ECLI:NL:RBMNE:2024:1786

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
10863246 \ AE VERZ 24-2
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsgeldigheid van ontslag op staande voet en verzoeken tot vergoedingen en salaris

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer was op 20 februari 2023 in dienst gekomen met een arbeidsovereenkomst voor zes maanden, die later werd verlengd. Op 1 november 2023 gaf de werkgever mondeling ontslag op staande voet aan de werknemer wegens een incident op de werkvloer, waarbij de werknemer de werkgever zou hebben geslagen en bedreigd. De werknemer heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, en andere vergoedingen zoals achterstallig salaris en vakantiegeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan ernstig verwijtbaar gedrag. De rechter oordeelde dat de werkgever voldoende bewijs had geleverd van de dringende reden voor het ontslag, en dat de werknemer niet in staat was om zijn lezing van de gebeurtenissen te onderbouwen met bewijsstukken. De verzoeken van de werknemer tot toekenning van een billijke vergoeding en transitievergoeding zijn afgewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter enkele nevenverzoeken van de werknemer beoordeeld, waaronder verzoeken om achterstallig salaris, vakantiegeld, en vergoeding van verblijfskosten. De rechter heeft geoordeeld dat de werkgever in sommige gevallen in gebreke was gebleven, en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van bepaalde bedragen aan de werknemer, inclusief wettelijke verhogingen en rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 10863246 AE VERZ 24-2 MvdH/40201
Beschikking van 13 maart 2024
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. A. Dragt,
tegen:
[verweerder] , handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. B. Burger.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 2 januari 2024;
- het verweerschrift met producties van [verweerder] van 29 januari 2024;
- de brief van 5 februari 2024 van [verzoeker] met een aanvullende productie;
- de brief van 7 februari 2024 van [verweerder] met aanvullende producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2024. [verzoeker] was daarbij aanwezig samen met zijn gemachtigde en met mevrouw [A] en mevrouw [B] , die functioneerde als tolk voor [verzoeker] . [verweerder] is samen met zijn gemachtigde en
[C] , die mede functioneerde als tolk, verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er op de zitting is besproken. Aan het einde van de zitting heeft de kantonrechter de gemachtigde van [verweerder] verzocht om specificaties en betalingsbewijzen na te sturen van de ter zitting toegezegde loonbetaling over 1 november 2023 en de ATV-dagen.
1.3.
Bij het e-mailbericht van 27 februari 2024 heeft de gemachtigde van [verweerder] het e-mailbericht met bijlagen gevoegd dat hij eerder op 22 februari 2024 aan de gemachtigde van [verzoeker] zond.
1.4.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1992, is op 20 februari 2023 in dienst gekomen van [verweerder] met een arbeidsovereenkomst voor zes maanden. De arbeidsovereenkomst is daarna verlengd met een periode van 2 jaar tot 19 augustus 2025. [verzoeker] werkt als pakketbezorger tegen een maandsalaris van € 2.049,62 bruto exclusief 8% vakantiebijslag op basis van een werkweek van 32 uur. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: TLN cao) van toepassing.
2.2.
[verweerder] bezorgt met zijn eenmanszaak [handelsnaam] pakketten voor [bedrijf 1] . Naast werkgever is [verweerder] ook werknemer van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] is de eenmanszaak van [C] en bezorgt ook pakketten voor [bedrijf 1] . De werknemers van [handelsnaam] en [bedrijf 2] werken vaak samen en door elkaar heen.
2.3.
Op 1 november 2023 heeft [verweerder] [verzoeker] mondeling ontslag op staande voet gegeven wegens een incident op de werkvloer bij [bedrijf 1] . Het ontslag op staande voet is op 2 november 2023 door [C] bevestigd met een WhatsApp bericht. In dit bericht staat dat [verzoeker] op zoek moet gaan naar ander werk.
2.4.
