ECLI:NL:RBMNE:2024:1905

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
C/16/548476 / FO RK 22-1340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en kinderalimentatie in een familierechtelijke procedure

In deze beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 2 april 2024, wordt een voorlopige zorgregeling en de kinderalimentatie vastgesteld in een zaak tussen een vader en een moeder over hun minderjarige kind. De rechtbank heeft eerder op 10 februari 2023 een beschikking gegeven waarin de beslissing over de zorgregeling en kinderalimentatie werd uitgesteld, omdat de ouders besloten hadden om naar het Wijkteam te gaan. De ouders zijn van elkaar gescheiden en hebben samen een kind, geboren in 2021. De moeder heeft het gezag over het kind en de vader verzoekt om gezamenlijk gezag en een zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2024 zijn de verzoeken van beide ouders besproken. De rechtbank heeft besloten om de definitieve beslissing over de zorgregeling en het gezag zes maanden uit te stellen, in afwachting van een rapportage van de hulpverlening. De ouders hebben ingestemd met ouderschapsbemiddeling om hun communicatie te verbeteren. De rechtbank heeft een voorlopige zorgregeling vastgesteld waarbij het kind om de week van zaterdag 12:00 uur tot maandag 10:00 uur bij de vader verblijft.

Daarnaast heeft de rechtbank de kinderalimentatie vastgesteld op € 133,- per maand, ingaande op 16 februari 2024. De rechtbank heeft de draagkracht van de vader berekend en vastgesteld dat de moeder momenteel geen draagkracht heeft, aangezien zij een bijstandsuitkering ontvangt. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank heeft de ouders verzocht om tijdig te laten weten of er meer uitstel nodig is of dat een nieuwe zitting vereist is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/548476 / FO RK 22-1340
Gezag en omgang
Beschikking van 2 april 2024
in de zaak van:
[vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. D.E. Post,
tegen
[moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.A. van den Broek.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft in deze zaak op 10 februari 2023 een beschikking gegeven. In die beschikking heeft de rechtbank de beslissing over de zorgregeling en de kinderalimentatie uitgesteld, omdat de ouders samen besloten hebben om naar het Wijkteam te gaan. Voor het verloop van de procedure tot 10 februari 2023 verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde beschikking.
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het verweerschrift van de vader met bijlagen op het zelfstandig verzoek van de moeder van 7 maart 2023;
  • het aanvullende verzoek van de vader met bijlage van 18 januari 2024;
  • het F9-formulier van de vader met bijlagen van 5 februari 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen tegen het aanvullende verzoek van de vader van 13 februari 2024;
  • het F9- formulier van de moeder met bijlagen van 13 februari 2024.
1.3.
De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 16 februari 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • mevrouw [A] en de heer [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad).

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Voor de feiten tot 10 februari 2023 verwijst de rechtbank naar de hiervoor genoemde beschikking.
2.2.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat partijen de ouders zijn van:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] .
2.3.
De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige] . Dat betekent dat zij alleen de belangrijke beslissingen over haar kan nemen.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling van 13 januari 2023 heeft de rechtbank zowel de verzoeken in de bodemprocedure als het verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening behandeld. De rechtbank heeft als provisionele voorziening een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. Deze houdt na de opbouw in dat [minderjarige] en de vader vanaf de week van 6 februari 2023 elkaar op maandag en donderdag vier uur zien. De tijden zouden de ouders in onderling overleg afspreken.
2.5.
De vader verzoekt de rechtbank, na wijziging en aanvulling van zijn verzoeken, te bepalen dat:
  • [minderjarige] van zaterdag 12:00 uur tot maandag 10:00 uur bij de vader verblijft;
  • de vader samen met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
  • de vader € 25,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen vanaf de beschikkingsdatum.
2.6.
De moeder verzoekt de rechtbank:
  • een omgangsregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] , waarbij de vader [minderjarige] in de ene week op zaterdag om 12:00 uur ophaalt en haar op zondag 12:00 uur terugbrengt en in de andere week de vader [minderjarige] , op een in onderling overleg te bepalen doordeweekse dag na zijn werk ophaalt en haar de volgende ochtend om 10:00 uur of zoveel eerder als voor zijn werk nodig is, bij de moeder terugbrengt;
  • primair om het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag over [minderjarige] af te wijzen en subsidiair een Raadsonderzoek te gelasten om te beoordelen of gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] is;
  • een bijdrage door de vader vast te stellen in de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] van € 141,- per maand, met ingang van de datum van indiening van haar verzoek (12 januari 2023).

