4.3Het oordeel van de rechtbank
Een verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 februari 2024 – zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 10 december 2022 in Utrecht ‘s nachts de bestuurder was van de Seat Cupra. Ik reed over de [straat 1] . Ik heb te hard gereden. Er lag ijzel op de weg.
Een proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 1] van 10 december 2022, genummerd PL0900-2022367623-2, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 17 e.v. – zakelijk weergegeven:
Op 10 december 2022 zag ik dat er een voertuig vanaf de [straat 2] linksaf de [straat 3] opreed. Ik zag dat de snelheid van het voertuig hoog was. Toen ik zelf de [straat 4] op reed zag ik het hierboven genoemde voertuig rijden. Ik zag echter dat het voertuig op dat moment ook al weer hard van mij weg reed. Hieruit maakte ik op dat de bestuurder veel te hard reed voor de genoemde locatie. Ik ben hierop achter het voertuig aangereden en heb direct mijn stopbord aangezet. Dit betreft een dak transparant welke aan de voorzijde van mijn dienstvoertuig is bevestigd. Hierop worden de woorden "stop politie" in rood licht uitgestraald. De werking van dit transparant was deugdelijk. Ondertussenreed het voertuig vanaf de [straat 4] de [straat 5] op. Ik zag dat het voertuig door bleef rijden en voor mijn gevoel telkens harder ging rijden. Ik heb mijn optische signalen aangedaan. Op dat moment zag ik dat het voertuig zijn snelheid verhoogde. Ik zag dit doordat de afstand tussen mijn dienstvoertuig en het voertuig voor mij heel snel groter werd. Ik merkte aan alles dat de bestuurder van het voertuig voor mij niet wilde voldoen aan het door mij gegeven stopteken. Ik zag dat het wegrijdende voertuig met zeer hoge snelheid een kruising overstak ter hoogte van de [straat 6] . Ik zag dat het voertuig hierbij geen snelheid minderde. Ik kon dit opmaken uit het feit dat ik de remverlichting van het voertuig niet aan zag gaan. Ik zag dat de verkeerslichten oranje knipperde. Ik zag dat het vluchtende voertuig zo ongelofelijk hard reed dat ik het niet kon bijhouden met mijn dienstvoertuig. Ik zag dat mijn snelheid op dat moment 151 kilometer per uur was. Op de genoemde locatie is een maximale toegestane snelheid van vijftig (50) kilometer per uur. Op het moment dat het vluchtende voertuig bij deze bocht aan kwam zag ik dat het voertuig werd gelanceerd, uit de bocht vloog en tollend over het fietspad en het trottoir vloog. Ik zag dat hierbij allerlei voorwerpen door de lucht werden geslingerd. Ik zag dat het voertuig tot stilstand was gekomen tegen een verkeerslicht.Ik zag dat het vluchtende voertuig zwaar beschadigd was. Ik zag tevens dat overal brokstukken van het voertuig en van straatmeubilair rond het voertuig lagen.
Een proces-verbaal verkeersongevalsanalyse door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] van 23 mei 2023, genummerd 2022367623, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 27 e.v. – zakelijk weergegeven:
Uit de PBS-data blijkt dat er sprake is van hoge snelheid waar 50 km/h is toegestaan. Omdat de bestuurder van het opvallende politievoertuig verklaarde dat hij achter het voertuig aanreed is het zeer aannemelijk dat de bestuurder van de Seat gelijke snelheden danwel harder heeft gereden om voor het politievoertuig te blijven. Uit de indicatieve snelheidsberekening van de VRI-data bleek dat de bestuurder van de Seat, ter hoogte van het kruispunt met de [straat 7] , met een gemiddelde indicatieve snelheid van 158 km/h gepasseerd.
Een proces-verbaal (in)vordering rijbewijs door [verbalisant 1] van 10 december 2022, genummerd PL0900-2022367623-4, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerde pagina 23 e.v. – zakelijk weergegeven:
Deze snelheid werd gereden terwijl weersomstandigheden enorm slecht waren namelijk; dichte mist, duisternis en een/twee graden onder nul.Weg betrof een smalle weg inclusief fietspad. Deze weg ( [straat 1] ) betreft een drukke route voor fietsverkeer van en naar Utrecht-Centrum, voornamelijk uitgaanspubliek.
