ECLI:NL:RBMNE:2024:1860

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
16/333438-22 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op een baby door hevige krachtsinwerking

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn drie weken oude baby. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 december 2022 in Laren opzettelijk de baby, geboren op [2022], heeft gedood door hevige krachtsinwerking op haar hoofd. De rechtbank concludeert dat de forensische bevindingen geen ruimte laten voor de mogelijkheid van een ongeluk. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, wat lager is dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht. De vordering van de benadeelde partij, de moeder van het slachtoffer, is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 40.000,- heeft toegewezen voor affectieschade en shockschade. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de impact op de nabestaanden meegewogen. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven over de gebeurtenissen die tot de dood van de baby hebben geleid, wat de pijn van de nabestaanden vergroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/333438-22 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 27 maart 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 maart 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. D. ter Laak en van hetgeen verdachte en zijn raadslieden, mr. P.L.J. Woesthoff en mr. A.J. Sprey, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van hetgeen mr. R.E.H. Jager namens de benadeelde partij [benadeelde] naar voren heeft gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de standpunten van deskundige drs. D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 14 februari 2024 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
Primair:op 6 december 2022 in Laren opzettelijk [slachtoffer] , geboren op [2022] , heeft gedood;
Subsidiair:op 6 december 2022 in Laren aan [slachtoffer] , geboren op [2022] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, terwijl dit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is geweest van een ongeluk. Uit het dossier blijkt bovendien niet dat verdachte opzet heeft gehad op de dood of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit een
proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] [2] volgt:
Op dinsdag 6 december 2022 om 7:08 uur kreeg ik de melding om te gaan naar het [adres] te [woonplaats] . Ik hoorde de centralist zeggen dat de melding ging om een babyreanimatie. Om 8:41 uur hoorde ik een medewerker van het mobiel medisch team tegen [benadeelde] zeggen dat zij de reanimatie gestaakt hadden en dat [slachtoffer] was overleden. Ik heb [benadeelde] horen zeggen dat zij omstreeks 3:00 uur nog nachtvoeding heeft gegeven en dat er toen nog niets aan de hand was. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij omstreeks 7:00 uur [slachtoffer] wakker wilde maken en dat hij zag dat [slachtoffer] niet reageerde.
Uit het
schouwverslag van 6 december 2022, opgemaakt door A.R.J. Stumpel, forensisch arts [3] , volgt:
Cliënt: [slachtoffer]
Voornamen: [voornamen]
Geboren op [2022] te [geboorteplaats]
Op de onderbenen en op de romp diffuse blauwe verkleuringen. Achter het linker oor en op de oorschelp ook een forse blauwe verkleuring, evenals rechts op het voorhoofd. Onder op de rug twee blauwe verkleuringen, mogelijk passend bij de afdruk van een vinger. Op het rechter ooglid en rondom het rode oog rode verkleuringen. De schedel voelt zacht en 'raar' aan.
ConclusieNiet-natuurlijk overlijden.
Uit het
forensisch pathologisch onderzoeksrapport naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van 13 november 2023 [4] , opgemaakt door arts en forensisch patholoog drs. D.J. Rijken, volgt:
1. Overledene
Naam: [slachtoffer] (V)
Geboortedatum: [2022]
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
5. Resultaten
B. Uit- en inwendige schouwing
Het was het lichaam van een normaal ontwikkelde baby van het vrouwelijke geslacht zonder zichtbare aangeboren afwijkingen. Er was een normale aanleg van de organen. De behaarde hoofdhuid toonde diffuse roodheid met inliggende blauwpaarse bloeduitstortingen. In en onder de schedelhuid was zeer uitgebreide bloeduitstorting. Er waren breuken van het rechtervoorhoofdsbeen, beide wandbeenderen en het rechterslaapbeen. Tevens was er beperkte bloeduitstorting onder de zachte hersenvliezen. Er was enige bloeduitstorting rond de oogzenuwen. Er was een breuk met geringe omgevende bloeduitstorting aan de achterzijde van de linker 6e rib. Aan de hals rechts was rode huidverkleuring zonder bloeduitstorting bij insnijden. Er was een geringe bloeduitstorting aan de linkerzijde van de hals en in wekedelen aan de achterzijde van de schildklier. Er waren recente 2 vlekkerige, lijn- tot stipvormige bloeduitstortingen ter hoogte van het linkeroor, de ogen, de rechterwang, de borst, de buik, de armen, de benen, de rug en de rechterbil. Er was bloeduitstorting in de grote rugspier links.
C. Neuropathologisch onderzoek
Er werden verse bloedstolsels ontvangen. Indien deze stolsels afkomstig zijn van het bij de sectie aangetroffen subdurale hematoom (SDH) dan past het histologisch beeld bij stolsels die enkele uren voor het overlijden waren ontstaan. Dit beeld kan dan passen bij een traumatisch SDH. Het neuropathologisch onderzoek van de hersenen en het ruggenmerg toont (gelet op de omgevende bloeduitstortingen) een bij leven opgetreden traumatische beschadiging van de hersenen/het hersenoppervlak links pariétaal tot occipitaal met omgevende subarachnoidale bloedingen [bloeduitstortingen onder de zachte hersenvliezen]. Daarnaast werden, op basis van de diffuse, duidelijke expressie van bèta-APP, tekenen gevonden van vrij kort voor het overlijden opgetreden gegeneraliseerde hypoxische/ischemische beschadiging van het centrale zenuwstelsel [beschadiging door zuurstoftekort]. Er waren geen aangeboren en/of ziekelijke afwijkingen.
D. Oogpathologisch onderzoek
Oogbollen links en rechts: ogen zonder aanwijzingen voor retinale bloeding [bloeduitstortingen in het netvlies]. Beiderzijds opticus schede bloedingen [bloeduitstortingen rond de oogzenuwen], subduraal en subarachnoïdaal zonder intrasclerale peripapillaire uitbreiding. Ter rechterzijde een geringe uitbreiding van de bloeding in het orbitaal vetweefsel [het vetweefsel in de oogkas]. Er zijn geen aanlegstoornissen of ziekelijke afwijkingen die het beeld kunnen verklaren.
6. Interpretatie van resultaten
Algemene bevindingen
Het forensisch pathologisch onderzoek betrof een normaal ontwikkelde baby van het
vrouwelijke geslacht zonder zichtbare aangeboren afwijkingen.
Traumatische afwijkingen
Bij forensisch pathologisch onderzoek was sprake van zeer uitgebreid en ernstig hoofdletsel als gevolg van stomp botsende krachtinwerking (van hevige aard), al dan niet in combinatie met dynamische krachtinwerking (repeterend met acceleratie-deceleratie en rotatie). Het hoofdletsel (inclusief schedelbreuken beiderzijds) kan zijn veroorzaakt door een enkele alsook meervoudige impact op het hoofd.
De bij videoreconstructie verhaalde toedracht (val van geringe hoogte en beperkte impact met het hoofd op een muur bij een zwenk-manoeuvre) past niet bij de letselernst en kan bovendien niet het hele letselbeeld (met talrijke bloeduitstortingen verspreid over het lichaam) verklaren. Naast schedelbreuken waren er uitgebreide bloeduitstortingen ter hoogte van de schedelhuid en hersenvliezen. Het bloedverlies kan hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden. Bij de bloeduitstortingen ter hoogte van de hersenvliezen zijn bovendien hersenfunctiestoornissen te verwachten die kunnen hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
Gezien de bevindingen van het forensisch pathologisch onderzoek is [slachtoffer] overleden als gevolg van hevige krachtinwerking op het hoofd. Hierbij is doorgaans sprake van een direct ontstaan van klinische verschijnselen na de krachtinwerking (zoals verminderd bewustzijn, problematische ademhaling, trekkingen, abnormaal huilen met een atypisch geluid en slecht drinken).