3.De beoordeling

Nog geen beslissing over de definitieve zorgregeling en het gezag
3.1.
De rechtbank zal nu nog geen beslissing over de definitieve zorgregeling en het gezag nemen, maar de beslissing zes maanden uitstellen in afwachting van de rapportage van de hulpverlener. Hierna zal de rechtbank deze beslissing uitleggen.
3.2.
Op de zitting hebben de ouders besloten om ouderschapsbemiddeling te gaan volgen. De rechtbank heeft daar vertrouwen in, omdat zij tijdens de zitting hebben toegezegd aan de hulpverlening mee te gaan werken.
3.3.
De rechtbank vindt de situatie van de ouders zodanig spoedeisend, gezien de moeizame communicatie tussen de ouders, dat zij zijn verwezen naar het [instelling] . Dit betekent dat er snel contact is met de hulpverlening. Tijdens de zitting heeft de rechtbank de ouders direct doorverwezen naar ouderschapsbemiddeling. De rechtbank heeft met de hulpverlening voor ogen dat de ouders samen aan de slag gaan om hun communicatie en het onderlinge vertrouwen te verbeteren. Als dat lukt, kunnen de ouders makkelijker afspraken maken over de zorgregeling en andere belangrijke zaken in het leven van [minderjarige] .
3.4.
De hulpverlening zal een rapportage aan de rechtbank sturen over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening. De ouders stemmen daarmee in.
3.5.
Zoals ook op de zitting is besproken zal de rechtbank de beslissing over de definitieve zorgregeling aanhouden in afwachting van een rapportage over het verloop en de uitkomst van de hulpverlening.
3.6.
De rechtbank heeft een scan van het proces-verbaal met gegevens van de ouders gestuurd naar de centrale intake/toegang die het gaat doorsturen naar de organisatie die hulp gaat verlenen. De centrale intake/toegang zal de rechtbank berichten welke organisatie is ingeschakeld. De rechtbank zal vervolgens een kopie van deze beschikking sturen aan de Raad en de hulpverlener(s) die het traject zal verzorgen.
3.7.
De rechtbank verzoekt deze instantie om uiterlijk op de datum zoals vermeld onder de beslissing, of zoveel eerder als mogelijk is, aan de rechtbank en aan de Raad te sturen de rapportage over het verloop en de uitkomst van de Ouderschapsbemiddeling onder vermelding van [instelling] . De uitkomst van de hulpverlening kan zijn: positief resultaat, niet geheel positief resultaat of negatief resultaat.
3.8.
Als de hulpverlening heeft geleid tot een positief resultaat, hebben de advocaten twee weken de tijd om te laten weten of behandeling ter zitting nog nodig is of dat de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
3.9.
Als de hulpverlening niet heeft geleid tot een (geheel) positief resultaat, zal de Raad beoordelen of een schriftelijk advies nodig is of dat een mondeling advies op zitting voldoende is. Als de Raad een schriftelijk advies nodig vindt, verzoekt de rechtbank de Raad om schriftelijk te adviseren en te doen wat daarvoor nodig is.
De voorlopige zorgregeling
3.10.
De rechtbank stelt een voorlopige zorgregeling vast waarbij [minderjarige] één keer per twee weken van zaterdag 12:00 uur tot maandag 10:00 uur bij de vader verblijft, waarbij de moeder haar op zaterdag naar de vader brengt en de vader haar op maandag weer bij de moeder brengt.
De rechtbank legt deze voorlopige zorgregeling vast om de volgende redenen.
3.11.
De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] dat de voorlopige zorgregeling duidelijk is en dat er niet te veel wisselingen plaatsvinden. De omgang tussen [minderjarige] en de vader verloopt goed, waardoor de rechtbank een uitbreiding van de zorgregeling in het belang van [minderjarige] vindt. Een opbouw in het aantal uren, zoals de moeder heeft voorgesteld, vindt de rechtbank niet noodzakelijk. [minderjarige] verblijft namelijk al een langere periode één keer in de twee weken een nacht bij de vader.
3.12.
Deze voorlopige zorgregeling geldt totdat de ouders samen een andere zorgregeling overeen komen of totdat de rechtbank anders heeft beslist. Dit betekent dat de ouders de zorgregeling niet eenzijdig mogen stoppen of wijzigen.
Kinderalimentatie
3.13.