Toetsingskader
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte met zijn rijgedrag (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of dat hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) Schending van de verkeersregels
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 10 december 2022 in een personenauto met zeer hoge snelheid door het centrum van Utrecht heeft gereden. De politie heeft verdachte daarom op enig moment een daktransparant getoond met de woorden ‘stop politie’. Vanaf dat moment gaat verdachte steeds harder rijden. Wanneer de politie ook de optische signalen aan zet, voert verdachte de snelheid nog verder op. Zonder vaart te minderen of te remmen steekt verdachte vervolgens een kruising met oranje knipperende lichten over. Uit de verkeersongevallenanalyse volgt uiteindelijk dat verdachte op enig moment 158 km/u heeft gereden, terwijl 50 km/u was toegestaan. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte deze gedragingen heeft verricht. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de in artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder sub g, sub l en sub m, van de WVW 1994, bedoelde ernstige verkeersgedragingen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte het stopteken van de politie niet heeft gezien. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij het stopteken en de optische signalen van de politieauto niet heeft gezien, ongeloofwaardig. Verdachte gaat namelijk, op het moment dat het stopteken en vervolgens ook de optische signalen worden geactiveerd, telkens harder rijden. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte het stopteken moet hebben gezien en juist welbewust niet wilde voldoen aan het gegeven stopteken.
Dat verdachte op enig moment door rood licht is gereden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen. Er is namelijk geen waarneming dat verdachte door rood rijdt. De rechtbank spreekt verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
b) In ernstige mate
Artikel 5a van de WVW 1994 heeft betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Volgens de wetgever gaat het daarbij bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel, of om het schenden van meerdere verkeersregels.
In deze zaak is sprake van het schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels. In het bijzonder overweegt de rechtbank dat verdachte de maximum toegestane snelheid van 50 km/u binnen de bebouwde kom langere tijd met ruim 100 km/u heeft overschreden. Daarbij heeft hij met hoge snelheid zonder af te remmen een kruising met oranje knipperend verkeerslicht gepasseerd. Tot slot heeft verdachte geen uitvoering gegeven aan het door de politie gegeven stopteken. Met zijn rijgedrag bij deze snelheid heeft verdachte de verkeersregels in ernstige mate geschonden.
c) Opzettelijk
Het opzet van verdachte was zowel gericht op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Dat volgt uit de omstandigheid dat verdachte, om zich koste wat kost aan de politie te onttrekken, opzettelijk harder is gaan rijden. De veel te hoge snelheid, ook bij het passeren van een kruising, maakt dat zijn opzet, op zijn minst genomen in voorwaardelijke zin, was gericht op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
d) Gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
De rechtbank is van oordeel dat vanwege het ernstige verkeersgevaarlijke gedrag van verdachte, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor anderen voorzienbaar was. Immers heeft verdachte, gedurende een uitgaansavond (zaterdag) rond 04:30 uur, een tijdstip dat uitgaanspubliek zich naar huis begeeft, met extreem hoge snelheid door het centrum van Utrecht gereden. Met dit soort hoge snelheden op deze tijd en plaats is voor de bestuurder niet te anticiperen op andere weggebruikers en is het onmogelijk daarop bijtijds adequaat te reageren. Bovendien reed verdachte op een weg met een fietsstrook in, respectievelijk een fietspad pal naast, de rijbaan, was het twee graden onder nul en was er sprake van ijzel en dichte mist. Verdachte heeft nagelaten zijn rijgedrag op deze weg- en weersomstandigheden aan te passen. Verder heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij de gereden route goed kent. De rechtbank begrijpt dat verdachte daarmee bedoelt dat hij wist wat hij op de route kon verwachten en dat hij dus harder kon rijden. De rechtbank leidt uit die verklaring af dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de grote risico’s die hij nam door zijn gedragingen. Het gevaar van zijn rijgedrag heeft zich ook verwezenlijkt. Als gevolg van zijn extreem hoge snelheid is verdachte bij het naderen van een splitsing uiteindelijk de macht over het stuur verloren en tegen een boom, woningen en een lantaarnpaal aangereden. Daarbij is veel schade aangericht. De auto van verdachte is een wiel verloren dat meters verderop aan de overgelegen zijde van de weg in de berm belandde. Vlakbij de trapgevel die verdachte geraakt heeft lag iemand in de woning te slapen. Verdachte is na het ongeval ineen gezakt en door de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Hij mag van geluk spreken dat hij en anderen niet ernstig(er) gewond zijn geraakt. De rechtbank acht gelet op het voorgaande dan ook bewezen dat er gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was.
De overige door de raadsman gevoerde verweren worden weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
Conclusie
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit, te weten overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994, wettig en overtuigend bewezen.