Beoordeling door de voorzieningenrechter
2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De spoedeisendheid staat hier niet ter discussie, omdat het uitvoering (moeten) geven aan de last voor verzoekster onomkeerbare gevolgen heeft.
4. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is in de bijlage bij deze uitspraak te vinden.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat gelet op artikel 5:20, eerste lid, van de Awb, de AP de bevoegdheid heeft inlichtingen te vorderen en dat verzoekster in beginsel daaraan medewerking moet verlenen. Dit artikel immers bepaalt dat een ieder verplicht is aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn verplichtingen. De bevoegdheid van de toezichthouder wordt echter wel begrensd door het evenredigheidsbeginsel zoals geformuleerd in artikel 5:13 van de Awb, waarin is bepaald dat een toezichthouder van zijn bevoegdheden slechts gebruik maakt voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
7. Partijen zijn het erover eens dat de inlichtingen die de AP bij verzoekster vordert verband houdt met de toezichtsbevoegdheid die de AP heeft ten aanzien van de hostingprovider.
8. Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of redelijkerwijs nodig is dat de AP ter uitvoering van zijn taken als toezichthouder inlichtingen vordert bij een derde die niet is onderworpen aan het toezicht door de AP.
9. Verzoekster heeft hierover aangevoerd dat de inlichtingenvordering van de AP niet evenredig is. De hostingprovider is het voorwerp van het onderzoek, zodat het in de rede ligt dat AP zich tot haar wendt. Er bestaat in beginsel geen aanleiding om ook jegens anderen toezichtsbevoegdheden aan te wenden. Dit volgt ook uit de wetsgeschiedenis.Op de zitting heeft verzoekster hier nog aan toegevoegd dat ook uit artikel 58 van de AVG in combinatie met artikel 16 van de UAVG volgt dat de AP zich in eerste instantie tot de normadressaat moet richten en dat als ze zich richten tot een andere partij daar een goede reden voor moet zijn. De AP moet informatie opvragen bij degene jegens wie zij haar toezichthoudende bevoegdheden gebruikt.
10. De AP heeft toegelicht dat zij meent dat het niet zinvol is om een last onder dwangsom bij de hostingprovider op te leggen, omdat de hostingprovider stelt alle gevraagde documenten overgelegd te hebben, terwijl zij dat niet hebben gedaan. Een bezoek van toezichthouders aan (het hoofdkantoor van) de hostingprovider kost verder veel inzet en tijdsverloop sinds het incident speelt ook een rol. Als de hostingprovider het risico verkeerd heeft ingeschat dan zijn er getroffenen die in totale onwetendheid verkeren en bestaat risico op schade. Daarom vindt de AP het gerechtvaardigd om de benodigde informatie via verzoekster op te vragen en bij weigering medewerking daaraan te verlenen een last onder dwangsom op te leggen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de AP zich ter uitvoering van haar bevoegdheden in eerste instantie moet wenden tot de normadressaten die in artikel 58, eerste lid, onder a, van de AVG zijn genoemd. In dit geval is de hostingprovider de normadressaat. De voorzieningenechter is verder van oordeel dat de AP ten aanzien van de hostingprovider zijn bevoegdheden ter uitvoering van zijn toezichthoudende taak moet uitoefenen en dat de AP dat niet uitputtend heeft gedaan. De AP heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de hostingprovider bij (bijvoorbeeld) het opleggen van een last onder dwangsom de gevorderde informatie niet alsnog zou hebben overgelegd. De voorzieningenrechter vindt het ook niet goed verklaarbaar dat de AP niet eerst een last onder dwangsom aan de hostingprovider heeft opgelegd, de AP had in haar brief van 2 november 2023 aan de hostingprovider immers aangekondigd een last onder dwangsom op te leggen bij het niet voldoen aan de medewerkingsplicht.
Zo lang niet vaststaat dat de hostingprovider bij een opgelegde last onder dwangsom niet wil meewerken aan de inlichtingenverplichting die zij heeft, vindt de voorzieningenrechter het voor de vervulling van de taak van de AP redelijkerwijs niet noodzakelijk om inlichtingen bij verzoekster te vorderen. Van belang hierbij is dat de AP weet waar het datalek heeft plaatsgevonden en op grond van de mededelingen van de hostingprovider weet heeft van de aanwezigheid van een onderzoeksrapport. De AP staat een ander minder ingrijpend middel ten aanzien van verzoekster ter beschikking, zodat het subsidiariteitsbeginsel zich thans ertegen verzet dat de AP zich met een inlichtingenvordering en een last onder dwangsom wendt tot verzoekster in plaats van tot de hostingprovider. Een grondslag voor het opleggen van een last onder dwangsom bij verzoekster ontbreekt derhalve vooralsnog.
12. Gelet hierop heeft het bezwaar van verzoekster naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke kans van slagen en schorst de voorzieningenrechter de werking van het bestreden besluit tot twee weken na het besluit op bezwaar.
13. De overige aangevoerde punten behoeven nu geen bespreking. De door AP aangevoerde belangen geven de voorzieningenrechter geen aanleiding voor een ander oordeel.