Rondom het harde hersenvlies was bloedophoping. Dit is het gevolg van de schedelbreuken en/of het (af)scheuren van zogeheten brugvenen, zoals kan optreden bij hevige stomp botsende en/of dynamische krachtinwerking (repeterend met acceleratie-deceleratie en rotatie) op het hoofd. Een andere oorzaak voor deze bloeduitstorting is niet gebleken. Geringe ongevallen, waaronder vallen van beperkte hoogte (circa 1 tot 2 meter) en
gebruikelijke 'huis-, tuin- en keukenongevallen', zijn doorgaans onvoldoende om
dergelijke bloeduitstortingen te veroorzaken. Een bloeduitstorting onder het harde
hersenvlies wordt iets vaker (circa driemaal vaker) gezien bij toegebracht letsel dan
bij accidentele oorzaken.
Er was een recente breuk aan de achterzijde van de linker 6e rib (sub B6) als gevolg van stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Over het algemeen (ongeacht locatie) worden ribbreuken vaker gezien bij toegebracht (niet-accidenteel) letsel. Breuken aan de achterzijde van de ribben worden daarnaast vaker gezien bij niet-accidentele krachtinwerking. Gezien de locatie is het niet aannemelijk dat de breuk is ontstaan in het kader van de reanimatiepoging.
Verspreid aan het lichaam waren talrijke onderhuidse bloeduitstortingen als gevolg van stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Premobiele kinderen hebben een beperkte mogelijkheid om uit zichzelf in botsend contact te komen met de omgeving. Accidentele onderhuidse bloeduitstortingen bij premobiele kinderen zijn daarom relatief zeldzaam (prevalentie 0,6-2,2%). Niet-accidentele onderhuidse bloeduitstortingen bevinden zich vaak aan de achterzijde van het lichaam en/of op plaatsen zonder nabij onderliggend bot, zoals op de wang, handpalm of buik. Dergelijke bloeduitstortingen kunnen 'clustering' (bijeen gelegen ligging) of een opvallende vorm of patroon vertonen. De hoeveelheid, locatie en spreiding van de onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer] duiden op toegebracht (niet-accidenteel) letsel. De bevindingen van letseldateringsonderzoek passen bij een ontstaan van de bloeduitstortingen rond het overlijden. Er waren bijgevolg geen aanwijzingen voor eerdere krachtinwerking.
7. Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 3 weken oud, wordt verklaard op basis van ernstig schedelhersenletsel. Dit schedelhersenletsel is het gevolg van hevige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd, al dan niet met dynamische krachtinwerking (repeterend met acceleratie-deceleratie en rotatie). Een relevante hevige krachtinwerking als oorzaak voor het schedelhersenletsel is niet gemeld en/of getoond. Verder waren er vele bloeduitstortingen verspreid aan het lichaam en een breuk aan de achterzijde van de linker 6e rib, in het kader van meervoudige krachtinwerking.
Uit het
proces-verbaal van verhoor van deskundige H.G.T. Nijs (forensisch arts, aandachtsgebied minderjarigen bij het Nederlands Forensisch Instituut) bij de rechter-commissarisvan 31 januari 2024 [5] volgt:
Wat gebeurt er bij een baby in gedrag en functioneren na het ontstaan van de letsels en afwijkingen (per letsel afzonderlijk en in combinatie)?
Er waren heel veel letsels. Dodelijk schedelhersenletsel is onmiddellijk zichtbaar. Na die krachtsinwerking zal het kind vrijwel onmiddellijk ernstige verschijnselen vertonen. Een kind met dit hersenletsel kan niet normaal functioneren.
Wanneer treden die verschijnselen op?Vrijwel direct na de krachtsinwerking die geleid heeft tot het zeer ernstige hersenletsel.
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?H2a: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een krachtsinwerking voorafgaand aan of als gevolg van de geboorte.H2b: De letsels en/of afwijkingen zijn het gevolg van een krachtsinwerking na de geboorte.Het aantreffen van het fataal schedelhersenletsel sluit ik uit onder hypothese 2a. Ik ben het eens met Rijken.
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
H1: De letsels (en/of afwijkingen) zijn het gevolg van een medische oorzaak.
H2: De letsels (en/of afwijkingen) zijn het gevolg van een krachtsinwerking.
Het aantreffen van het fataal schedel hersenletsel onder hypothese H1 sluit ik uit. Dat kan niet, want voor schedelfracturen heb je krachtsinwerking nodig en dat geldt ook voor het zeer uitgebreide hersenletsel. Dat kan ik niet rijmen met een medische oorzaak, ook niet met een eventueel bijkomende medische oorzaak.
Wat is de waarschijnlijkheid van de geconstateerde letsels en/of afwijkingen (afzonderlijk en in combinatie) bij weging van de volgende hypothesen?
Hl: De letsels (en/of afwijkingen) zijn toegebracht.
H2: De letsels (en/of afwijkingen) zijn het gevolg van een accidentele krachtsinwerking (waaronder medische handelingen).
Ik begin met de methode van Maguire (2011). Het kind is dood aangetroffen. Dat is bij deze methode een probleem, want we weten niet of er ademhalingsstoornissen zijn geweest. De aanwezigheid van ademhalingsstoornissen is een weegfactor bij toepassing van die methode. Hetzelfde geldt voor trekkingen, epileptische activiteit. Ik kan mij dit wel goed voorstellen bij de ernst van dit letsel. Het is ook een weegfactor, maar dat weten we dus niet. De weegfactoren die je wel weet zijn: veel verspreide bloeduitstortingen, de aanwezigheid van een ribfractuur. Wat we wel weten en wat er niet was is een breuk in het langpijpbeen. Er waren ook geen netvliesbloedingen. Bij deze methode zijn netvliesbloedingen een weegfactor, maar die waren er niet. Er waren wel zeer uitgebreide bloeduitstortingen bij beide oogzenuwen, en bij het vet net naast het rechteroog. Dat zijn verzwarende factoren richting niet-accidenteel letsel. Die zitten strikt genomen niet in de methode, maar weeg ik wel mee. De radioloog verwijst daar ook naar. Als je alleen maar uitgaat van de bloeduitstortingen en de ribbreuk, kom je op een likelihood ratio van 15 richting niet-accidenteel letsel, maar er zijn verzwarende factoren. Een andere methode is Hymel (2019). In dit geval scoren de subdurale bloeduitstortingen, complexe schedelfractuur, ribbreuk en hersenoedeem (samengevat). Wat scoort, negatief richting accidenteel letsel, is de afwezigheid van netvliesbloedingen, maar daarbij plaats ik dezelfde kanttekening als zojuist. Er zijn namelijk wel uitgebreide bloeduitstortingen bij beide oogzenuwen en in het vet nabij het rechteroog. Dat zijn wat mij betreft verzwarende factoren richting niet-accidenteel letsel. Daarbij plaats ik dezelfde kanttekening als net, dat we niet weten of er ademhalingsstoornissen zijn geweest. Deze methodes zijn het meest geschikt als het kind blijft leven en in een ziekenhuis belandt. Met de methode Hymel kom je bij e-tabel 5 ook op een likelihood ratio van 15 richting niet-accidenteel. In e-tabel 6 wordt een multidisciplinair panel betrokken, en de likelihood ratio is dan 140. Ik vind e-tabel 5 minder geschikt. Dat is namelijk alleen op basis van de weegfactoren, terwijl bij e-tabel 6 ook het oordeel van een multidisciplinair panel is betrokken. Ondanks alle kanttekeningen, het kind was bij aantreffen overleden, is het wel heel aannemelijk dat met dit hersenletsel er sprake was van ademhalingsstoornissen en/of epileptische activiteiten. Als je daarvan uitgaat kom je op een likelihood ratio rond de 100 bij methode Maguire. Er zijn verzwarende factoren richting niet-accidenteel, namelijk de bloeduitstortingen zowel subduraal als subarachnoïdaal en aan beide oogzenuwen. Er waren bovendien zeer veel verspreide bloeduitstortingen op verschillende locaties op het lichaam. Ik ben van mening dat de likelihood ratio ongeveer 100 bedraagt. Dat betekent dat het aantreffen van het schedelhersenletsel naar mijn mening 100 keer waarschijnlijker is uitgaande van niet-accidentele krachtsinwerking dan van accidentele krachtsinwerking. Dan wil ik nog iets zeggen over de factor 100. Dit kan niet worden vergeleken met de termen die worden gebruikt bij DNA-onderzoek. DNA-onderzoek is op bronniveau. Mijn uitspraken zijn op activiteitenniveau en op basis van medische bevindingen en bij onderzoek naar een beperkt aantal kinderen. Dat maakt dat je niet hoger kan komen dan 'zeer veel waarschijnlijker'. Ordegrootte 100 vinden wij om die reden een substantiële bewijswaarde.