[verzoeker] legt zich neer bij het ontslag op staande voet en verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding van € 5.000,00 bruto. Daarnaast verzoekt hij om toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 47.747,12 bruto. Ook verzoekt hij om toekenning van de wettelijke transitievergoeding van € 518,00 bruto. Verder heeft [verzoeker] een incidenteel verzoek ingediend tot het verstrekken van alle urenregistraties vanaf 20 februari 2023 tot aan 2 november 2023. Tot slot vraagt [verzoeker] om het volgende (gebaseerd op een schatting omdat [verzoeker] niet beschikt over de urenregistraties):
I. een bedrag van € 2.049,62 bruto aan achterstallig salaris over oktober 2023 en een bedrag van € 189,21 bruto aan achterstallig salaris over november 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over oktober 2023 van € 1.195,34 en over november 2023 van € 53,12;
II. een bedrag van € 5.867,87 bruto aan achterstallige overuren over de periode van 20 februari 2023 tot 1 september 2023 en een bedrag van € 1.885,67 bruto aan achterstallige overuren over de periode van 1 september 2023 tot 2 november 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van in totaal € 3.876,72 bruto;
III. een bedrag van € 923,75 bruto aan achterstallige zaterdagtoeslag, vermeerderd met de wettelijke verhoging van € 461,88;
IV. een bedrag van € 710,30 bruto aan achterstallige vergoeding verblijfskosten over de periode van 20 februari 2023 tot 1 september 2023 en een bedrag van € 199,71 aan achterstallige vergoeding verblijfskosten over de periode van 1 september 2023 tot 2 november 2023, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van in totaal 455,00;
V. een bedrag van € 1.831,55 aan vakantiegeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van in totaal € 1.821,88;
VI. terugbetaling van een door [verzoeker] onverschuldigd betaald bedrag van € 1.200;
VII. een bedrag van € 1.816,41 voor opgebouwde, niet genoten vakantiedagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 908,21;
VIII. een bedrag van € 331,11 bruto voor opgebouwde, niet genoten ATV-dagen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van € 165,55;
IX. een bedrag van € 1.581,20 aan buitengerechtelijke incassokosten;
X. betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van alle van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
XI. de loonstrook van oktober 2023 binnen 2 dagen na betekening van deze beschikking;
XII. veroordeling van [verweerder] in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.5.
[verweerder] is het daar niet mee eens en verzoekt om de verzoeken en nevenverzoeken van [verzoeker] af te wijzen en om [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in het incident dan wet het incident af te wijzen. Volgens [verweerder] is [verzoeker] rechtsgeldig op staande voet ontslagen. [verweerder] stelt dat het opgeworpen incident niet werkelijk een incidentele vordering betreft en dat de urenregistratie inmiddels is verstrekt. Op basis van de urenregistratie heeft [verweerder] zelf vastgesteld dat [verzoeker] nog een aantal bedragen van [verweerder] te goed had. Deze bedragen zijn volgens [verweerder] inmiddels uitbetaald.

3.De beoordeling

Het ontslag op staande voet is rechtsgeldig

3.1.
De kern van het geschil tussen partijen is of het op 1 november 2023 mondeling gegeven en op 2 november 2023 bevestigde ontslag op staande voet rechtsgeldig is geweest. Volgens artikel 7:677 lid 1 BW moet een ontslag op staande voet onverwijld worden gegeven, met gelijktijdige mededeling van de dringende reden voor het ontslag.
3.2.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren ook in beschouwing te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn/haar leeftijd, de aard en duur van het dienstverband, de wijze waarop de werknemer tijdens het dienstverband heeft gefunctioneerd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem/haar zou hebben.
3.3.
Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever.
3.4.
Tussen partijen staat vast dat [A] (hierna: [A] ), de schoonzus van [verzoeker] en in dienst bij [bedrijf 2] , zich eind oktober 2023 bij [C] (hierna: [C] ) heeft beklaagd over haar (indirecte) collega [verweerder] . [A] heeft tegen [C] verteld dat [verweerder] haar heeft willen kussen op de werkvloer, terwijl zij dat niet wilde. [verweerder] heeft betwist dat hij haar heeft proberen te kussen.
3.5.
Ook staat tussen partijen vast dat [C] , [A] , [verweerder] en [verzoeker] op 1 november 2023 allemaal tegelijk in het magazijn van [bedrijf 1] zijn om hun bezorgbussen te laden met pakketjes. Dit is het moment waarop de eerdere melding van [A] bij [C] voor het eerst besproken wordt in een gesprek tussen [verweerder] , [A] en [C] . [A] was tijdens dit gesprek hard aan het schreeuwen en zij heeft ook gehuild. Over wat er hierna is gebeurd hebben partijen een andere lezing.
