ECLI:NL:RBMNE:2024:1895

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10756935
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van overeenkomsten in het civiele recht met betrekking tot reparatiekosten en btw-verplichtingen

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 april 2024, staat de uitleg van een overeenkomst tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] centraal. De zaak betreft de kosten van reparatie aan de bedrijfsauto van [gedaagde], waarbij [eiseres] een bedrag van € 3.526,32 vordert. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] het eigen risico van € 2.500,- niet hoeft te betalen, omdat niet is komen vast te staan dat dit is overeengekomen. De rechter benadrukt dat bij de uitleg van de overeenkomst niet alleen de tekst van de overeenkomst, maar ook het gedrag van partijen en hun verwachtingen van belang zijn. In dit geval heeft [gedaagde] erop vertrouwd dat hij geen eigen risico zou hoeven betalen, gebaseerd op informatie van zijn verzekeringstussenpersoon.

De kantonrechter concludeert dat [gedaagde] wel de btw van € 1.026,32 aan [eiseres] moet betalen, aangezien dit expliciet in de reparatieopdracht is opgenomen. [gedaagde] heeft erkend dat hij deze btw verschuldigd is. Daarnaast moet [gedaagde] wettelijke handelsrente betalen over het btw-bedrag vanaf 29 juni 2022, en buitengerechtelijke incassokosten van € 153,95, met wettelijke rente vanaf 31 maart 2023. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten dragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat inhoudt dat de beslissing moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKMIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10756935 \ UC EXPL 23-7100
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen
DE HEER [gedaagde] , HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 de dagvaarding
 de conclusie van antwoord (de brief van [gedaagde] die is binnengekomen op 24 oktober 2023)
 het proces-verbaal van de rolzitting van 8 november 2023, waarbij [gedaagde] aanwezig was
 de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald
 de akte met aanvullende producties van [eiseres]
 de mondelinge behandeling van 29 februari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis komt.

