaagde] uit de opzegging voortvloeien moeten op de aanneemsom in mindering worden gebracht. Die besparingen zijn gelijk aan de kosten die [gedaagde] niet meer heeft, omdat zij het (restant van het) werk niet hoeft te voltooien. Nu [eiser] stelt dat [gedaagde] geen kosten heeft gehad die door [eiser] betaald zouden moeten worden en hij daarom recht heeft op teruggave van de gehele aanneemsom, rust op hem de stelplicht en bewijslast daarvan. [gedaagde] heeft in dat kader wel een belangrijke verzwaarde mededelingsplicht ten aanzien van het bestaan en de omvang van haar besparingen. [gedaagde] zal dus duidelijk moeten maken welke besparingen zij heeft gehad.
4.5.
[gedaagde] stelt dat zij € 4.593,00 aan kosten heeft gemaakt en [eiser] daarom alleen recht heeft op het resterende deel van de aanneemsom. Die kosten zouden zijn besteed aan marketing, de adviseur, het opvolgen van leads, reiskosten en de inkoop van maatwerk. [gedaagde] heeft deze kosten op geen enkele wijze onderbouwd. Dat had wel op haar weg gelegen, omdat uit de offerte niet opgemaakt kan worden dat zij deze kosten heeft moeten maken. Ook na meerdere verzoeken van [eiser] om een specificatie van de kosten, heeft [gedaagde] geen duidelijk en verifieerbaar inzicht in de kosten gegeven. [gedaagde] stelt dat zij maatwerk levert en de materialen speciaal voor de badkamer van [eiser] zijn besteld, maar dat blijkt nergens uit. [gedaagde] heeft aldus niet voldaan aan haar mededelingsplicht. Dat betekent dat [eiser] niet gehouden kan worden aan zijn stelplicht en bewijslast. Nu niet is gebleken dat [gedaagde] kosten heeft gemaakt ter uitvoering van de overeenkomst, moet zij de gehele aanneemsom aan [eiser] terugbetalen. Ook de wettelijke rente over de aanneemsom, door [eiser] gesteld op € 124,27 tot 30 augustus 2023, is als niet betwist toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 825,00 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen. Ook de gevorderde btw van € 173,25 is toewijsbaar.
Wettelijke rente
4.7.
De vordering van [eiser] zal worden toegewezen tot een bedrag van
€ 10.122,52. [eiser] vordert dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke handelsrente. Nu geen sprake is van een handelsovereenkomst is de wettelijke handelsrente niet toewijsbaar. [gedaagde] is wel de wettelijke rente verschuldigd. De rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 132,42
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten)
- nakosten € 135,00
________
Totaal € 1.323,42
4.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen als vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.122,52 met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2023 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.323,42, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op
3 april 2024.
41264