3.6.
Volgens [verweerder] was [A] ook aan het schelden en riep zij dat ze [verweerder] dood zou maken. [verweerder] stelt dat [verzoeker] vervolgens uit het niets opdook en herhaaldelijk tegen het hoofd van [verweerder] sloeg en riep dat hij [verweerder] zou castreren. Volgens [verweerder] heeft hij [verzoeker] vervolgens op staande voet ontslagen met de mededeling: “Rot op jij kan niet meer voor mij werken.”
3.7.
[verzoeker] heeft een andere lezing en stelt dat hij tussen [A] en [verweerder] is gaan staan en dat [verweerder] zich vervolgens bijzonder agressief is gaan gedragen en tegen hem op liep. Hij stelt dat hij [verzoeker] van zich af wilde houden en dat daaruit een worsteling is ontstaan. Volgens [verzoeker] is hij daarna weer aan het werk gegaan. Toen hij zag dat [verweerder] weer stond te praten met [A] die overstuur was, is hij weer tussen [verweerder] en [A] in gaan staan. Volgens [verzoeker] is er toen een discussie gevolgd en heeft [verweerder] toen gedreigd dat hij hem zou vermoorden. Daarna is [verzoeker] , volgens zijn lezing, ontslagen op staande voet.
3.8.
Voor de kantonrechter staat, gelet op de verklaringen van partijen, vast dat er op
1 november 2023 sprake was van een geëscaleerde situatie waarbij de emoties bij [A] in ieder geval zodanig hoog waren opgelopen dat zij stond te schreeuwen tegen [verweerder] . Uit de door [verweerder] overgelegde vijf verklaringen, waaronder die van [C] , volgt dat [verzoeker] [verweerder] vervolgens meerdere keren geslagen en bedreigd heeft en dat [verweerder] daarna direct is overgegaan tot een ontslag op staande voet. [verzoeker] heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten gegeven om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen die de lezing van [verweerder] onderschrijven. [verzoeker] heeft de kantonrechter enkel in zijn verzoekschrift en op de zitting zijn lezing van het verhaal gegeven. Hij heeft nagelaten zijn lezing van de gebeurtenissen te onderbouwen met bewijsstukken, zoals bijvoorbeeld een getuigenverklaring van [A] of van andere aanwezige werknemers van een van beide bedrijven. Dit had wel op zijn weg gelegen gezien de goed onderbouwde lezing van de gebeurtenissen door [verweerder] . Daar komt bij dat [verweerder] voldoende heeft toegelicht waarom hij heeft (moeten) volstaan met de getuigenverklaringen en niet meer bewijsstukken voor zijn lezing heeft overgelegd. Er zijn van de bewuste dag camerabeelden door [bedrijf 1] gemaakt maar deze zijn niet meer beschikbaar. [verweerder] en [C] hebben hierover op de zitting verklaard dat deze beelden na één maand worden gewist en dat zij de beelden niet binnen die termijn hebben kunnen opvragen omdat [verzoeker] pas na twee maanden tegen het gegeven ontslag op staande voet heeft geprotesteerd. Op de vraag van de kantonrechter waarom er geen aangifte tegen [verzoeker] is gedaan, heeft [C] op de zitting verklaard dat hij [verweerder] ervan heeft kunnen overtuigen dit niet te doen, omdat hierdoor de verblijfsvergunning van [verzoeker] in gevaar zou kunnen komen. De kantonrechter acht dit een plausibele verklaring.
3.9.
De kantonrechter neemt gelet op het voorgaande als voldoende vaststaand aan dat [verzoeker] [verweerder] meerdere malen tegen het hoofd heeft geslagen en heeft bedreigd. Dergelijk gedrag hoefde [verweerder] in redelijkheid niet toe te laten van een werknemer. Ook niet als daarbij rekening wordt gehouden met de context waarin [verzoeker] - al dan niet terecht - meende voor (de eer van) zijn geëmotioneerde schoonzus [A] (die 15 jaar jonger is dan [verweerder] ) op te moeten komen. Dat tijdens de zitting is gebleken dat [C] [verzoeker] heeft aangeboden om in de periode rond de kerst hetzelfde werk op dezelfde werkplek voor hem te doen, maakt het voorgaande niet anders. Aan de ernst van het gedrag van [verzoeker] op 1 november 2023 doet dat niet namelijk niets af.
