ECLI:NL:RBMNE:2024:1812

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
23/5235 UTR
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kindregeling in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 29 maart 2024, is het beroep van eiseres gegrond verklaard. Eiseres, wettelijk vertegenwoordiger van een kind, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in het kader van de kindregeling op 29 november 2022. De Belastingdienst/Toeslagen, als verweerder, had echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiseres stelde dat de aanvraag niet tijdig was behandeld, wat leidde tot haar beroep. De rechtbank oordeelde dat de rechtbank Limburg de zaak had moeten doorverwijzen naar de rechtbank Midden-Nederland, die bevoegd was om te oordelen over het beroep.

De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het verweer van de Belastingdienst dat er geen aanvraag zou zijn ingediend. Eiseres had bewijs geleverd van haar aanvraag via een printscreen van 'Mijn toeslagen'. De rechtbank concludeerde dat de beslistermijn van de Belastingdienst was verstreken, aangezien er geen tijdige beslissing was genomen binnen de wettelijk vastgestelde termijn van zes maanden. De rechtbank droeg de Belastingdienst op om alsnog binnen zes weken na de uitspraak een besluit te nemen en stelde een dwangsom van € 100,- per dag in voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens werd het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/5235

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2024 in de zaak tussen

[wettelijk vertegenwoordiger], in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van
[eiseres], uit [woonplaats] , eiseres,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder,

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 29 november 2022 voor een tegemoetkoming in het kader van de kindregeling (artikel 2.10 Wet hersteloperatie toeslagen, hierna: Wht).
Op 14 november 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Limburg, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiseres te beslissen. [1]
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
4. In het verweerschrift stelt verweerder zich op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er nooit een aanvraag zou zijn ingediend. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Eiseres heeft bij haar beroepschrift een printscreen gevoegd van “Mijn toeslagen” waaruit blijkt dat haar aanmelding van 29 november 2022 voor de kindregeling op 1 januari 2023 is verwerkt. Hiermee heeft zij aangetoond dat zij een aanvraag heeft ingediend. Er is dus geen reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Eiseres heeft dus op 29 november 2022 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van artikel 2.10 van de Wht in het kader van de kindregeling. Een beschikking tot toekenning van een dergelijke tegemoetkoming wordt in beginsel ambtshalve door verweerder vastgesteld, enerzijds op of na de datum waarop de artikelen 2.10 tot en met 2.13 Wht in werking zijn getreden indien verweerder het recht op toepassing van de herstelmaatregel als bedoeld in artikel 2.7 van de Wht voor die inwerkingtreding heeft vastgesteld. Anderzijds doet verweerder dat na de dagtekening van deze laatstgenoemde herstelmaatregel. [5] Eisers stelt dat haar moeder is aangemerkt als slachtoffer van de toeslagenaffaire en daarvoor een vergoeding heeft gekregen. Uit het dossier blijkt niet of dit het geval is en zo ja, wanneer dit is gebeurd. In elk geval betekent dit dat verweerder daarna uit eigen beweging kon beslissen over de toekenning van de kindregeling van eiseres. Indien verweerder dat niet binnen zes maanden heeft gedaan, en zo lijkt het in dit geval, kan een kind als bedoeld in artikel 2.10 van de Wht ook zelf zo een aanvraag doen. [6] Verweerder heeft in dat geval een beslistermijn van zes maanden na ontvangst van deze aanvraag. [7] Als de aanvraag van eiseres op de gronden van artikel 2.13 van de Wht is gedaan, is de termijn om op deze aanvraag te beslissen na zes maanden verstreken. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de beslistermijn is verstreken, welke situatie in dit geval ook van toepassing is. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder deze termijn (tijdig) heeft verlengd.
6. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling op 15 september 2023, te weten bij brief van 10 oktober 2023, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
7. Het beroep is gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [8] In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. [9]
9. Op 23 augustus 2023 [10] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uitspraak gedaan over de termijn waarop verweerder alsnog een besluit bekend moet maken in dit soort zaken. In deze uitspraak heeft de Afdeling nadere beslistermijnen vastgesteld die voortaan in beginsel bij beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit (op bezwaar) in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen aan verweerder zullen worden gegeven. De rechtbank neemt deze termijnen over en hanteert daarom vanaf 23 augustus 2023 de termijnen die door de Afdeling zijn vastgesteld. In zaken waarin verweerder een besluit moet nemen op een aanvraag om in aanmerking te komen voor de kindregeling, ziet de rechtbank aanleiding om aan te sluiten bij de termijn die gesteld wordt voor aanvragen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet hersteloperatie toeslagen, te weten een nadere beslistermijn van twaalf weken na de datum van het verweerschrift. Van deze twaalf weken moeten ten minste zes weken zijn gelegen na de dag van verzending van de uitspraak op het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Als de twaalf weken ten tijde van de uitspraak op dat beroep al zijn verstreken of als verweerder geen verweerschrift heeft ingediend, geldt een termijn van zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.
10. Dit betekent het volgende. Omdat er inmiddels twaalf weken zijn verstreken sinds verweerder het verweerschrift heeft ingediend, stelt de rechtbank de termijn waarop verweerder een besluit bekend moet maken op uiterlijk zes weken na verzending van deze uitspraak.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. De dwangsom loopt niet verder door dan het maximum van € 15.000,-.
Griffierecht
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:7, tweede lid, van de Awb
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 6.4, onder a en b, van de Wht.
6.Artikel 2.13 van de Wht.
7.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wht.
8.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
9.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.