De rechtbank beslist dat de vader een bedrag van € 133,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, vanaf de datum van deze beschikking. Dit betekent dat een deel van het verzoek van de moeder wordt afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij gaat zij in op de standpunten van de ouders, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. De berekeningen die de rechtbank heeft gemaakt zijn als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd. Bij de berekeningen rondt de rechtbank af op hele euro’s.
De ingangsdatum
3.14.
Voordat de rechtbank kan gaan rekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de kinderalimentatie gaat gelden.
3.15.
De wet geeft de rechtbank grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. [1] De rechtbank kan een bijdrage vaststellen of wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit grote gevolgen voor de ouders kan hebben.
3.16.
De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van de kinderalimentatie op de datum van de zitting, dat is 16 februari 2024. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Ter zitting heeft de vader toegelicht dat hij niet in staat is om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te betalen. De vader had er echter al wel geruime tijd rekening mee had kunnen houden dat hij zou worden aangesproken tot betaling van kinderalimentatie. Omdat de beslissing in deze zaak op zich heeft laten wachten, onder meer omdat partijen met hulpverlening aan de slag zijn gegaan, is het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk om de kinderalimentatie in te laten gaan per de datum van het verzoek van de moeder (12 januari 2023).
De behoefte van [minderjarige]
3.17.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De rechtbank stelt de behoefte van [minderjarige] vast op een bedrag van € 177,- per maand. Zij heeft dat als volgt berekend.
3.18.
De hoogte van de behoefte hangt – behalve van de leeftijd van het kind – af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij kunnen uitgeven aan hun kind/kinderen. De rechtbank moet daarom eerst vaststellen wat de ouders te besteden hadden toen zij nog bij elkaar waren. De ouders zijn het erover eens dat zij eind 2022 uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank zal om die reden uitgaan van het jaar 2022 om de behoefte van [minderjarige] te kunnen vaststellen. Daarnaast hebben de ouders nooit met elkaar samengewoond. De rechtbank zal daarom niet uitgaan van het gezamenlijke netto besteedbaar inkomen van de ouders om de behoefte van [minderjarige] vast te stellen, maar zal in dit geval het netto besteedbaar inkomen van de ouders apart berekenen en vervolgens de daaruit volgende behoefte middelen.
3.19.
Met betrekking tot het inkomen van de vader gaat de rechtbank uit van de jaaropgave van de vader van 2022, waarop een belastbaar loon van € 20.444,- per jaar is vermeld. Verder wordt rekening gehouden met de inkomensafhankelijke combinatiekorting waar de vader toen recht op had. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader bedroeg dan in 2022 € 1.704,- per maand. [2] De rechtbank gaat ervan uit dat de vader, net als de moeder, een kindgebonden budget zou ontvangen van € 375,- per maand. Het totale netto besteedbaar inkomen van de vader komt daarmee uit op € 2.079,-. Uit de tabellen van het Nibud volgt dat de behoefte van [minderjarige] , uitgaande van het netto besteedbaar inkomen van de vader, uitkomt op € 161,- per maand in 2022. Gecorrigeerd in verband met de inflatie (geïndexeerd) naar 2024 is dat € 177,- per maand. De berekening is als bijlage bij de beschikking gevoegd.
3.20.
De moeder ontving in 2022 alleen kindgebonden budget (zie berekening).
De draagkracht van de ouders
3.21.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van [minderjarige] voorzien. [3]
3.22.
Voor het bepalen van de draagkracht van de ouders past de rechtbank de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld toe. Het netto besteedbaar inkomen van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van het kind.
De draagkracht van de vader
3.23.
De draagkracht van de vader berekent de rechtbank op € 375,- per maand. [4] De rechtbank legt hierna uit hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.24.