[verzoeker] was op het moment van het incident pas acht maanden in dienst. Door het ontslag op staande voet heeft hij geen inkomen en komt zijn verblijfsvergunning naar zijn zeggen in gevaar (omdat hij daarvoor een baan moet hebben). De gevolgen van het ontslag op staande voet zijn voor [verzoeker] dus persoonlijk groot, maar dit maakt niet dat [verweerder] hem als gevolg van zijn ontoelaatbare en grensoverschrijdende gedrag niet mocht ontslaan.
3.10.
[verzoeker] heeft zich ook op het standpunt gesteld dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is medegedeeld omdat hem op geen enkele wijze duidelijk is gemaakt welk gedrag heeft genoopt tot het ontslag op staande voet. In het bericht van [C] van
2 november 2023 staat namelijk enkel dat [verzoeker] op zoek moet naar een andere baan.
[verweerder] is het hier niet mee eens.
3.11.
De kantonrechter stelt voorop dat een ontslaggrond niet onder alle omstandigheden aan de wederpartij hoeft te worden meegedeeld. Mededeling kan achterwege blijven in het uitzonderlijke geval dat het voor de werknemer meteen duidelijk is welke dringende reden tot de opzegging heeft geleid, althans dat daaromtrent bij de werknemer, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen enkele twijfel kan bestaan.
3.12.
In deze situatie is de kantonrechter van oordeel dat de voornoemde uitzonderlijke situatie zich voor heeft gedaan. Uit de door [verweerder] overgelegde verklaringen blijkt afdoende dat [verweerder] [verzoeker] ontslagen heeft direct nadat hij door hem was geslagen en bedreigd. [verzoeker] moet in redelijkheid hebben begrepen dat [verweerder] hem ontslagen heeft vanwege dit gedrag.
3.13.
Gelet op het voorgaande heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] dan ook om een dringende reden onverwijld mogen opzeggen, zodat het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding en de vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden afgewezen.
Transitievergoeding niet verschuldigd3.14. [verzoeker] heeft verzocht om [verweerder] , ook in het geval van een rechtsgeldig ontslag op staande voet, te veroordelen een transitievergoeding te betalen van € 518,00. Op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW is geen transitievergoeding verschuldigd als het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. [verweerder] heeft met een beroep op dit artikel betaling van de transitievergoeding geweigerd. De kantonrechter heeft in dit geval geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. In dit geval valt de dringende reden samen met ernstig verwijtbaar handelen, namelijk het voornoemde slaan en bedreigen. [verzoeker] heeft daarom geen recht op een transitievergoeding. Het niet toekennen van een transitievergoeding kan gelet op artikel 7:673 lid 8 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. De kantonrechter is niet van oordeel dat dit in de onderhavige situatie het geval is. Door [verzoeker] is dat ook niet betoogd.
Incident
3.15.
[verzoeker] heeft een incidenteel verzoek ingediend tot het verstrekken van alle urenregistraties vanaf 20 februari 2023 tot aan 2 november 2023. Wat daar verder ook van zij, op de zitting is de kantonrechter gebleken dat [verweerder] deze urenregistraties inmiddels heeft verstrekt. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Na de zitting toegestuurde stukken
3.16.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter de gemachtigde van [verweerder] verzocht om specificaties en betalingsbewijzen na te sturen van de ter zitting toegezegde loonbetaling over 1 november 2023 en de ATV-dagen. In een e-mailbericht van 27 februari 2024 heeft de gemachtigde van [verweerder] het e-mailbericht met bijlagen gevoegd dat hij eerder op 22 februari 2024 aan de gemachtigde van [verzoeker] zond. Dit e-mailbericht van 22 februari gaat over meer onderwerpen dan de loonbetaling over
1 november 2023 en de ATV-dagen. De kantonrechter houdt bij haar beoordeling geen rekening met de stellingen van [verweerder] die zien op andere punten dan de ATV-dagen en de loonbetaling over 1 november. Reden hiervoor is dat [verweerder] te laat is met de stellingen die zien op de andere punten. Hij had deze, gelet op het belang van een goede procesorde, op een eerder moment in de procedure moeten innemen. Dat hij dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico. Gevolg van het voorgaande kan zijn dat [verweerder] tot meer veroordeeld wordt dan hij feitelijk aan [verzoeker] verschuldigd is, maar dat is dan de consequentie van de te late stellingname. Het gaat bij de beoordeling van de kantonrechter ook om wat er over en weer is gesteld en al dan niet (afdoende) is weersproken.
