ECLI:NL:RBMNE:2024:1813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
23/5014 en 23/5117 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 29 maart 2024, zijn de beroepen van eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, gegrond verklaard. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen met betrekking tot de compensatie kinderopvangtoeslag, maar de Belastingdienst had niet tijdig op deze bezwaren beslist. Eiseres had op 17 april 2023 bezwaar gemaakt, maar de Belastingdienst heeft pas op 30 oktober 2023 verweerschriften ingediend. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn was overschreden en dat de Belastingdienst alsnog een besluit moest nemen. De rechtbank stelde een termijn van zes weken na de uitspraak voor het nemen van dit besluit en bepaalde dat de Belastingdienst een dwangsom van € 100,- per dag moest betalen voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast werd de Belastingdienst veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75 en het terugbetalen van het griffierecht van € 50,- in de zaak UTR 23/5014. De rechtbank volgde de richtlijnen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met betrekking tot de termijnen voor het nemen van besluiten op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 23/5014 en 23/5117

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaken tussen

[bewindvoerder], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en mr. [gemachtigde 2] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over de beroepen die eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaren van 17 april 2023 tegen de definitieve beschikkingen compensatie kinderopvangtoeslag ( […] en […] ).
Op 30 oktober 2023 heeft verweerder verweerschriften ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift in de zaak UTR 23/5014.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Verweerder stelt zich in één van de verweerschriften op het standpunt dat het beroep ongegrond is, omdat het bezwaar te laat is gemaakt en dus niet-ontvankelijk is. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en verweerder moet daarop beslissen. Hoe die beslissing moet luiden, doet hierbij niet ter zake.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 13 oktober 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaren.
5. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [5]
7. Op 23 augustus 2023 [6] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit op bezwaar moet nemen geldt een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift om een besluit op bezwaar bekend te maken. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op het beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak om een besluit op bezwaar bekend te maken.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent het volgende.
9. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder de verweerschriften heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit op de bezwaren bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
Bestuurlijke dwangsom
11. Eiseres heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [7]
12. Op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb is een bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is. In dit geval heeft eiseres op 17 april 2023 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 november 2022. Omdat het bezwaar dus mogelijk niet-ontvankelijk verklaard zal worden, kan de rechtbank de bestuurlijke dwangsom op dit moment niet vaststellen.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023 [8] als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,-), bij een wegingsfactor 0,25. Toegekend wordt € 218,75. De rechtbank beschouwt de twee beroepen als één zaak op grond van artikel 3 van het Bpb, omdat in iedere zaak door dezelfde gemachtigde een nagenoeg identiek beroepschrift is ingediend. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, is niet gebleken. Dat de gemachtigde nog een schriftelijke reactie heeft gegeven op één van de verweerschriften is niet een zodanige omstandigheid.
14. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht (in zaak UTR 23/5014) van € 50,- vergoeden. Het ten onrechte geheven en betaalde griffierecht van € 50,- in de zaak UTR 23/5117 wordt door de griffier teruggestort.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit op de bezwaren bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het in zaak UTR 23/5014 betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.