In het tussenvonnis van 22 november 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opzegging door gedaagde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat bij die opzegging geen aanbod tot een (schade)vergoeding is gedaan. Gedaagde is veroordeeld tot schadevergoeding aan eiseres, waarbij de schadevergoeding moet worden vastgesteld op het bedrag dat gedaagde bij opzegging had moeten aanbieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden, waardoor haar vordering is afgewezen.
De procedure begon met een tussenvonnis waarin de rechtbank de onaanvaardbaarheid van de opzegging vaststelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2024 heeft eiseres een schadeoverzicht overgelegd, maar gedaagde betwistte de schade en stelde dat de kosten niet gerelateerd waren aan de samenwerking. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen schade had geleden, omdat de investeringen en kosten niet door haar, maar door haar vennootschap waren gemaakt.
De rechtbank heeft ook de proceskosten aan gedaagde toegewezen, omdat eiseres uiteindelijk in het ongelijk is gesteld. De proceskosten zijn begroot op € 2.696,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Eiseres is veroordeeld tot betaling van deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving, met wettelijke rente indien niet tijdig betaald. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.