Achterstallig salaris over oktober en november 2024
3.17.
[verzoeker] stelt dat [verweerder] heeft nagelaten het volledige salaris over oktober 2023 te betalen en niet het salaris tot aan 2 november 2023 heeft betaald. [verweerder] stelt dat het salaris over oktober 2023 gewoon is betaald en verwijst daartoe naar een overgelegd bankafschrift. Volgens [verweerder] is uitbetaling over 1 november niet aan de orde omdat het ontslag op staande voet is gegeven voordat [verzoeker] gestart was met zijn werkzaamheden. Op de zitting heeft de gemachtigde van [verweerder] echter toegezegd dat het salaris over 1 november wordt nabetaald en dat daar nog een specificatie van gestuurd wordt.
3.18.
De kantonrechter wijst de vordering van [verzoeker] tot betaling van achterstallig salaris over de maand oktober 2023 af. [verzoeker] heeft de kantonrechter geen aanknopingspunten gegeven om te twijfelen aan de onderbouwde stelling van [verweerder] dat het salaris gewoon betaald is.
3.19.
Uit de na de zitting toegestuurde e-mail van de gemachtigde van [verweerder] leidt de kantonrechter af dat het salaris over 1 november 2023 (een bedrag van € 168,53 netto) inmiddels is nabetaald. [verzoeker] heeft dan ook geen belang meer bij toewijzing van dit verzoek. Uit het e-mailbericht volgt verder dat [verweerder] de wettelijke rente over dit bedrag ook aan [verzoeker] heeft voldaan en een wettelijke verhoging van 10% over het salaris heeft nabetaald. [verzoeker] heeft om een wettelijke verhoging van 50% verzocht. De kantonrechter stelt de aan [verzoeker] te betalen wettelijke verhoging, zoals verderop in de beschikking zal worden toegelicht, op 30% van het te laat betaalde bruto salaris. Dit betekent dat [verweerder] nog een nabetaling aan [verzoeker] moet doen tot 30% wettelijke verhoging.
Overuren
3.20.
[verzoeker] stelt dat hij 6 dagen per week minimaal 8 uur per dag werkte maar slechts loon kreeg over 32 uur per week. Daarom maakt hij aanspraak op nabetaling. [verweerder] stelt dat er nimmer is overgewerkt en verwijst in dit kader naar een aan de hand van de urenregistraties en activiteitenlogs opgesteld overzicht. In dit overzicht zijn de pauzetijden van de werktijden afgehaald. De pauzetijden zijn volgens [verweerder] de tijden waarop er langer dan 15 minuten niet is gescand, omdat de locaties van de pakketten op een reisafstand van minder dan 5-10 minuten van elkaar liggen. [verzoeker] is het daar niet mee eens. Volgens hem vergeet [verweerder] dat gedurende de ritten de pakketten door de bezorgers gesorteerd worden. Hij stelt dat hij geen tijd had om pauze te nemen omdat hij zo’n 185 pakketten per dag diende te bezorgen. [verweerder] heeft tijdens de zitting verklaard dat er niet zoveel tijd nodig is om de pakketten gedurende de rit te sorteren. Juist [verzoeker] was in de ochtend altijd zeer zorgvuldig bij het inladen van zijn bus. [verzoeker] heeft dit betwist.
3.21.