Wat is de mate van krachtsinwerking die nodig is om de letsels en afwijkingen te veroorzaken? Uw collega Rijken heeft die vragen beantwoord op pagina 8, bovenaan. Wilt u dat nog aanvullen?
Dan gaat het over het fataal beloop schedelhersenletsel. Waar is het mee te vergelijken? Er zijn wel soortgelijke afwijkingen gezien bij zeer ernstige verkeersongevallen of vallen van grote hoogte (meer dan drie meter bijvoorbeeld). Je kan het ook anders benaderen. Als het gaat om schudden: mensen die het zien, zullen meteen zeggen dat is gevaarlijk, daar moet je mee stoppen.
Hoeveel krachtsinwerkingen op het lichaam zijn minimaal nodig om alle letsels en afwijkingen aan en in het lichaam te veroorzaken?Veel. Er moeten meerdere krachtsinwerkingen zijn geweest, er waren immers minimaal vijftig verspreide bloeduitstortingen, ernstig letsel aan het hoofd en een ribbreuk. Dat zijn meerdere krachtsinwerkingen geweest.
De volgende specifieke hypothese is door de verdachte genoemd als verklaring voor de geconstateerde letsels en/of afwijkingen. Als ik het rapport van 13 november 2023 lees geeft u antwoord op de vraag of toedracht zoals verdachte heeft verklaard past bij letsel, pagina 7 van rapport. Is dat het antwoord op deze vraag?
In mijn korte rapport van 14 november 2023 heb ik op pagina 3 gezegd dat de bij sectie vastgestelde combinatie van het letsel niet past bij wat getoond is tijdens videoreconstructie. Gezien de ernst van de letsels, verklaart datgene wat er getoond is niet de vele verspreide bloeduitstortingen. Op de handpalm zaten meerdere bloeduitstortingen en ook op de buigzijde van de vingers. Dat zijn bijzondere bloeduitstortingen. Die kan ik niet rijmen met wat ik zie op de videoreconstructie. In reactie op de verklaring van verdachte dat hij de beentjes tegen de liezen drukte omdat [slachtoffer] soms krampen had, kan ik het volgende zeggen. Misschien dat een bloeduitstorting laag op het onderbeen als je hard knijpt daardoor verklaard kan worden, maar het verklaart niet allerlei andere bloeduitstortingen, ook niet op de binnenzijde van het bovenbeen. Bij hard knijpen bij de enkels zou het kunnen. In het algemeen geldt dat bij normale hantering van een kind je geen letsel krijgt. Ook letsel als gevolg van een boxpakje ken ik niet. De ribbreuk was recent en vers. Dus als verdachte dagen eerder ter verhelping van krampen haar beentjes heen en weer heeft geduwd, dan kan dat niet kloppen. Ik zie ook niet in hoe je een rib kan breken door de beentjes te hanteren om krampjes te verhelpen. Ik vind het geen verklaring.
Over de blauwe plekken: hoe vaak komen blauwe plekken voor bij baby's die niet mobiel zijn?
Op deze leeftijd is het echt een zeldzaamheid. Een kind van deze leeftijd kan niet zoveel. Zichzelf letsel bezorgen in de zin van blauwe plekken, gaat niet. Eventueel geboortetrauma ben je ook al kwijt, want het kind is drie weken oud.
Deelt u, voor zover dit valt binnen uw expertise, de opvatting van de radioloog dat deze breuk in de linker 6e ribjonger is dan 1 week?
Ja. De radioloog schrijft dat omdat er radiologisch geen tekenen van herstel/genezing zichtbaar zijn. Dan kan je in algemeenheid zeggen dat het dus jonger is dan 1 week.
In het rapport staat, in het kader van de onderhuidse bloeduitstortingen: 'er waren bijgevolg geen aanwijzingen voor eerdere krachtinwerking'. Waarop is deze conclusie gebaseerd?
Ik onderschrijf het eerste deel. De bevindingen van het letseldateringsonderzoek passen bij bloeduitstortingen rond het overlijden. Met geen aanwijzingen voor eerdere krachtsinwerking wordt bedoeld dagen of weken eerder.
Drs. D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, is
ter terechtzitting van 13 maart 2024 als deskundige gehoord, en heeft – zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
Er was sprake van ernstig schedelhersenletsel, een breuk aan de achterzijde van de zesde rib, en er waren veel bloeduitstortingen. Dit letsel duidt op een meervoudige krachtsinwerking. Het ernstige schedelhersenletsel is de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Vrijwel direct na de krachtsinwerking is [slachtoffer] overleden. Er treden onmiddellijk hersenfunctiestoornissen op. Uit het breukonderzoek aan de achterzijde van de zesde rib volgt dat er geen genezingsreactie zichtbaar was. Dat betekent dat de breuk passend is bij een recente breuk, opgelopen rondom het overlijden. We hebben het letselonderzoek vrij uitgebreid ingezet. Daaruit bleek dat er nauwelijks sprake was van weefselreactie. Dat betekent dat alle letsels recent waren, en opgelopen zijn rondom het overlijden.
Verdachte heeft
ter terechtzitting van 13 maart 2024, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik was in de nacht van 5 op 6 december 2022 in de woning aan de [adres] in [woonplaats] aanwezig. Het ging die dag goed met [slachtoffer] . [benadeelde] geeft [slachtoffer] borstvoeding. Sinds de geboorte van [slachtoffer] geef ik haar bijvoeding. In de nacht van 5 op 6 december 2022 heb ik [slachtoffer] ook bijvoeding gegeven. Dat ging allemaal normaal; [slachtoffer] had alles opgedronken. [benadeelde] ging naar de slaapkamer toen ik [slachtoffer] de bijvoeding gaf, en is in slaap gevallen. Ik ben om 07:00 uur naar [benadeelde] gegaan omdat [slachtoffer] niet wakker werd.
Bewijsoverwegingen
De feiten
[slachtoffer] is op [2022] geboren als dochter van [benadeelde] en zusje van [zus] . Verdachte is niet de biologische vader van [slachtoffer] , maar heeft haar wel als zijn kind erkend. Verdachte en [benadeelde] hadden samen de zorg over [slachtoffer] .
