ECLI:NL:RBMNE:2024:1894

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
548671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onaanvaardbare opzegging en schadevergoeding in civiele procedure

In het tussenvonnis van 22 november 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opzegging door gedaagde naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat bij die opzegging geen aanbod tot een (schade)vergoeding is gedaan. Gedaagde is veroordeeld tot schadevergoeding aan eiseres, waarbij de schadevergoeding moet worden vastgesteld op het bedrag dat gedaagde bij opzegging had moeten aanbieden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd dat zij schade heeft geleden, waardoor haar vordering is afgewezen.

De procedure begon met een tussenvonnis waarin de rechtbank de onaanvaardbaarheid van de opzegging vaststelde. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 maart 2024 heeft eiseres een schadeoverzicht overgelegd, maar gedaagde betwistte de schade en stelde dat de kosten niet gerelateerd waren aan de samenwerking. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen schade had geleden, omdat de investeringen en kosten niet door haar, maar door haar vennootschap waren gemaakt.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan gedaagde toegewezen, omdat eiseres uiteindelijk in het ongelijk is gesteld. De proceskosten zijn begroot op € 2.696,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Eiseres is veroordeeld tot betaling van deze kosten binnen veertien dagen na aanschrijving, met wettelijke rente indien niet tijdig betaald. Het vonnis is openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/548671 / HA ZA 22-617
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. P.A.J.M. Lodestijn te Nijmegen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V. mede h.o.d.n. [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaten: mr. W.B.J. van Overbeek en mr. J. Verboon te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023,
- de akte van [gedaagde] met productie 19.
1.2.
Op 15 maart 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. [eiseres] heeft een ongenummerde productie (een schadeoverzicht) overgelegd tijdens de mondelinge behandeling, waartegen [gedaagde] geen bezwaar heeft gemaakt. Partijen hebben antwoord gegeven op de vragen van de rechter en hun standpunten verder toegelicht.
1.3.
Vervolgens is bepaald dat de rechtbank uitspraak zal doen.

2.De verdere beoordeling

Samenvatting beslissing tussenvonnis 22 november 2023
2.1.
In het tussenvonnis van 22 november 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat de opzegging door [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat bij die opzegging geen aanbod tot een (schade)vergoeding is gedaan, en dat [gedaagde] de schade van [eiseres] moet vergoeden. Bij het vaststellen van die schadevergoeding moet [eiseres] zoveel mogelijk in de positie worden gebracht, waarin hij zou hebben verkeerd als de schadeveroorzakende gebeurtenis niet had plaatsgevonden. De schadevergoeding moet dan ook worden gesteld op het bedrag van de vergoeding die [gedaagde] bij opzegging had moeten aanbieden. De rechtbank is van oordeel dat deze vergoeding gelijk is aan het bedrag dat [eiseres] ná het sluiten van de Raamovereenkomst in 2014 tót de opzegging heeft geïnvesteerd, voor zover die investeringen niet reeds zijn terugverdiend tot het einde van de samenwerking per 28 februari 2019 én daarna geen meerwaarde hadden voor [eiseres] bij het voortzetten van zijn eigen bedrijf.
[eiseres] heeft haar schade onvoldoende onderbouwd
2.2.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat hij over de periode 2014 tot en met 2017 een bedrag van € 261.923,96 heeft geïnvesteerd in de samenwerking met [gedaagde] . Tijdens de mondelinge behandeling van 15 maart 2024 heeft [eiseres] een schriftelijk Excel-overzicht van zijn accountant overgelegd, waaruit blijkt hoe dit bedrag is opgebouwd.
2.3.
[gedaagde] voert allereerst aan dat uit het door [eiseres] overgelegde overzicht van zijn accountant blijkt dat het gaat om investeringen en kosten van [eiseres] B.V. en [eiseres] B.V. Volgens [gedaagde] is het daardoor niet [eiseres] B.V. (eisende partij in deze procedure) die de schade lijdt en dienen de vorderingen daarom te worden afgewezen. Daarnaast heeft [gedaagde] inhoudelijk verweer gevoerd tegen de verschillende schadeposten in het overzicht. Volgens [gedaagde] heeft een groot deel van de kosten niets te maken met de samenwerking. Zo gaat het deels om (algemene) kosten voor de inrichting van het pand waarvan [eiseres] eigenaar is en die hij – buiten de samenwerking met [gedaagde] als Porsche Classic Partner – deels zelf in gebruik heeft en deels verhuurt, voorheen aan PCT. Dit zijn daarom kosten die voor rekening en risico van [eiseres] blijven als eigenaar en verhuurder van het pand. Verder heeft [gedaagde] gemotiveerd betwist dat [eiseres] de kosten op aandringen van [gedaagde] heeft gemaakt en dat – als dat al zou komen vast te staan – [eiseres] daarvan het profijt heeft en daardoor geen schade lijdt, zoals bij het meubilair en de inventaris die [eiseres] sinds de opzegging nog steeds in gebruik heeft en de door hem gevolgde cursussen waarvan hij de kennis nog steeds kan gebruiken en etaleren.
2.4.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [eiseres] de partij is die schade heeft geleden door de opzegging zonder het aanbod tot schadevergoeding. Integendeel, de rechtbank is het met [gedaagde] eens dat uit het overzicht van de accountant van [eiseres] juist blijkt dat het [eiseres] B.V. en [eiseres] B.V. zijn geweest die de investeringskosten hebben gemaakt. [eiseres] heeft dat niet weersproken. Sterker nog, tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] erkend dat dit
“een complicerende factor”is. Daarbij heeft [eiseres] niet gesteld hoe deze investeringskosten van [eiseres] B.V. en [eiseres] B.V. toch kunnen leiden tot een toewijsbare vordering van [eiseres] als eiser in deze procedure.
2.5.
Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat [eiseres] geen schade heeft geleden. De vorderingen worden daarom afgewezen.
2.6.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in het overgelegde schadeoverzicht van [eiseres] overigens maar beperkte aanknopingspunten te vinden zijn – in combinatie met de andere stukken in het dossier – waaruit blijkt dat er überhaupt schade is geleden door de opzegging. De rechtbank ziet deze aanknopingspunten alleen voor de kosten voor cursussen, de aanpassing van het plafond en de aanschaf meubilair voor de classic corner. Bij deze schadeposten heeft [eiseres] echter onvoldoende weersproken dat hij vandaag de dag nog steeds profiteert van die investeringen en geen schade lijdt, zoals [gedaagde] gemotiveerd heeft onderbouwd. Voor de andere schadeposten in het overzicht heeft [eiseres] niet concreet onderbouwd dat [gedaagde] op deze investeringen heeft aangedrongen, gezien de gemotiveerde betwisting van die stellingname door [gedaagde] .
Proceskosten
2.7.
Hoewel [eiseres] aanvankelijk gelijk kreeg in het tussenvonnis van 22 november 2023, is hierna komen vast te staan dat [eiseres] geen schade heeft geleden als gevolg van het aan [gedaagde] verweten handelen. Gelet hierop zal [eiseres] als de (uiteindelijk) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] .
2.8.
De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.842,00
(3,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.696,00
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 2.696,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 en 3.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Hurenkamp en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.
MvD5633