De kantonrechter overweegt allereerst dat in de door [verweerder] overgelegde uitdraaien uit het computersysteem dagen staan waarop pauzetijd is vermeld, maar ook veel dagen waarop er onder pauze 0 minuten staat opgenomen. Het verstrekte overzicht is zeer gedetailleerd. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] aan de hand van dit overzicht in beginsel afdoende heeft onderbouwd en toegelicht dat er pauzetijd was waar rekening mee moest worden gehouden en dat [verweerder] per saldo aan [verzoeker] geen overuren verschuldigd is. Het lag op de weg van [verzoeker] om de kantonrechter te wijzen op omissies in het overzicht van [verweerder] , maar dat heeft hij niet gedaan, afgezien van de stelling, dat er ten onrechte pauzetijden van de werktijden zijn afgetrokken. De kantonrechter volgt die stelling niet. Zij acht niet aannemelijk dat de pauzetijd te verklaren is door het tijdens de rit moeten sorteren van pakketten, nu als onbetwist gesteld door [verweerder] vaststaat dat [verzoeker] altijd min of meer dezelfde route met dezelfde adressen in [plaats 1] moest afleggen. Als [verzoeker] veel tijd zou zijn kwijt geweest met het tussentijds sorteren dan had het voor de hand gelegen dat in het overzicht minder vaak nul bij de pauzetijd had gestaan.
Zaterdagtoeslag
3.22.
[verzoeker] stelt dat hij standaard op de zaterdag werkte. Als gekeken wordt naar het uitbetaalde bedrag, heeft hij niet over alle zaterdagen zaterdagtoeslag ontvangen. [verzoeker] maakt daarom aanspraak op nabetaling. [verweerder] stelt dat hij meende dat de zaterdagtoeslag altijd is uitbetaald over de uren die er gewerkt zijn, maar na controle is gebleken dat er in totaal bijna 32 uur te weinig zaterdagtoeslag is uitbetaald. [verweerder] verwijst in dit kader naar het door hem overgelegde overzicht. Deze uren ter waarde van € 234,48 heeft [verweerder] op 7 februari 2024 alsnog netto uitbetaald.
3.23.
[verzoeker] heeft op de zitting erkend dat de door [verweerder] verschuldigde achterstallige zaterdagtoeslag inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente met de netto uitbetaling door [verweerder] is voldaan. [verzoeker] heeft dan ook geen belang meer bij dit verzoek waardoor de kantonrechter dit zal afwijzen.
Verblijfskosten
3.24.
[verzoeker] stelt dat [verweerder] hem ten onrechte geen vergoeding voor verblijfskosten uit de TLN cao heeft betaald. Daarop heeft de werknemer recht als hij bij eendaagse ritten langer dan 4 uur afwezig is van de standplaats. [verweerder] stelt primair dat [verzoeker] de standplaats niet heeft verlaten omdat zijn standplaats Leusden is en hij daar altijd zijn werkzaamheden heeft verricht. Subsidiair stelt [verweerder] dat [verzoeker] op basis van zijn berekening aanspraak heeft op maximaal € 258,48 netto. [verzoeker] betwist het primaire standpunt van [verweerder] en stelt dat heel [plaats 1] niet als zijn standplaats kan worden aangemerkt. [verzoeker] maakt in ieder geval aanspraak op het door [verweerder] berekende bedrag, vermeerderd met wettelijke verhoging en wettelijke rente.
3.25.
De kantonrechter zal de door [verweerder] berekende vergoeding voor verblijfskosten toewijzen. Een redelijke uitleg van de TLN cao brengt met zich mee dat onder de standplaats het depot van [bedrijf 1] in [plaats 2] bedoeld wordt. In de situatie dat [verzoeker] langer dan 4 uur pakketten aan het bezorgen was in [plaats 1] had hij conform de cao dus recht op een vergoeding voor onderweg gemaakte kosten bestaande uit maaltijden, overige consumpties en sanitaire voorzieningen. [verzoeker] heeft de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten gegeven om te twijfelen aan de berekening van [verweerder] . De kantonrechter zal daarom uitgaan van de juistheid van deze berekening.
Vakantiegeld 2023/2024
3.26.