2.De beoordeling

Kern van de zaak
2.1.
Deze zaak gaat over de kosten van de reparatie die [eiseres] heeft uitgevoerd aan de bedrijfsauto van [gedaagde] . Een deel van die kosten heeft de verzekeraar van [gedaagde] vergoed, en een deel staat nog open: het eigen risico en de btw. [eiseres] wil dat [gedaagde] dit bedrag van in totaal € 3.526,32 alsnog betaalt. Het eigen risico hoeft [gedaagde] niet te betalen. Dat is namelijk niet overeengekomen. De btw moet wel betaald worden.
Uitleg van de overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde]
2.2.
[gedaagde] is stukadoor en heeft een eenmanszaak. Voor zijn werk heeft hij een bedrijfswagen, die hij via een verzekeringstussenpersoon heeft verzekerd. Na een aanrijding is [gedaagde] met zijn bedrijfswagen naar [eiseres] gegaan. [eiseres] en [gedaagde] hebben toen een overeenkomst gesloten, die in ieder geval inhield dat [eiseres] de auto van [gedaagde] zou repareren, en dat daarvoor betaald zou worden. De vraag in deze zaak is of zij ook zijn overeengekomen dat [gedaagde] zelf (en dus niet zijn verzekeraar) aan [eiseres] het eigen risico en de btw zou betalen.
2.3.
Om dit vast te stellen, is een uitleg van de overeenkomst nodig. Het is vaste rechtspraak dat daarvoor niet alleen moet worden gekeken naar de tekst van de overeenkomst, in dit geval de reparatieopdracht. Het is ook belangrijk wat partijen verder nog gezegd en gedaan hebben, en wat zij op grond daarvan van elkaar mochten verwachten. [1] Hierbij speelt ook een rol om wat voor partijen het gaat. De ene partij heeft bijvoorbeeld veel ervaring met het sluiten van bepaalde overeenkomsten, de andere doet dat bijna nooit. Dat alles moet bij de uitleg van een overeenkomst worden betrokken. Bovendien: niet alleen het gedrag rondom het sluiten van de overeenkomst is van belang. Ook wat partijen ná het sluiten van de overeenkomst gedaan hebben, kan een rol spelen bij het bepalen wát partijen zijn overeengekomen. [2]
[gedaagde] hoeft het bedrag van € 2.500,- niet te betalen
2.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] het bedrag van het eigen risico, € 2.500,-, niet aan [eiseres] hoeft te betalen, omdat niet komt vast te staan dat [eiseres] en [gedaagde] dat zijn overeengekomen. Bij deze uitleg van de overeenkomst betrekt de kantonrechter de volgende zaken:
 [gedaagde] is ervan uitgegaan dat hij geen eigen risico zou hoeven betalen. [gedaagde] zegt dat zijn verzekeringstussenpersoon hem dit aan de telefoon heeft verteld toen hij belde na de aanrijding. Voor [gedaagde] was dit de reden om zijn auto naar [eiseres] te brengen, in plaats van naar een bedrijf dichter in de buurt.
 In de reparatieopdracht staat niet dat [gedaagde] een eigen risico moest betalen. Er staat alleen in dat áls er eigen risico betaald moest worden, dit bij het afhalen van de auto zou moeten gebeuren.
 De reparatie-opdracht is door [eiseres] niet met [gedaagde] doorgenomen. Op de mogelijkheid dat hij nog eigen risico zou moeten betalen, is [gedaagde] niet gewezen.
 [eiseres] sluit vaker zulke overeenkomsten en heeft regelmatig contact met verzekeraars over autoschades. Voor [gedaagde] – die stukadoor is, een eenmanszaak heeft en verder ook geen speciale kennis over verzekeringen heeft – was dit de eerste keer.
 Bij het afhalen van de bedrijfswagen heeft [eiseres] niet aan [gedaagde] gevraagd om het eigen risico te betalen. Ook is toen niet gezegd dát er nog een eigen risico betaald zou moeten worden.
 Op de factuur die vervolgens aan [gedaagde] is toegestuurd staat ook niet dat hij het eigen risico moest betalen. Integendeel: daarop staat dat [gedaagde] alleen de btw hoeft te betalen. Het totaalbedrag van de factuur is € 5.913,55. Onderaan de factuur staat: “
verzekerde hoeft alleen het bedrag BTW (1026,32) aan ons te voldoen”.
2.5.
Gelet op dit alles komt niet vast te staan dat [gedaagde] begrepen had (of moest begrijpen) dat hij een eigen risico aan [eiseres] zou moeten betalen en dat [eiseres] redelijkerwijs mocht verwachten dat [gedaagde] daarmee had ingestemd. Dat betekent dat dit niet is overeengekomen en dat [eiseres] dus ook geen aanspraak op betaling kan maken.
[gedaagde] moet wel de btw aan [eiseres] betalen
2.6.
[gedaagde] moet wel de btw van € 1.026,32 aan [eiseres] betalen. Dit staat in de reparatieopdracht. [gedaagde] heeft hierover gezegd dat hij dit ‘vreemd’ vond en daarom niet betaald heeft. [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat btw nooit vergoed wordt door verzekeraars, omdat het geen schade is die de verzekering dekt. Ook heeft [eiseres] uitgelegd dat [gedaagde] de btw die hij betaalt weer kan aftrekken in zijn btw-aangifte. [gedaagde] heeft vervolgens tijdens de mondelinge behandeling erkend dat hij deze btw aan [eiseres] moet betalen.
[gedaagde] moet wettelijke handelsrente betalen aan [eiseres]
2.7.
[gedaagde] moet over het bedrag van € 1.026,32 ook wettelijke handelsrente (in de zin van artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek) betalen vanaf 29 juni 2022. De btw had uiterlijk op 28 juni 2022 betaald moet worden. Dat staat op de factuur. [gedaagde] handelde in de uitoefening van zijn bedrijf bij het sluiten van de overeenkomst; het ging immers om zijn bedrijfswagen. Daarom wordt, zoals [eiseres] heeft gevraagd, de (hogere) wettelijke handelsrente toegewezen in plaats van de gewone wettelijke rente. Tot en met de datum van dit vonnis gaat het om een bedrag van € 199,14.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.8.
[eiseres] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Dat zijn kosten die zij heeft gemaakt om te zorgen dat [eiseres] zou betalen en om de stap naar de kantonrechter te voorkomen. [eiseres] heeft dit incassotraject onderbouwd met stukken. Naar het oordeel van de kantonrechter komt daarmee vast te staan dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt.
2.9.
[eiseres] heeft een bedrag van € 477,63 gevorderd en daarbij aangesloten bij de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten. Omdat niet het hele door [eiseres] gevorderde bedrag, maar alleen de btw wordt toegewezen, wordt ook aan lager bedrag aan incassokosten toegewezen. Op basis van de genoemde wet moet [gedaagde] € 153,95 betalen.
2.10.
[eiseres] heeft verder gevorderd dat ook over deze buitengerechtelijke incassokosten wettelijke handelsrente betaald wordt. De Hoge Raad heeft bepaald dat dat niet kan, omdat buitengerechtelijke incassokosten niet voortvloeien uit een handelsovereenkomst, maar op schadevergoeding zien. [3] Over dit deel van de vordering zal dus alleen de gewone wettelijke rente van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek worden toegewezen. Die wettelijke rente is verschuldigd vanaf 31 maart 2023, omdat toen de betaaltermijn die [eiseres] heeft gesteld voor de buitengerechtelijke incassokosten is verstreken. Tot en met de datum van dit vonnis gaat het voor wat betreft de rente over de buitengerechtelijke incassokosten om een bedrag van € 8,98.
Proceskosten
2.11.
[eiseres] en [gedaagde] krijgen allebei voor een deel ongelijk. De kantonrechter heeft in dat geval op grond van de wet de mogelijkheid om de proceskosten te compenseren (artikel 237 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Dat betekent dat de partijen elk hun eigen kosten dragen. Van die mogelijkheid zal de kantonrechter gebruik maken.
Uitvoerbaar bij voorraad
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zoals [eiseres] heeft gevraagd. Dat betekent dat de beslissing van de kantonrechter moet worden gevolgd, ook als een van de partijen hoger beroep instelt. De beslissing van de kantonrechter geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.026,32, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek) over dat bedrag, met ingang van 29 juni 2022 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 153,95 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente (als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek) over dat bedrag, met ingang van 31 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de proceskosten, in de zin dat [gedaagde] en [eiseres] ieder hun eigen kosten dragen,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Atema en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.

Voetnoten

1.Dit is verkort weergegeven wat de Hoge Raad heeft bepaald in HR 13 maart 1981,
2.Dit heeft de Hoge Raad bepaald: HR 12 oktober 2012,
3.HR 28 juni 2013,