Voor het inkomen kijkt de rechtbank naar de salarisspecificatie(s) over november en december uit 2023. Daaruit volgt een (gemiddeld) belastbaar loon van € 2.331.- per maand, dat komt neer op € 27.984,- per jaar. Volgens de vader moet van het op de loonstrook december 2023 genoemde brutoloon van € 1.583,- worden uitgegaan omdat hij – net als in november – vakantiedagen heeft laten uitbetalen. Uit de loonstrook over december valt echter op de maken dat het daarbij in totaal (cumulatief) gaat om een bedrag van € 2.313,96 zodat de rechtbank de uitgekeerde vakantiedagen als loon zal meenemen. Het belastbaar loon bestaat verder uit (omzet)premies en ook die worden meegenomen. Uit de loonstroken volgt overigens een “jaarloon BT” van € 28.512,- zodat de rechtbank het ook redelijk vindt van genoemde € 27.984,- op jaarbasis uit te gaan. Rekening houdend met een (gemiddelde) pensioenpremie van € 74,- per maand, heeft de rechtbank het NBI van de vader berekend op € 2.125,-.
3.25.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige] . Als uitgangspunt geldt dat de vader 30% van zijn netto besteedbaar inkomen aan woonlasten mag uitgeven. Maar omdat de vader bij zijn moeder woont kan hij de kosten delen en is het redelijk met 15% aan woonlasten rekening te houden (dat komt neer op € 319,-). De vader stelt dat hij alle lasten voor zijn moeder betaalt, maar dat heeft hij niet onderbouwd en ook als daarvan zou worden uitgegaan valt niet in te zien waarom dat voor rekening van de moeder (en [minderjarige] ) moet komen. Naast voornoemd bedrag aan woonlasten wordt rekening gehouden met een minimumbedrag aan overige vaste lasten van € 1.270,- per maand. Van het netto besteedbaar inkomen van de vader blijft dan een bedrag van (2.125 -/- 319 -/-1.270 =) € 536,- over. Daarvan is volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie 70% beschikbaar voor alimentatie, dus € 375,- per maand.
De draagkracht van de moeder
3.26.
De draagkracht van de moeder berekent de rechtbank op nihil. De moeder ontvangt op dit moment een bijstandsuitkering. Volgens de lijn van de Expertgroep Alimentatienormen wordt aan de verzorgende ouder met een bijstandsuitkering geen draagkracht toegekend. De rechtbank volgt deze lijn.
De zorgkorting
3.27.
[minderjarige] verblijft gemiddeld twee dagen per week bij de vader. Daarbij past een zorgkorting van 25% van de behoefte, dus € 44,- per maand.
Conclusie
3.28.
De vader moet voor [minderjarige] per maand € 133,- (177 -/- 44) aan kinderalimentatie betalen aan de moeder.
Alimentatie vooruitbetalen
3.29.
De rechtbank beslist dat de vader de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.30.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht.
Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de volgende
voorlopige zorgregelingregeling vast: [minderjarige] verblijft één keer per twee weken van zaterdag 12:00 uur tot maandag 10:00 uur bij de vader, waarbij de moeder haar op zaterdag naar de vader brengt en de vader haar op maandag weer bij de moeder brengt.
4.2.
beslist dat de vader vanaf 16 februari 2024 een bedrag van € 133,- per maand moet betalen aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ;
4.3.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
houdt de (verdere) beslissing over het gezag en de definitieve zorgregeling voor zes maanden aan, dus tot
2 oktober 2024, in afwachting van de uitkomst van de ouderschapsbemiddeling, met het verzoek aan de advocaten om tijdig voor die datum te laten weten:
  • of meer uitstel nodig is en zo ja, voor hoe lang;
  • of een nieuwe zitting nodig is;
  • of de rechtbank een beslissing kan nemen zonder nieuwe zitting.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. J.H.L. Beckers, (kinder)rechter in samenwerking met de griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.
Z.G-B.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!

Voetnoten

1.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Bijlage 1: netto besteedbaar inkomen van de vader.
3.Artikel 1:397 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Bijlage 2: draagkracht van de vader.