ECLI:NL:RBMNE:2024:1858

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
568651
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin

Op 12 maart 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1 (voornaam)], [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)]. De zaak werd behandeld in Utrecht, waar de kinderrechter de betrokkenen hoorde, waaronder de ouders en grootouders van de kinderen. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 15 maart 2023 en was bedoeld om de ontwikkeling van de kinderen te beschermen, gezien de onveilige thuissituatie en de zorgen over de opvoedcapaciteiten van de ouders. De kinderrechter concludeerde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren en dat de ouders onvoldoende in staat waren om de situatie te verbeteren.

De GI (Geïndiceerde Instelling) verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling voor een jaar en om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] bij de grootouders te verlengen voor zes maanden. De kinderrechter oordeelde dat de zorgen over de kinderen nog steeds ernstig waren en dat de betrokkenheid van de gezinsvoogd noodzakelijk bleef. De kinderrechter besloot de ondertoezichtstelling te verlengen tot 15 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing tot 15 september 2024. De beslissing werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/568651 / JE RK 24-66
Datum uitspraak: 12 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
De Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1 (voornaam)] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2 (voornaam)] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3 (voornaam)] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende 1],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[belanghebbende 2],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de familie [achternaam van belanghebbende 1] ,
hierna te noemen: de grootouders,
wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI, binnengekomen bij de rechtbank op 12 januari 2024;
  • de aanvullende stukken van de GI van 26 februari 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder;
  • mevrouw [A] , namens de GI;
  • de grootouders.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1 (voornaam)] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige 1 (voornaam)] heeft hierover op 12 maart 2024 op de rechtbank een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1 (voornaam)] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] .
2.2.
[minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] wonen bij hun moeder. [minderjarige 1 (voornaam)] woont bij de grootouders.
2.3.
[minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] zijn op 15 maart 2023 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. Daarnaast is op 15 maart 2023 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] bij de grootouders verleend voor de duur van zes maanden. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] is daarna verlengd tot 15 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] te verlengen voor de duur van een jaar. De GI heeft toegelicht dat de zorgen die er waren bij de start van de ondertoezichtstelling, nog niet zijn weggenomen. Ondanks de intensieve hulp die is ingezet, is er nog (te) weinig veranderd in de thuissituatie. Het lukt de ouders nog onvoldoende om keuzes te maken die in het belang van de kinderen zijn. Dit zorgt voor onveiligheid voor de kinderen. Ook is er nog veel onvrede tussen de familieleden onderling, wat maakt dat de kinderen in een loyaliteitsconflict blijven. Verder zijn er zorgen over de emoties die [minderjarige 2 (voornaam)] laat zien. Vanwege de aanhoudende zorgen over de kinderen, vindt de GI een overdracht naar het vrijwillig kader nog te vroeg. De GI vindt sturing en begeleiding door een gezinsvoogd nog langer nodig.
3.2.
Daarnaast verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders, voor de duur van zes maanden. De GI vindt het belangrijk dat in de komende periode wordt ingezet op het verstevigen van de relatie tussen de moeder en [minderjarige 1 (voornaam)] en dat de moeder verder werkt aan haar eigen herstel. De GI heeft verteld dat in de komende maanden wel al stappen gezet zullen worden om [minderjarige 1 (voornaam)] steeds vaker bij de moeder thuis te laten verblijven. Het is wel van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. Dit zal tijd kosten. De GI vindt het daarom nodig dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd tot 15 september 2024.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De moeder kan instemmen met een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] , maar zij wil wel dat in de komende maanden wordt toegewerkt naar een thuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] , waarbij hij steeds vaker en langer bij haar thuis zal zijn.
4.2.
De vader wil dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] worden verlengd voor een kortere duur dan de GI heeft verzocht. De vader vindt dat er sneller stappen gezet kunnen worden. Daarnaast hoopt de vader dat, nu hij een eigen woning heeft, de kinderen ook vaker bij hem zullen verblijven.
4.3.
De grootouders zijn het eens met de verzoeken van de GI. Zij vinden de betrokkenheid van de GI nog langer noodzakelijk.

