In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 29 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande woning gelegen aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] in [plaats], vastgesteld op € 1.831.000 per 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde een lagere waarde van € 1.221.000 voor. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 8 maart 2024, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar met een taxatiematrix aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar vergelijkbare woningen in de buurt en de wijze waarop de waarde is vastgesteld. Eiser's argumenten, waaronder de staat van onderhoud van de woning en de classificatie als vrijstaande woning, zijn door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld, en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.