Op 6 december 2022 krijgen de hulpdiensten om 07:08 uur de melding om naar het [adres] in [woonplaats] te gaan, het adres waar verdachte en [benadeelde] samen met hun dochters wonen. In de woning vertoont [slachtoffer] geen teken van leven meer. Tijdens de reanimatie nemen de ambulancebroeders en verbalisanten letsel bij [slachtoffer] waar. Als de reanimatie tevergeefs blijkt en wordt gestaakt en de schouwarts ter plaatse komt, concludeert die dat sprake is van een niet-natuurlijk overlijden. De schouwarts neemt vele blauwe verkleuringen waar op de onderbenen, de romp, het voorhoofd, de rug, het hoofd en rond de ogen. De schedel van [slachtoffer] voelt bovendien zacht en ‘raar’ aan. Uit nader forensisch onderzoek door de forensisch patholoog volgt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van zeer ernstig schedelhersenletsel. Dit schedelhersenletsel is het gevolg van hevige stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd, al dan niet met dynamische krachtsinwerking (repeterend met acceleratie-deceleratie en rotatie).
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat [slachtoffer] om 03:00 uur nog in goede gezondheid was. Zowel verdachte als mevrouw [benadeelde] verklaren dat. Het pathologisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden wijst uit dat geen sprake was van aangeboren afwijkingen/ziektes bij [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft van mevrouw [benadeelde] tussen 02:30 en 03:00 uur nog borstvoeding gekregen en verdachte heeft haar hierna bijvoeding gegeven. Dat ging allemaal goed. Na de borstvoeding is mevrouw [benadeelde] naar haar slaapkamer gegaan en is zij gaan slapen, totdat verdachte haar omstreeks 07:00 uur wakker maakt omdat [slachtoffer] niet meer reageert. Verdachte is van 03:00 uur tot 07:00 uur alleen met [slachtoffer] in de woonkamer aanwezig geweest.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer] niet in goede gezondheid verkeerde op 6 december 2022 omdat reeds sprake was van een breuk aan de achtste rib, merkt de rechtbank op dat de radioloog in eerste instantie dacht dat hiervan sprake was, maar dat later lichtmicroscopisch onderzoek heeft uitgewezen dat de achtste rib niet gebroken was. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande dan ook vanuit dat [slachtoffer] om 03:00 uur nog gezond was. In het tijdsbestek dat verdachte als enige bij [slachtoffer] aanwezig is geweest, is [slachtoffer] , een gezonde baby, ernstig gewond geraakt en overleden.
Het scenario van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht na de bijvoeding met [slachtoffer] op zijn borst op de bank in slaap is gevallen. Hij werd omstreeks 04:00 uur wakker omdat [slachtoffer] aan het huilen was. Hij zag [slachtoffer] toen naast de bank op de vloer liggen. Zij had geen zichtbaar letsel en het ging volgens verdachte goed met haar. Verdachte is met [slachtoffer] door de woonkamer gaan lopen om haar te troosten. Op enig moment maakte verdachte, terwijl hij [slachtoffer] in zijn armen had, een draai waarbij het hoofdje van [slachtoffer] tegen een uitsparing van de muur is aangekomen. Verdachte merkte na de botsing met de uitsparing van de muur dat het hoofdje van [slachtoffer] zacht aanvoelde. Ze huilde ook, maar verdachte kreeg haar na enige minuten weer rustig. Hij heeft [slachtoffer] vervolgens in de box gelegd en is zelf op de bank in slaap gevallen. Volgens verdachte verklaren deze gebeurtenissen het letsel van [slachtoffer] . Er was volgens hem sprake van een ongeluk.
Verdachte heeft tijdens een videoreconstructie deze gebeurtenissen nagedaan. De forensisch arts en forensisch patholoog hebben de beelden van de reconstructie bekeken en een rapport opgesteld. Zij concluderen dat het letsel dat bij [slachtoffer] is geconstateerd niet kan worden verklaard door de val van de bank. Ook de door verdachte uitgebeelde ‘zwiep’ tegen de uitsparing van de muur kan het letsel niet verklaren. Ook de combinatie van de val en de ‘zwiep’ kan het letsel niet verklaren. [6]
De verdediging heeft gesteld dat het niet zeker is dat de krachtsinwerking die verdachte tijdens de reconstructie heeft getoond, de ‘zwiep’ tegen de uitsparing van de muur, ook in snelheid en kracht exact overeenkomt met de feitelijke krachtinwerking op het hoofdje van [slachtoffer] . De rechtbank merkt hierover op dat verdachte bij herhaling heeft aangegeven dat hij heeft uitgebeeld met welke snelheid en kracht de ‘zwiep’ tegen de uitsparing van de muur is gegaan. Tijdens de videoreconstructie is hem meermaals nadrukkelijk gevraagd of het is gegaan zoals hij heeft uitgebeeld, en ook ter terechtzitting is hem deze vraag gesteld. Verdachte heeft steeds bevestigd dat het met vergelijkbare snelheid en kracht is gegaan zoals hij dat bij de videoreconstructie heeft getoond. Onder deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de door verdachte getoonde krachtsinwerking op zijn minst voldoende dicht in de buurt komt van de feitelijke krachtsinwerking die op het hoofdje van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden om op basis hiervan conclusies te kunnen trekken. De rechtbank verwerpt daarom dit verweer van de verdediging.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] niet kan zijn veroorzaakt door de gebeurtenissen waarover verdachte heeft verklaard en de krachtsinwerkingen die verdachte heeft voorgedaan tijdens de reconstructie in de woonkamer. Forensisch arts Nijs heeft verklaard dat de krachtsinwerking die nodig is om het letsel te veroorzaken dat bij [slachtoffer] is geconstateerd, past bij een ernstig verkeersongeval of bij een val van minimaal drie meter hoogte. Hij stelt dat het letsel ook kan ontstaan als iemand een kind heel hard tegen een structuur of oppervlak zwiept of gooit, of als iemand een kind op de grond gooit en/of op het hoofd van een kind stampt, terwijl het kind op de grond ligt. Er moet naar het oordeel van de rechtbank dus iets anders zijn gebeurd dan wat verdachte heeft verklaard.
Toegebracht of accidenteel letsel?
Maar zelfs als het scenario van verdachte wordt verworpen, blijft de vraag of het letsel bij [slachtoffer] is toegebracht of het gevolg is van een ongeluk (‘accidenteel letsel’). De rechtbank concludeert dat sprake is van toegebracht letsel, en overweegt hiertoe als volgt.
Schedelhersenletsel
Bij [slachtoffer] is zeer ernstig schedelhersenletsel vastgesteld. Dit schedelhersenletsel is de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Forensisch arts Nijs is door de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft allereerst verklaard dat het schedelhersenletsel niet het gevolg is geweest van de geboorte en dat het ook geen medische oorzaak heeft. Voor het zeer uitgebreide schedelhersenletsel is een hevige krachtsinwerking nodig.
Nijs concludeert dat het aantreffen van het schedelhersenletsel van [slachtoffer] 100 keer waarschijnlijker is uitgaande van een niet-accidentele krachtsinwerking dan van een accidentele krachtsinwerking. Om tot deze bewijswaarde te komen, heeft hij gebruik gemaakt van twee wetenschappelijke methodes, namelijk de methodes van Maguire (2011) en Hymel (2019). In deze methodes worden verschillende soorten letsel als weegfactoren meegenomen bij het bepalen van de mate van waarschijnlijkheid (likelihood ratio) van de bevindingen ten opzichte van de scenario’s niet-accidentele krachtsinwerking en accidentele krachtsinwerking.
Vastgesteld letsel dat meeweegt als weegfactor
Aan de hand van het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel concludeert Nijs in eerste instantie op grond van beide methodes tot een likelihood ratio van 15 richting toegebracht letsel. Daarbij maakt hij de kanttekening dat de bij de methode van Hymel gebruikte e-tabel 5, die leidt tot een likelihood ratio van 15, minder geschikt is omdat deze uitsluitend uitgaat van weegfactoren. Nijs wijst erop dat bij de methode van Hymel e-tabel 6 ook het oordeel van het multidisciplinair panel meeweegt. Verder stelt Nijs dat beide methodes het meest geschikt zijn als het kind blijft leven.
