ECLI:NL:RBMNE:2024:1898

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
UTR 23/536
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de onroerendezaakbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 29 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 december 2022 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een woning gelegen aan [straat 1] [nummeraanduiding 1] in [plaats], vastgesteld op € 354.000,- per 1 januari 2021. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde de waarde. Eiser stelde in beroep een lagere waarde van € 277.000,- voor.

De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 behandeld via een beeldverbinding, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de bewijslast heeft om aan te tonen dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. Dit gebeurde door middel van een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning correct is vastgesteld.

De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af en concludeert dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente]

(gemachtigden: B.A. Schras en G. Willigenburg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 december 2022.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [straat 1] [nummeraanduiding 1] in [plaats] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 354.000,- (de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan eiser ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente [gemeente] voor het jaar 2022 opgelegd (de aanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 maart 2024 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van de heffingsambtenaar, bijgestaan door [A] (taxateur).
Feiten
De woning is een in 1967 gebouwde rijwoning. De woning heeft een gebruiksoppervlakte van 126 m2 en is gelegen op een kavel van 143 m2. De woning beschikt over een vrijstaande beging/schuur.
Eiser is eigenaar en gebruiker van de woning.

Beoordeling door de rechtbank

8. In geschil is de waarde van de woning. Eiser bepleit een waarde van € 277.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft de vastgestelde waarde van € 354.000,-.
9. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum (1 januari 2021) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode. Dit houdt in dat de waarde van de woning wordt vastgesteld aan de hand van een vergelijking met de verkoopopbrengst van woningen die rondom de waardepeildatum zijn verkocht en voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. De referentiewoningen hoeven dus niet identiek te zijn aan de woning. Wel moet verweerder inzichtelijk maken op welke manier hij met de onderlinge verschillen rekening heeft gehouden.
10. Om de waarde van de woning te onderbouwen heeft verweerder een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning wordt vergeleken met drie verkopen, te weten: [straat 1] [nummeraanduiding 2] , [straat 2] [nummeraanduiding 3] en [straat 3] [nummeraanduiding 4] .
11. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser zijn grond met betrekking tot artikel 40 van de Wet WOZ op de zitting heeft ingetrokken. Daar zal de rechtbank dus verder niet op in gaan.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix en de toelichting die daarop ter zitting is gegeven aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat de in de taxatiematrix genoemde referentiewoningen goed bruikbaar zijn, omdat zij in dezelfde buurt liggen, niet te ver van de waardepeildatum zijn verkocht en wat betreft bouwjaar en uitstraling voldoende vergelijkbaar zijn met de woning. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiksoppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
13. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
14. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de KOUDV-factoren van de referenties onjuist zijn. Eiser heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde IWOZ-kaarten van de referenties komt dat als zodanig ook niet tot uiting. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Anders dan eiser stelt is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar in de beslissing op bezwaar heeft mogen volstaan met een zakelijke weergave van wat op de hoorzitting is besproken. De enkele stelling van eiser dat er meer is besproken, is onvoldoende voor het oordeel dat die weergave feitelijk onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.