[verzoeker] stelt dat [verweerder] aan hem een bedrag van € 1.831,55 te weinig vakantiegeld heeft betaald en dat het wel betaalde vakantiegeld van € 1.000,00 in plaats van in mei 2023 op 21 juni 2023, dus een maand te laat is betaald. [verweerder] heeft dit in zijn conclusie van antwoord niet betwist. De kantonrechter zal de verzoeken dan ook toewijzen, met dien verstande dat de kantonrechter de wettelijke verhoging zal toewijzen zoals onder de beoordeling is vermeld omdat de gemaakte berekening van de wettelijke verhoging onvoldoende inzichtelijk is en een te hoog percentage is gehanteerd.
Onverschuldigde betaling
3.27.
[verzoeker] stelt dat hij een bedrag van € 1.200,00 onverschuldigd aan [verweerder] heeft betaald omdat [verweerder] hem had verteld dat hij een schuld had. De gemachtigde van [verweerder] heeft op de zitting betwist dat [verzoeker] dit bedrag heeft betaald aan [verweerder] .
3.28.
De kantonrechter wijst dit verzoek van [verzoeker] af omdat, gelet op de betwisting door [verweerder] niet is komen vast te staan dat [verzoeker] dit bedrag betaald heeft. Het had op zijn weg gelegen om deze gestelde betaling beter te onderbouwen, bijvoorbeeld met een bankafschrift, een kwitantie en/of getuigenverklaring. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
Vakantiedagen
3.29.
[verzoeker] stelt dat hij gedurende zijn dienstverband geen vakantiedagen heeft opgenomen en maakt daarom aanspraak op uitbetaling hiervan. [verweerder] stelt dat er wel degelijk vakantiedagen zijn opgenomen en heeft aan de hand van het door hem overgelegde overzicht toegelicht dat [verzoeker] nog recht heeft op uitbetaling van 14,5 vakantieuren, wat neerkomt op een bedrag van € 214,31 bruto. Dit bedrag is op 7 februari 2024 (zelfs netto) aan [verzoeker] betaald.
3.30.
De kantonrechter wijst het verzoek van [verzoeker] om uitbetaling van vakantiedagen af. [verweerder] heeft inmiddels een bedrag aan niet genoten vakantiedagen netto uitbetaald. [verweerder] heeft aan de hand van het door hem overgelegde overzicht toegelicht hoe hij tot dit aantal komt. [verzoeker] heeft de juistheid hiervan onvoldoende gemotiveerd betwist. De verschuldigde wettelijke verhoging en wettelijke rente is voldoende ondervangen door de netto-uitbetaling van het bruto verschuldigde bedrag door [verweerder] aan [verzoeker] .
ATV-dagen
3.31.
[verzoeker] stelt dat hij op basis van de TLN cao recht heeft op 3,5 ATV-dagen per jaar. Hij stelt dat hij deze dagen niet heeft opgenomen en maakt daarom aanspraak op uitbetaling hiervan ter hoogte van € 333,11 bruto. [verweerder] heeft tijdens de zitting toegezegd dat de ATV-dagen zullen worden berekend en nabetaald. Uit het e-mailbericht van 27 februari 2024 van de gemachtigde leidt de kantonrechter af dat [verweerder] zich op het standpunt stelt dat de ATV-uren bij de eindafrekening in november al zijn uitbetaald. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [verweerder] de loonstrook van november aan de kantonrechter en [verzoeker] gestuurd.
3.32.
De kantonrechter concludeert uit de door [verweerder] overgelegde loonstrook dat 17,06 ATV-uren inmiddels zijn uitbetaald bij de eindafrekening. Dat had moeten zijn (8,5 :12) x 3,5 dagen = 19,8 uren. [verzoeker] heeft dus aanspraak op nog 2,74 uren. Op basis van het uurloon van € 14,78 komt dit neer op € 40,50 bruto. De wettelijke verhoging wordt alleen toegewezen over deze te laat betaalde uren.
Buitengerechtelijke kosten
3.33.
[verzoeker] maakt aanspraak op buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 1.581,20 op basis van de door hem berekende hoofdsom van € 80.620,14. [verweerder] stelt dat de geclaimde kosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets omdat de advocaat van [verzoeker] maar één brief heeft gestuurd. De werkzaamheden ter instructie van de zaak vallen volgens hem onder de proceskosten. Op de zitting heeft de gemachtigde van [verzoeker] betwist dat hij maar één brief heeft gestuurd aan [verweerder] . Er is volgens hem op 7 verschillende momenten contact geweest met [verweerder] .