Vastgesteld letsel als verzwarende factor
Nijs stelt dat er voor beide methodes verzwarende factoren zijn die wijzen in de richting van toegebracht letsel, omdat [slachtoffer] ook letsel heeft dat niet als weegfactor in de methodes is meegenomen. Voor beide methodes merkt Nijs de zeer uitgebreide bloeduitstortingen bij beide oogzenuwen en bij het vet net naast het rechteroog aan als verzwarende factoren die wijzen in de richting van toegebracht letsel. Voor de methode van Hymel wijst Nijs als verzwarende factoren ook op de subdurale en subarchnaoïdale bloeduitstortingen. Verder wijst hij erop dat de veel verspreide bloeduitstortingen wel een weegfactor zijn in de methode van Maguire, maar niet in de methode van Hymel.
Anders gezegd, deskundige Nijs komt op basis van zijn deskundigheid tot de conclusie dat er verzwarende factoren (letsels) zijn die maken dat de bevindingen het scenario van toegebracht letsel in grotere mate steunen, dan bij enkel het gebruik van de omschreven onderzoeksmethoden van Maguire en Hymel.
Letsel dat niet is vastgesteld, maar wel een weegfactor is
Verder wijst Nijs erop dat netvliesbloedingen, ademhalingsstoornissen en epileptische activiteit bij beide methodes weegfactoren zijn, terwijl bij [slachtoffer] niet is vastgesteld dat zij dat letsel heeft. Wat betreft de netvliesbloedingen, wijst Nijs erop dat [slachtoffer] wel bloeduitstortingen heeft in beide oogzenuwen en bij het vet naast het rechteroog. Wat betreft de ademhalingsstoornissen en epileptische activiteit stelt Nijs dat het vanwege het ernstige schedelhersenletsel heel aannemelijk is dat bij [slachtoffer] sprake was van ademhalingsstoornissen en epileptische activiteit, maar dat dit vanwege haar overlijden niet valt vast te stellen.
Anders gezegd, deskundige Nijs komt op basis van zijn deskundigheid tot de conclusie dat bepaald letsel uit de weegfactoren bij [slachtoffer] niet is vastgesteld, maar dat dit letsel onvermijdelijk wel aanwezig is geweest, zodat dit ook dient mee te wegen. Deze letsels zijn in dit geval verzwarende factoren in de richting van toegebracht letsel. En bovendien is er letsel dat zozeer in de buurt komt van weegfactoren uit de onderzoeksmethoden dat ook dit letsel dient te worden meegewogen. Ook deze letsels vormen verzwarende factoren in de richting van toegebracht letsel.
Conclusie van Nijs
Bovengenoemde factoren tezamen maken dat Nijs uiteindelijk concludeert dat het aantreffen van het schedelhersenletsel 100 keer waarschijnlijker is uitgaande van niet-accidentele krachtsinwerking dan van accidentele krachtsinwerking. Nijs benadrukt hierbij dat het gaat om uitspraken op zogenaamd activiteitenniveau, en dat de waarde 100 in dit kader een substantiële bewijswaarde heeft.
De verdediging heeft in dit verband opgemerkt dat de forensisch arts zelf heeft aangegeven dat sprake is van een gemankeerde berekening omdat niet alle relevante feiten en omstandigheden bekend zijn, maar de rechtbank is van oordeel dat de forensisch arts uitgebreid en duidelijk heeft aangegeven hoe hij desalniettemin tot zijn berekening is gekomen. De verdediging heeft ook opgemerkt dat de deskundige in zijn berekening van de likelihood ratio bepaalde aannames doet, maar ook op dit punt heeft de deskundige helder en goed uitgelegd hoe hij tot die aannames is gekomen. De rechtbank oordeelt dat deskundige Nijs op basis van zijn deskundigheid, helder en onderbouwd heeft uitgelegd waarom hij de bevindingen 100 keer waarschijnlijker vindt bij een niet-accidentele krachtsinwerking, dan bij een accidentele krachtsinwerking. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de verdediging op dit punt en zal de conclusies van Nijs voor het bewijs gebruiken.
Voor de vraag of sprake is van accidenteel of toegebracht letsel, zijn bovendien de volgende factoren van belang.
Bloeduitstortingen
Op het lichaam van [slachtoffer] zijn talrijke onderhuidse bloeduitstortingen aangetroffen als gevolg van stomp botsende en/of (samen)drukkende krachtinwerking. Er is niet gebleken dat er aanwijzingen waren voor een stollingsstoornis of een andere medische oorzaak die de vele onderhuidse bloeduitstortingen zouden kunnen verklaren. Forensisch patholoog Rijken stelt dat de hoeveelheid, locatie en spreiding van de onderhuidse bloeduitstortingen bij [slachtoffer] duiden op toegebracht letsel. Forensisch arts Nijs onderschrijft deze bevindingen. Hij geeft bovendien aan dat bij het normaal hanteren van een kind, zoals bij verzorgen, in bad doen, voeden, geen onderhuidse bloeduitstortingen ontstaan. Indien dit toch optreedt bij een gezond kind moet sprake zijn geweest van disproportionele krachtsinwerkingen (die normale hantering van een kind ruimschoots te boven gaan). De rechtbank gaat er, gelet op de bevindingen van deskundigen Rijken en Nijs, daarom van uit dat de vele bloeduitstortingen zijn toegebracht.
Ribfractuur
Bij [slachtoffer] is voorts een breuk aan de achterzijde van de linker zesde rib vastgesteld. Forensisch patholoog Rijken stelt dat ribbreuken over het algemeen vaker worden gezien bij toegebracht letsel. Voor breuken aan de achterzijde van de ribben geldt dit ook. Hij acht het niet aannemelijk dat de breuk is ontstaan in het kader van een reanimatiepoging. Forensisch arts Nijs onderschrijft deze bevindingen van Rijken. Op basis van de bevindingen van Rijken en Nijs en de overige inhoud van het dossier concludeert de rechtbank dat de ribbreuk niet op accidentele wijze is ontstaan, maar dat dit moet zijn toegebracht.
Tussenconclusie
Deskundige Nijs stelt dat op basis van de bevindingen het honderd keer waarschijnlijker is dat sprake was van niet accidentele krachtsinwerking dan van een accidentele krachtsinwerking. Op basis hiervan, op basis van bovengenoemde andere factoren en vanwege het ontbreken van een ander concreet scenario dat het letsel kan verklaren, is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat het schedelhersenletsel het gevolg is geweest van een niet-accidentele krachtsinwerking. Er is dus sprake van toegebracht letsel.
Wanneer zijn de letsels toegebracht?
Het staat naar het oordeel van de rechtbank op basis van het forensisch onderzoek vast dat het dodelijke schedelhersenletsel kort voor het overlijden, op 6 december 2022, is toegebracht. Het precieze tijdstip van het ontstaan van het letsel is niet vastgesteld door de deskundigen. Forensisch arts Nijs heeft verklaard dat de klinische symptomen van het geconstateerde schedelhersenletsel direct na de krachtsinwerking intreden. Met andere woorden, [slachtoffer] moet nog zonder hersenletsel zijn geweest rond 03:00 uur ’s nachts, omdat er toen nog geen symptomen werden geconstateerd door verdachte en mevrouw [benadeelde] .