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
De kinderrechter is van oordeel dat uit de ingediende stukken en de verklaringen van de betrokkenen tijdens de zitting voldoende is gebleken dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nog altijd aanwezig zijn. [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] worden nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en het lukt de ouders niet om deze bedreiging in het vrijwillige kader af te wenden. Er zijn nog steeds zorgen over de onstabiele opvoedingssituatie van de kinderen en de langdurige overbelasting van de ouders. Daarnaast lukt het de ouders op momenten nog onvoldoende om de belangen van de kinderen centraal te stellen. Ook zijn er zorgen over de emoties van [minderjarige 2 (voornaam)] . De kinderrechter vindt het daarom noodzakelijk dat de gezinsvoogd langer betrokken blijft.
5.2.
De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260, eerste lid, BW). Vanwege de complexe problematiek binnen het gezin en de stappen die nog gezet zullen moeten worden, ziet de kinderrechter geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlengen, zoals de vader op de zitting heeft gevraagd. In het komende jaar zal, onder regie van de gezinsvoogd, aan de volgende doelen worden gewerkt:
[minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] hebben een duidelijke, rustige en stabiele opvoedsituatie;
[minderjarige 1 (voornaam)] weet waar hij zal opgroeien;
Alle betrokkenen (kinderen, ouders, grootouders) weten wat de betekenis is van het NAH van de vader en de gevolgen daarvan voor de rol die de vader kan spelen in het leven van de kinderen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.3.
De kinderrechter zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] in een pleeggezin, te weten bij de grootouders, verlengen voor de duur van zes maanden. Dat is tot 15 september 2024. De kinderrechter zal dit hierna uitleggen.
5.4.
Op basis van de stukken en het gesprek op de zitting is de kinderrechter van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Er zijn zorgen over de beperkte draagkracht van de moeder en of zij voldoende in staat is om de zorg en opvoeding voor alle drie de kinderen op zich te nemen. In november 2023 heeft de moeder zich ziekgemeld op haar werk vanwege burn-outklachten. Zij heeft toen besloten dat [minderjarige 1 (voornaam)] iedere week nog een extra nacht bij de grootouders verblijft. [minderjarige 1 (voornaam)] is sindsdien iedere week van maandagochtend tot vrijdagavond bij de grootouders en in de weekenden bij de moeder.
5.5.
In de afgelopen periode is door het [organisatie] een ‘beoordelingsboog’ ingezet om het perspectief van [minderjarige 1 (voornaam)] te kunnen bepalen. Uit het adviesverslag van het [organisatie] van december 2023 blijkt dat de pleegzorgwerker van mening is dat [minderjarige 1 (voornaam)] op den duur weer bij de moeder kan gaan wonen. Hiervoor is wel nodig dat de moeder herstelt van haar overspannenheid. Daarnaast is het van belang dat wordt gewerkt aan het versterken van de relatie tussen [minderjarige 1 (voornaam)] en de moeder. Op de zitting heeft de GI verteld dat het de bedoeling is dat [minderjarige 1 (voornaam)] in de komende maanden steeds vaker bij de moeder thuis zal verblijven. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat in de tussentijd de plaatsing bij de grootouders gewaarborgd blijft. Het gaat goed met [minderjarige 1 (voornaam)] bij de grootouders thuis en hij heeft het hier naar zijn zin. De kinderrechter zal daarom de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] verlengen voor de duur van zes maanden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1 (voornaam)] , [minderjarige 2 (voornaam)] en [minderjarige 3 (voornaam)] tot 15 maart 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1 (voornaam)] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders, tot 15 september 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2024 door mr. A.G. Bakker, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.M.F. Crijns als griffier, en op schrift gesteld op 26 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.