3.34.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De kantonrechter stelt vast dat [verzoeker] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht (voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet relevant welke incassohandelingen de schuldeiser heeft verricht, zodat in beginsel een enkele brief voldoende is). Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief omdat dit wordt berekend over de door [verzoeker] verzochte hoofdsom. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief berekend over de toegewezen hoofdsom.
3.35.
[verzoeker] verzoekt tevens om wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [verzoeker] deze kosten al daadwerkelijk aan zijn gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
Loonstrook oktober
3.36.
[verzoeker] heeft verzocht om [verweerder] te veroordelen de loonstrook van oktober 2023 binnen 2 dagen na betekening van deze beschikking te verstrekken op verbeurte van een dwangsom. [verweerder] heeft zich niet verweerd tegen dit verzoek.
3.37.
De kantonrechter zal dit verzoek toewijzen omdat [verweerder] als werkgever verplicht is om aan [verzoeker] een salarisspecificatie te verstrekken en de kantonrechter niet gebleken is dat [verweerder] over de maand oktober 2023 aan deze verplichting heeft voldaan. Er is geen aanleiding voor de oplegging van een dwangsom nu niet valt in te zien dat [verweerder] zonder deze dwangsom niet aan zijn verplichting zal voldoen.
Wettelijke rente en wettelijke verhoging
3.38.
[verzoeker] heeft verzocht om [verweerder] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over alle verschuldigde bedragen. [verweerder] heeft verzocht om de wettelijke verhoging te matigen.
3.39.
De kantonrechter zal de wettelijke verhoging wegens te late betaling van voornoemde verschuldigde bedragen gelet op alle omstandigheden van het geval vaststellen op 30%. Hierbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat [verzoeker] lang heeft gewacht met het instellen van zijn vordering en [verweerder] doorgaans gewoon tijdig heeft betaald, maar naar nu blijkt niet op alle posten even secuur.
3.40.
De verzochte wettelijke rente over voornoemde verschuldigde bedragen (met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten) wordt toegewezen vanaf het tijdstip van de opeisbaarheid tot aan de dag van de voldoening. De wettelijke rente over de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf de dag van het verzoekschrift omdat [verweerder] wordt geacht in ieder geval vanaf dat moment in gebreke te zijn gesteld.
Geen proceskostenveroordeling
3.41.
De proceskosten zullen gezien de aard en uitkomst van deze procedure - waarbij beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld - worden gecompenseerd, in die zin dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
3.42.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In het incident
4.1.
wijst het verzoek af;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
In de (neven)verzoeken van [verzoeker]
4.3.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van 30% over het bruto salaris van 1 november 2023 met aftrek van het reeds betaalde;
4.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 258,48 netto aan achterstallige vergoeding verblijfskosten,
4.5.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 1.831,55 bruto aan achterstallig vakantiegeld;
4.6.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging van maximaal 30% berekend op de voet van artikel 7:625 BW over het op 21 juni 2023 te laat betaalde vakantiegeld van € 1.000,00;
4.7.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van een bedrag van € 40,50 bruto aan achterstallige betaling van ATV-dagen;
4.8.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 30% over de onder 4.4, 4.5 en 4.7 toegewezen loonposten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW hierover vanaf 2 januari 2024 tot de algehele voldoening;
4.9.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de onder 4.4, 4.5 en 4.7 toegewezen loonposten vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de algehele voldoening;
4.10.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de onder 4.3 en 4.6 toegewezen posten vanaf 2 januari 2024 tot de algehele voldoening;
4.11.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de buitengerechtelijke incassokosten van € 401,97;
4.12.
veroordeelt [verweerder] om binnen 2 dagen na betekening van deze beschikking de loonstrook van oktober 2023 aan [verzoeker] te verstrekken;
4.13.
compenseert de proceskosten in die zin, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
4.14.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.15.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg en in het openbaar uitgesproken op
13 maart 2024.