De rechtbank concludeert op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting dat ook het overige bij [slachtoffer] vastgestelde letsel, te weten de breuk aan de 6e rib en de minstens vijftig bloeduitstortingen, kort voor het overlijden zijn toegebracht. In dit kader is in het bijzonder van belang het letseldateringsonderzoek en hetgeen forensisch patholoog Rijken hierover ter terechtzitting heeft verklaard. Uit het letseldateringsonderzoek volgt dat de breuk aan de 6e rib recent was en dat deze is opgelopen rondom het overlijden. Forensisch patholoog Rijken onderschrijft de bevindingen van het letseldateringsonderzoek en stelt dat sprake was van een recente en verse breuk, gelet op het feit dat er nog geen weefselreacties waren opgetreden. Met betrekking tot de vele onderhuidse bloeduitstortingen geldt dat een precieze datering beperkt mogelijk is. Forensisch patholoog Rijken stelt echter wel dat de bevindingen van het letseldateringsonderzoek passen bij een ontstaan rond het overlijden. Uit het letselonderzoek is gebleken dat er nauwelijks sprake was van weefselreactie, wat betekent dat de letsels recent waren. Er zijn geen aanwijzingen voor een eerdere krachtsinwerking die tot de talrijke, verspreide bloeduitstortingen hebben geleid.
Tussenconclusie
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer] om 03:00 uur nog in goede gezondheid verkeerde en dat er toen geen sprake was van letsel. Tussen 03:00 uur en 07:00 uur is alleen verdachte bij [slachtoffer] geweest. In dat tijdsbestek heeft [slachtoffer] fataal schedelhersenletsel opgelopen. Zij heeft in die nachtelijke uren ook ander letsel opgelopen, te weten een ribbreuk en minimaal vijftig onderhuidse bloeduitstortingen verspreid over haar hele lichaam. De rechtbank kan weliswaar niet vaststellen welke krachtsinwerkingen tot het letsel van [slachtoffer] hebben geleid, maar zij schrijft die handelingen gelet op al het voorgaande toe aan verdachte. Het fatale schedelhersenletsel en het overige letsel van [slachtoffer] , te weten de ribbreuk en de minimaal vijftig bloeduitstortingen, zijn door verdachte toegebracht toen hij alleen met [slachtoffer] in de kamer was.
Het opzet van verdachte
Om te komen tot een bewezenverklaring van het primair dan wel subsidiair tenlastegelegde is wettig en overtuigend bewijs vereist dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet had op het doden van [slachtoffer] dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel de dood ten gevolge hebbend aan [slachtoffer] .
Dat verdachte [slachtoffer] willens en wetens heeft willen doden dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht met de dood als gevolg (vol opzet) valt op grond van de inhoud van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vast te stellen. De rechtbank gaat daar dan ook niet van uit. De vraag is vervolgens of verdachte hierop wel voorwaardelijk opzet heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt weliswaar niet vast te stellen welke handelingen verdachte precies heeft verricht, maar het is duidelijk dat zijn gedragingen een hevige krachtsinwerking op het hoofd van [slachtoffer] moeten hebben gehad. De radioloog heeft immers ook een extreme beschadiging van de schedel en hersenen waargenomen. [7] Het moet zijn gegaan om hele grote krachten, aldus de forensisch arts. Het gaat om een zo forse krachtsinwerking dat die vergelijkbaar is met de krachtsinwerking die ontstaat bij zeer ernstige auto-ongevallen en vallen van een grote hoogte. Deskundige Nijs heeft verklaard dat het toebrengen van dergelijk hersenletsel bij kleine kinderen door middel van schudden van het hoofd dusdanig ernstig is, dat omstanders dergelijke handelingen direct als gevaarlijk zouden kwalificeren.
De rechtbank is van oordeel dat de kans dat een baby van drie weken oud door een dergelijke hevige krachtsinwerking op het hoofd ernstig schedelhersenletsel oploopt naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten is. Het is een feit van algemene bekendheid dat een jonge baby kwetsbaar is en dat de schedel nog niet volgroeid en uitgehard is. Het hoofd in het bijzonder is daarom enorm kwetsbaar.
Hoewel onduidelijk is gebleven welke handelingen verdachte heeft verricht, staat wel vast dat die handelingen een zeer hevige krachtsinwerking hebben ingehouden. Het toepassen van een dergelijke kracht van verdachte op een baby van slechts drie weken oud kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm dan ook niet anders worden geïnterpreteerd dan zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard. De rechtbank ziet zich bevestigd in die conclusie doordat er volgens de deskundigen sprake moet zijn geweest van meerdere krachtsinwerkingen op [slachtoffer] , gelet op het letsel dat zij had. Er is immers niet alleen zeer ernstig schedelhersenletsel vastgesteld, maar er was ook sprake van een ribbreuk en minimaal vijftig over het lichaam verspreide bloeduitstortingen. Aldus heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank komt daarom tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op al het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde doodslag van [slachtoffer] , zoals hieronder in rubriek 5 is omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 6 december 2022 te Laren [slachtoffer] , geboren op [2022]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een of meerdere malen met kracht die [slachtoffer]
- vast te pakken en/of houden en/of
- (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- slaan en/of stoten en/of gooien tegen een (hard) oppervlak en/of goed en/of
- laten vallen en/of te gooien van een (grote) hoogte en/of
- (hard) op/tegen haar hoofd te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of stampen en/of
- anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op haar hoofd en/of haar lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft voorts de oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
In geval van een bewezenverklaring hebben de raadslieden bepleit een lagere gevangenisstraf op te leggen aan verdachte dan gevorderd door de officier van justitie. Daartoe is in de eerste plaats aangevoerd dat de bevindingen van de NIFP-rapporteurs aanknopingspunten bieden om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Verder is van belang dat verdachte zich realiseert dat hij fouten heeft gemaakt, en dat hij voor de rest van zijn leven zal moeten omgaan met de gevolgen van zijn handelen, wat hem zwaar valt. Tot slot moet worden meegewogen dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De raadslieden hebben verzocht niet de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte op te leggen. Dit achten zij in het geval van verdachte niet noodzakelijk. De voorwaarden die aan een voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden verbonden, bieden voldoende mogelijkheden om aan de bij verdachte vastgestelde problematiek te werken. Verdachte is ook gemotiveerd om hiermee aan de slag te gaan.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De aard en ernst van het feit
Op 6 december 2022 kwam er een einde aan het nog korte leven van [slachtoffer] . Daarmee is ook het leven van haar moeder [benadeelde] , haar zus [zus] , haar grootouders en haar andere familieleden voorgoed veranderd. [slachtoffer] was slechts drie weken oud en aan de zorg van mevrouw [benadeelde] en verdachte toevertrouwd. Zij had nog een heel leven voor zich, maar aan dat leven heeft verdachte een einde gemaakt. Hoewel nog steeds niet duidelijk is geworden hoe verdachte [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, staat op basis van het letsel dat bij haar is geconstateerd wel vast dat er sprake moet zijn geweest van aanzienlijk geweld. Er is bij [slachtoffer] niet alleen zeer ernstig schedelhersenletsel vastgesteld, zij had ook een ribbreuk en minimaal vijftig bloeduitstortingen verspreid over haar hele lichaam.
De rechtbank gelooft niet dat het is gegaan zoals verdachte heeft verteld. Daardoor blijven de nabestaanden met veel vragen achter. Ook na uitgebreid forensisch onderzoek is onduidelijk gebleven wat er precies met [slachtoffer] is gebeurd. Daarmee heeft verdachte het onherstelbare leed en verdriet dat aan de nabestaanden van [slachtoffer] is toegebracht nog eens vergroot. Zij zullen, wellicht voor altijd, in onzekerheid blijven over wat [slachtoffer] in de laatste momenten van haar korte leven heeft moeten meemaken. Uit de slachtofferverklaringen van de nabestaanden blijkt eens temeer wat die onzekerheid met hen heeft gedaan en nog altijd doet.
De persoon van verdachte
De rechtbank kijkt ook naar de persoon van de verdachte. Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 26 februari 2024;
- een Pro Justitia Rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 29 juni 2023, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater, G.A. van den Nagel, klinisch psycholoog, en A. Witteveen, forensisch milieuonderzoeker;
- een Pro Justitia Rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: NIFP) van 7 februari 2024, opgemaakt door M.M. Sprock, psychiater, en G.A. van den Nagel, klinisch psycholoog;
- een reclasseringsadvies van 5 juli 2023 opgemaakt door C.S. Pruis, reclasseringswerker;
- een reclasseringsadvies van 8 februari 2024 opgemaakt door C.S. Pruis, reclasseringswerker;
- een reclasseringsadvies van 8 maart 2024 opgemaakt door C.S. Pruis.
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel Justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Rapportages NIFP
Door M.M. Sprock, psychiater, G.A. van den Nagel, klinisch psycholoog en A. Witteveen, milieuonderzoeker, is op 29 juni 2023 een Pro Justitia rapport opgemaakt betreffende verdachte. Op 7 februari 2024 is door M.M. Sprock en G.A. van den Nagel een aanvullend Pro Justitia rapport over verdachte opgemaakt. De Pro Justitia rapportages van Sprock, Van den Nagel en Witteveen (hierna ook wel: de deskundigen) houden – zakelijk en kort weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
Verdachte lijdt aan een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Gelet op de ontkennende proceshouding van verdachte kunnen de deskundigen geen delictscenario reconstrueren en een eventuele doorwerking van de stoornis beoordelen. Ook is er geen zicht gekomen op specifieke risicofactoren. De deskundigen hebben wel zicht gekregen op algemene risicofactoren. Verdachte beschikt over zeer weinig beschermende factoren. Met name zijn zwakke intellectuele vermogens, zijn afhankelijkheid van cannabis en zijn beperkte copingvaardigheden maken hem in algemene zin kwetsbaar. Hij heeft niet geleerd om problemen actief aan te pakken. Verdachte beschikt over weinig probleemoplossende vaardigheden. Hij is kwetsbaar voor stress en overvraging ligt snel op de loer. Binnen de ongelijkwaardige partnerrelatie met mevrouw [benadeelde] werd verdachte chronisch overvraagd. Rondom het tenlastegelegde was volgens de deskundigen sprake van een forse toename van stress.
Reclasseringsadviezen
Over verdachte zijn meerdere reclasseringsadviezen uitgebracht. Uit die reclasseringsadviezen volgt dat de reclassering gelet op de ontkennende houding van verdachte geen uitspraak kan doen over het risico op recidive. Om diezelfde reden kunnen zij ook geen advies geven of interventies en toezicht noodzakelijk zijn. De reclassering adviseert bij een veroordeling wel een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Zij vinden het van belang dat er na een gevangenisstraf nog de mogelijkheid is om verdachte in een dwangkader te behandelen en begeleiden. Gelet op de gestelde diagnoses, de licht verstandelijke beperking en stoornis in het cannabisgebruik, is volgens hen namelijk sprake van een ziektebeeld dat ook na detentie nog (deels) zal bestaan en waarvoor risico’s aanwezig blijven. Met een behandeling in het kader van een dergelijke maatregel kunnen die risico’s worden beperkt.
Toerekeningsvatbaarheid verdachte
Vanwege de ontkennende houding van verdachte hebben de NIFP-rapporteurs geen delictscenario kunnen opstellen en geen uitspraak kunnen doen over de doorwerking van de bij verdachte vaststelde stoornissen in het tenlastegelegde, maar de rechtbank ziet in de hiervoor genoemde bevindingen van de NIFP-rapporteurs voldoende aanknopingspunten om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. In de eerste plaats acht de rechtbank daarvoor van belang dat de deskundigen bij verdachte een verstandelijke ontwikkelingsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik hebben vastgesteld, en dat zij hebben geconcludeerd dat deze op het moment van het tenlastegelegde ook aanwezig waren. In de tweede plaats is van belang dat de deskundigen aangeven dat bij verdachte overvraging op de loer ligt en dat hij beschikt over beperkte copingvaardigheden om met oplopende stress om te gaan. In de periode rondom het tenlastegelegde was er volgens de deskundigen sprake van een forse toename van stress bij verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting de bevindingen van de deskundigen ook onderschreven en aangegeven dat er ten tijde van het tenlastegelegde veel onrust en woordenwisselingen waren in het gezin. Hij was fors overvraagd en gebruikte cannabis om tot rust te komen en zich aan stressvolle situaties te onttrekken.
Al het voorgaande maakt dat de rechtbank concludeert dat de bij verdachte geconstateerde stoornissen hebben doorgewerkt in het tenlastegelegde. De rechtbank zal verdachte het tenlastegelegde daarom in verminderde mate toerekenen. De rechtbank zal daar bij de strafoplegging rekening mee houden.
De op te leggen straf
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Doodslag behoort tot de ernstigste delicten die er bestaan. Verdachte heeft door zijn handelen het meest fundamentele recht van het slachtoffer, het recht om te leven, ontnomen. Dit rechtvaardigt dan ook een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die voor soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop neemt de rechtbank in deze zaak als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren.
In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat het slachtoffer van verdachte een baby was. Een baby van slechts drie weken oud en dat hij haar op gewelddadige wijze om het leven heeft gebracht. Zij had immers verspreid over haar hele lichaam divers en fors letsel. Er was sprake van zeer ernstig schedelhersenletsel, een ribbreuk en minimaal vijftig bloeduitstortingen. De rechtbank acht ook strafverzwarend dat verdachte tot op de dag van vandaag geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er zich die bewuste nacht heeft afgespeeld, en dat hij daarmee geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel dan ook een hogere straf dan het uitgangspunt van een gevangenisstraf van acht jaren dat de rechtbank in deze zaak hanteert.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen zij hierboven heeft overwogen over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Deze straf is lager dan de eis, omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uitgaat van verminderde toerekenbaarheid.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr. Van de noodzaak van de maatregel is onvoldoende gebleken. De stoornissen die bij verdachte zijn vastgesteld zijn niet per definitie gevaarzettend en de voorwaarden die aan een voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen worden verbonden, bieden naar het oordeel van de rechtbank voldoende mogelijkheden om, indien dat aan het einde van de detentie nog noodzakelijk is, aan de bij verdachte vastgestelde problematiek te werken.

9.BESLAG

Blijkens een ‘
Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen’ van 11 maart 2024 is beslag gelegd op:
1. STK Gewicht, zwart, nummer PL0900-2022363505-3089875;
2 1 STK Gewicht, zwart, nummer PL0900-2022363505-3089876;
3 1 STK Kruik, zilver, nummer PL0900-2022363505-3089876;
4 1 STK Medicijn, nummer PL0900-2022363505-3087647;
5 1 STK Medicijn, wit, nummer PL0900-2022363505-3087649;
6 1 STK Medicijn, wit, nummer PL0900-2022363505-3087651;
7 1 STK Spuit, nummer PL0900-2022363505-3087657;
8 1 STK Luier, nummer PL0900-2022363505-3087658;
9 1 STK Medicijn, wit, nummer PL0900-2022363505-3087736.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de medicijnen en het spuitje te onttrekken aan het verkeer. Ten aanzien van de luier heeft de officier van justitie de verbeurdverklaring gevorderd. De kettlebells en de kruik kunnen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan de rechthebbenden
De rechtbank zal teruggave gelasten van de hiervoor onder 1 tot en met 9 genoemde in beslag genomen voorwerpen, aan degenen die redelijkerwijs als rechthebbenden van deze voorwerpen kunnen worden aangemerkt.

10.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde] , de moeder van [slachtoffer] en bijgestaan door haar advocaat mr. R.E.H. Jager, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 55.000,-. Dit bedrag bestaat uit € 35.000,- shockschade en € 20.000,- affectieschade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De benadeelde partij heeft verzocht het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de schade is ontstaan. Ook heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleite integrale vrijspraak. Subsidiair hebben zij ten aanzien van de gevorderde shockschade primair gesteld dat niet aan de vereisten voor toewijzing is voldaan. Er kan niet worden vastgesteld dat sprake is van geestelijk letsel als gevolg van de confrontatie met het overlijden van [slachtoffer] . Subsidiair stellen de raadslieden dat de shockschade aanzienlijk dient te worden beperkt, omdat deze ongemotiveerd hoog is ingestoken.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Affectieschade
De benadeelde partij heeft ten eerste vergoeding van affectieschade gevorderd.
Op 1 januari 2019 is de Wet affectieschade en verplaatste schade in werking getreden. Op grond van deze wet is het voor naasten van slachtoffers met ernstig en blijvend letsel en nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om vergoeding van immateriële schade in de vorm van affectieschade te vorderen. Het letsel of overlijden van het slachtoffer moet dan het gevolg zijn van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Deze vergoeding heeft een symbolisch karakter, omdat met geen mogelijkheid volledige compensatie gegeven kan worden voor het verdriet van de naasten.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal aan de benadeelde partij een bedrag van
€ 20.000,- toewijzen wegens affectieschade. Zij valt – als ouder – binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek die aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade.
Shockschade
De benadeelde partij heeft ten tweede vergoeding van shockschade gevorderd.
De Hoge Raad heeft zijn lijn voor de beoordeling van shockschade uiteengezet in zijn arrest van 28 juni 2022 [8] . De Hoge Raad overweegt in dit arrest dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan plaatsvinden, ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweegbrengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad,
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan één van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als één van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Verder heeft de Hoge Raad overwogen dat als een benadeelde partij aanspraak heeft op vergoeding van zowel affectieschade als shockschade, de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moet afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding van shockschade rekening wordt gehouden met die aanspraak op affectieschade.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de onverhoedse en onvermijdbare confrontatie met de directe gevolgen van het ten laste gelegde feit. Verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk gedood. Verdachte kwam die ochtend naar de slaapkamer waar de benadeelde partij lag te slapen en vertelde haar dat [slachtoffer] niet meer reageerde. Hierop is de benadeelde partij direct naar de box in de woonkamer gerend, waar zij [slachtoffer] heeft aangetroffen. [slachtoffer] reageerde niet meer. Benadeelde partij merkte direct dat [slachtoffer] slap, koud en nat aanvoelde. Zij heeft 112 gebeld en is begonnen met reanimeren. Het ambulancepersoneel heeft de reanimatie overgenomen en vanaf dat moment mocht de benadeelde partij niet meer bij [slachtoffer] zijn. Niet veel later is de reanimatie gestaakt en kreeg de benadeelde partij te horen dat [slachtoffer] was overleden. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat bij [slachtoffer] sprake was van ernstig schedelhersenletsel, een ribbreuk en minimaal vijftig bloeduitstortingen verspreid over haar hele lichaam. Niet alleen het aantreffen van [slachtoffer] en de uiteindelijke confrontatie met het overlijden van [slachtoffer] op die bewuste ochtend heeft voor een hevige shock bij de benadeelde partij gezorgd, ook de feiten en omstandigheden die na het overlijden van [slachtoffer] bekend zijn geworden over de wijze waarop zij om het leven is gebracht, het letsel dat is toegebracht en de resultaten van het langslepende opsporingsonderzoek, hebben bij de benadeelde partij een grote schock veroorzaakt. Dit alles heeft geleid tot psychisch letsel bij de benadeelde partij in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een posttraumatische stressstoornis. De benadeelde partij is inmiddels ook gestart met de behandeling voor die posttraumatische stressstoornis.
Gelet op het bovenstaande kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van shockschade. Aan de vereisten hiervoor is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 20.000,- billijk is, ook rekening houdend met de aanspraak op een vergoeding voor affectieschade en de omstandigheid dat de beoogde behandeling van benadeelde partij is gericht op traumaverwerkende therapie met rouwverwerking. Het meergevorderde zal worden afgewezen.
Totale schade
De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 40.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 december 2022 tot aan de dag van volledige betaling.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van
€ 40.000,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 december 2022 tot de dag van volledige betaling. Als verdachte niet betaalt, zal deze verplichting worden aangevuld met 235 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [benadeelde] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbende van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Gewicht, zwart, nummer PL0900-2022363505-3089875;
  • 1 STK Gewicht, zwart, nummer PL0900-2022363505-3089876;
  • 1 STK Kruik, zilver, nummer PL0900-2022363505-3089876;
  • 1 STK Medicijn, nummer PL0900-2022363505-3087647;
  • 1 STK Medicijn, wit, nummer PL0900-2022363505-3087649;
  • 1 STK Medicijn, wit, nummer PL0900-2022363505-3087651;
  • 1 STK Spuit, nummer PL0900-2022363505-3087657;
  • 1 STK Luier, nummer PL0900-2022363505-3087658;
  • 1 STK Medicijn, wit, nummer PL0900-2022363505-3087736;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 40.000,-, bestaande uit
€ 20.000,- affectieschade en € 20.000,- shockschade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [benadeelde] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2022 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering van [benadeelde] voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] aan de Staat € 40.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 december 2022 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 235 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. I.L. Gerrits en I. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.E. Heins, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 maart 2024.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 6 december 2022 te Laren [slachtoffer] , geboren op [2022]
opzettelijk van het leven heeft beroofd, door een of meerdere malen (met kracht) die [slachtoffer]
- vast te pakken en/of houden en/of
- (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- slaan en/of stoten en/of gooien tegen een (hard) oppervlak en/of goed en/of
- laten vallen en/of te gooien van een (grote) hoogte en/of
- (hard) op/tegen haar hoofd te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of stampen en/of
- anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op haar hoofd en/of haar lichaam, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 6 december 2022 te Laren aan [slachtoffer] , geboren op [2022] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zwaar schedel- en/of hersenletsel en/of een ribbreuk en/of één of meerdere bloeduitstortingen rond de oogzenuwen en/of één of
meerdere bloeduitstortingen op het lichaam heeft toegebracht, door een of meerdere malen (met kracht) die [slachtoffer]
- vast te pakken en/of houden en/of
- (hevig) door elkaar en/of heen en weer en/of op en neer te schudden en/of
- slaan en/of stoten en/of gooien tegen een (hard) oppervlak en/of goed en/of
- laten vallen en/of te gooien van een (grote) hoogte en/of
- (hard) op/tegen haar hoofd te slaan en/of stompen en/of schoppen en/of stampen en/of
- anderszins (hevig) geweld uit te oefenen op haar hoofd en/of haar lichaam, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s die zijn opgenomen als bijlage in: - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 9 februari 2024 genummerd PL0900-2023363505, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 258 (hierna: FO Dossier); - het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 december 2022, genummerd MD1R022060, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 634 (hierna: Einddossier). Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 19 Einddossier.
3.Pagina’s 32 en 33 FO Dossier.
4.Pagina’s 179 tot en met 188 FO Dossier.
5.Pagina’s 89 tot en met 95, 98 en 99 FO Dossier.
6.Pagina 251 FO Dossier.
7.Rapport van het radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood van het Maastricht UMC+ van 9 juni 2023, opgesteld door [A] , radioloog, pagina 17.
8.HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, r.o. 3.4 tot en met 3.7.